HR 1 april 2008, ECLI:2008:BC6743; HR 16 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3964, NJ 2010/262 m.nt. Mevis; HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers rov. 2.12.
HR, 14-06-2016, nr. 15/03954
ECLI:NL:HR:2016:1191, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
15/03954
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:482, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:482, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1191, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0251 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:1496 m.b.t. meegebrachte getuigen. De voorzitter heeft blijkens het p-v van de tz. van het Hof de aldaar verschenen echtgenote en zoon van verdachte aangemerkt als ttz. meegebrachte getuigen. Het Hof heeft afgezien van het horen van deze getuigen zonder in de motivering van zijn beslissing kenbaar aandacht te besteden aan de in art. 288.1 sub b en c Sv genoemde gronden. De afwijzing van het verzoek van verdachte tot het horen van deze getuigen is dan ook niet begrijpelijk gemotiveerd. CAG: anders.
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/03954
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 11 juni 2015, nummer 21/000498-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het door de verdachte gedane verzoek tot het horen van een tweetal ter terechtzitting meegebrachte getuigen.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
Ter terechtzitting zijn tevens aanwezig [betrokkene 1] , in de hoedanigheid van jurist, niet zijnde advocaat, om verdachte te ondersteunen, alsmede de zoon en echtgenote van verdachte.
(...)
De voorzitter deelt mede dat voornoemde [betrokkene 1] heden niet als vertegenwoordiger van verdachte ter zitting mag optreden.
Voorts noemt de voorzitter dat het hof beschikt over de brief waarin gevraagd wordt om de echtgenote en zoon van verdachte als getuige te horen.
(...)
Verdachte verklaart op vragen van de voorzitter -zakelijk weergeven- als volgt:
Mijn zoon was achter het huis tijdens hetgeen dat is voorgevallen. Hij heeft misschien wel wat gezien, daarover kan hij verklaren. Mijn vrouw kan verklaren dat ik het ten laste gelegde niet heb gedaan. Het was noodweer.
De voorzitter deelt mondeling mede dat de eventuele getuigen de zaal moeten verlaten.
(...)
Voorzitter deelt kort de stand van het onderzoek ter terechtzitting mede -zakelijk weergegeven- als volgt:
Er is door verdachte een verzoek gedaan tot het horen van getuigen. (...)
De advocaat-generaal voert -zakelijk weergegeven- aan:
Ik acht het noodzakelijk om de getuigen zoals opgegeven door verdachte te horen. Zij kunnen licht werpen op datgene wat er gebeurd is.
(...)
Na dit beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, -zakelijk weergegeven-, als volgt:
Het verzoek van verdachte is bij brief van 29 mei 2014 binnengekomen. Dit is na de twee weken termijn. Daarom moet het beoordeeld worden op basis van het noodzaakscriterium. Het horen van de getuigen acht het hof niet noodzakelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet of zijn zoon daadwerkelijk iets gezien heeft. De vrouw van verdachte heeft alleen wat geroepen, maar was er verder ook niet bij aanwezig."
2.3.
Van het horen van de getuigen van wier aanwezigheid mededeling is gedaan bij de (hernieuwde) aanvang respectievelijk hervatting van het onderzoek, kan slechts worden afgezien (i) met toestemming van de officier van justitie en de verdediging, of (ii) indien die procespartijen niet instemmen met het afzien van het horen, op de gronden die zijn genoemd in art. 288, eerste lid onder b en c, Sv, te weten dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen, dan wel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad. Ingevolge de schakelbepaling van art. 415 Sv zijn onder meer de art. 287-288 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het gerechtshof. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014, 441, rov. 2.12 en 2.36-2.37.)
2.4.
De voorzitter heeft blijkens het hiervoor onder 2.2 weergegeven proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof de aldaar verschenen echtgenote en zoon van de verdachte aangemerkt als ter terechtzitting meegebrachte getuigen. Het Hof heeft afgezien van het horen van deze getuigen zonder in de motivering van zijn beslissing kenbaar aandacht te besteden aan de in art. 288, eerste lid onder b en c, Sv genoemde gronden. De afwijzing van het verzoek van de verdachte tot het horen van deze getuigen is dan ook niet begrijpelijk gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:1496 m.b.t. meegebrachte getuigen. De voorzitter heeft blijkens het p-v van de tz. van het Hof de aldaar verschenen echtgenote en zoon van verdachte aangemerkt als ttz. meegebrachte getuigen. Het Hof heeft afgezien van het horen van deze getuigen zonder in de motivering van zijn beslissing kenbaar aandacht te besteden aan de in art. 288.1 sub b en c Sv genoemde gronden. De afwijzing van het verzoek van verdachte tot het horen van deze getuigen is dan ook niet begrijpelijk gemotiveerd. CAG: anders.
Nr. 15/03954
Mr. Machielse
Zitting 19 april 2016
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 11 juni 2015 verdachte voor: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, veroordeeld tot een geldboete van € 250,-. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2. Mr. D.M. Koolaard, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de afwijzing hof van het verzoek om twee meegebrachte getuigen te horen.
3.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2015 houdt onder meer het volgende in:
"Voorts noemt de voorzitter dat het hof beschikt over de brief waarin gevraagd wordt om de echtgenote en zoon van verdachte als getuige te horen.
(...)
Verdachte verklaart op vragen van de voorzitter - zakelijk weergeven- als volgt: .
Mijn zoon was achter het huis tijdens hetgeen dat is voorgevallen. Hij heeft misschien wel wat gezien, daarover kan hij verklaren. Mijn vrouw kan verklaren dat ik het ten laste gelegde niet heb gedaan. Het was noodweer.
De voorzitter deelt mondeling mede dat de eventuele getuigen de zaal moeten verlaten.
(...)
De advocaat-generaal voert -zakelijk weergegeven - aan:
Ik acht het noodzakelijk om de getuigen zoals opgegeven door verdachte te horen. Zij kunnen licht werpen op datgene wat er gebeurd is. (...) Het onderzoek ter terechtzitting moet worden aangehouden, opdat het dossier aan de benadeelde partij verstrekt wordt en om de getuigen op te roepen.
Na dit beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, -zakelijk weergegeven, als volgt:
Het verzoek van verdachte is bij brief van 29 mei 2014 binnengekomen. Dit is na de twee weken termijn. Daarom moet het beoordeeld worden op basis van het noodzaakscriterium.
Het horen van de getuigen acht het hof niet noodzakelijk. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet weet of zijn zoon daadwerkelijk iets gezien heeft. De vrouw van verdachte heeft alleen wat geroepen, maar was er verder ook niet bij aanwezig. [betrokkene 2] heeft reeds bij de politie een verklaring afgelegd. In het verlengde daarvan is het niet noodzakelijk om hem vandaag te horen, nu niet is aangegeven waarom dat noodzakelijk zou zijn."
3.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 287, tweede lid, Sv kan een verzoek van de verdediging om een ter terechtzitting meegebrachte getuige te horen slechts worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid onder b en c, Sv.1.Het hof heeft het verzoek, gedaan bij brief van 29 mei 2014, om getuigen te horen afgewezen met toepassing van het noodzaakcriterium. Maar als getuigen zijn meegebracht door verdachte, geldt dat criterium niet. Verdachte, die niet was voorzien van rechtsgeleerde bijstand, heeft weliswaar niet uitdrukkelijk verzocht om de meegebrachte getuigen te horen, maar de voorzitter heeft deze personen wel de zaal doen verlaten omdat zij eventueel als getuige gehoord zouden worden. Ik ga er daarom vanuit dat ook de voorzitter de aanwezige personen als meegebrachte getuigen heeft aangemerkt. Vervolgens heeft het hof niet meer beslist over het horen van deze getuigen, althans het horen van deze getuigen afgewezen met gebruikmaking van een onjuist criterium. Het middel is gegrond, maar of die conclusie tot vernietiging moet leiden is een vraag waarvan ik mij de beantwoording voorbehoud tot na bespreking van het tweede middel.
4.1. Het tweede middel klaagt over de verwerping door het hof van het door verdachte gedane beroep op noodweer. De motivering van die verwerping schiet tekort.
4.2. Ik stel voorop dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2015 niet voldoet aan de eisen die de Regeling aantekening mondeling vonnis2.daaraan stelt, omdat het proces-verbaal niet de bewezenverklaring bevat. Maar daarover wordt niet geklaagd en ik begrijp daaruit dat het voor verdachte wel duidelijk is wat het hof bewezen heeft verklaard. Eigenaardig is ook dat het hof een "aantekening mondeling arrest" heeft opgemaakt en ook nog een aanvulling met de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 365a Sv.
4.3. Het hof heeft met betrekking tot het beroep op noodweer het volgende overwogen in het deel van het proces-verbaal dat kennelijk bedoeld is als aantekening mondeling arrest:
"Het feit is wettig en overtuigend bewezen. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Verdachte zegt dat de auto op hem af kwam rijden. Aangever zegt echter dat hij achteruit reed en [betrokkene 2] verklaart ongeveer hetzelfde. Verdachte stelt dat zij vriendjes van elkaar zijn en dat ze hun verklaringen daarom wel op elkaar zullen hebben afgestemd.
Daar let de politie op. Op de vraag wat er gebeurd zou zijn als verdachte zich er niet mee had bemoeid, antwoordt hij dat er dan niets gebeurd zou zijn. Dat verdraagt zich niet met een (geslaagd) beroep op noodweer. Uit de stukken in het dossier volgt ook overigens niet dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Dan stelt verdachte nog dat hij de auto tegen zijn lichaam gevoeld heeft, maar dat hoor ik nu voor het eerst. Die lezing zie ik niet terug in zijn verklaring bij de politie noch in zijn verklaring ter zitting in eerste aanleg.
Het feit is strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Het kan voorkomen dat men zich blauw ergert aan mensen om zich heen, maar dat geeft geen vrijbrief om te handelen zoals hier is gebeurd."
In de aanvulling op het verkort arrest heeft het hof vervolgens de bewijsmiddelen opgenomen, zoals hieronder weergegeven:
"Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte pagina’s 3 t/m 5, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven als verklaring van [betrokkene 3]:
Op maandag 29 juli 2013 tussen 16.15 à 16.20 uur zat ik samen met aannemer [betrokkene 2] in mijn auto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Ik was naar autohandelaar [A] gereden. Daar stond een auto die ze bij een woning hebben weggehaald.’
'...Ik heb een foto gemaakt van de auto. De bewoner/eigenaar [verdachte] stond aan de Vierakkerstraatweg ter hoogte van de woning. Hij rende naar ons toe en had daarbij een steekschop in zijn handen. Toen hij bij mijn auto aankwam zag ik dat hij begon te slaan met die steekschop. Hij raakte eerst mijn antenne.’
‘... Ik ben een klein stukje naar achteren gereden en hierna gelijk naar voren en bij het langs hem heen rijden sloeg hij tegen mijn raam aan. Dit betreft het bestuurdersraam.’
‘... Hij sloeg vervolgens het raam in met de steekschop. Ik denk dat hij in totaal drie à vier keer heeft geslagen met de steekschop tegen mijn auto aan. Ik ben vervolgens weggereden richting Vierakker.’
Schriftelijke bescheiden, inhoudende, foto’s van de auto.
De bovengenoemde foto’s zijn in kopie aan deze aanvulling gehecht.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal pagina’s 10 t/m 11, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 2] :
‘...Op maandag 29 juli 2013, omstreeks 16.00 uur zat ik als passagier in een beige Opel, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . De bestuurder van deze auto was [betrokkene 3] .’
Op het terrein van de [a-straat 1] stond een personenauto, een Saburu Vivio, voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Afgelopen weekend bleek dat deze auto niet meer op het terrein stond.’
‘...Vanmiddag ben ik dus met [betrokkene 3] vanuit Apeldoorn naar Vierakker gereden.’
‘... Toen we langs [verdachte] reden, zagen we een Subaru op dat terrein staan.’
‘...Ter hoogte van [verdachte] is [betrokkene 3] stil gaan staan met de auto. Hij heeft toen met zijn camera foto’s gemaakt van de Subaru. Het betrof de Subaru welke was weggenomen van het terrein [a-straat 1] .’
‘... Ik zag toen dat er een oudere man vanaf het terrein van [verdachte] onze kant op kwam lopen. Ik zag dat de oudere man een spade in zijn handen had. Ik zag dat hij de spade boven zijn hoofd hield. Hij zag er dreigend uit en ik kreeg de indruk dat de man met de spade wilde gaan slaan. Ik zei toen tegen [betrokkene 3] : “Kijk uit, ga achteruit”.’
‘...Ik zag dat [betrokkene 3] het fototoestel weglegde, liet raam dicht deed en de auto in de achteruit zette. Ik zag dat de man nog steeds op ons af kwam lopen met de spade boven zijn hoofd. Ik zag en hoorde dat de oudere man met de spade hard en
. opzettelijk sloeg tegen de zijruit, aan de kant van [betrokkene 3] . Ik hoorde glasgerinkel en zag dat [betrokkene 3] onder het glas van het raam zat.’
‘... [betrokkene 3] is toen verder gereden en heeft de auto een paar meter verder op de rijbaan stil gezet.’
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, enkelvoudige kamer, op 11 juni 2013 -zakelijk weergegeven- als verklaring van verdachte:
‘... Ik heb de zijruit met een bats kapot geslagen. Ik heb uitgehaald, omdat ik boos werd op [betrokkene 3], die een foto maakte.’
‘.. . Wat er in het proces-verbaal verklaringen staat, dat klopt. Het klopt dat daarin niets staat over de bedreigingen jegens mijn vrouw.’
‘...Ik geef eerlijk toe dat ik een keer met de bats heb uitgehaald.’
‘...Als ik er niet op af was gelopen, was er niets gebeurd.’ "
4.4. Anders dan de steller van het middel kan ik uit de verklaring van Van Kouswijk niet opmaken dat deze met de auto op verdachte af kwam rijden, maar enkel dat deze langs verdachte reed en hem dus wilde passeren. Aldus gelezen is de verklaring van verdachte wel in tegenspraak met de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . De uitlating van verdachte dat er niets zou zijn gebeurd als hij niets zou hebben gedaan wordt door de steller van het middel in de sfeer van de provocatie getrokken. Maar aldus worden de overwegingen van het hof op een verkeerde manier gelezen. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat er geen onmiddellijk dreigend gevaar voor lijf, eerbaarheid of goed bestond waartegen verdediging noodzakelijk was. Dat strookt ook met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Integendeel, uit de gebezigde bewijsmiddelen is af te leiden dat de beide inzittenden van de auto daar weg wilden omdat de verdachte zwaaiend met een schop hun richting uitkwam. Er was dus helemaal geen gevaar, geen noodweersituatie die verdachte tot handelen noopte. Dat heeft het hof tot uitdrukking gebracht en niet, dat de bestuurder van de auto een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding beging tegen verdachte.
Het middel faalt.
5. Ik keer nu terug naar het eerste middel. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn zoon ten tijde van het voorval zich achter het huis bevond. Over zijn vrouw zegt verdachte dat deze kan verklaren dat hij het tenlastegelegde niet heeft gedaan. Het was noodweer. Zijn vrouw heeft alleen iets geroepen.
Gelet op wat verdachte zelf heeft verklaard over de toedracht heeft het hof kunnen aannemen dat de verklaringen van de zoon en de echtgenote van verdachte geen licht kunnen werpen op het gebeuren anders dan zoals dat reeds door verdachte zelf is geschetst en daarom van geen waarde kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Onder deze omstandigheden hoeft gegrondbevinding van het eerste middel niet tot cassatie te leiden.3.
6. Het tweede middel faalt. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2016
Regeling van 2 oktober 1996, Stcrt. 1996, 197 (Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep).
Vgl. HR 1 juli 2014, NJ 2014/441 m.nt. Borgers rov. 2.5 e.v.