Voor zover in cassatie relevant. Zie de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2011 en 16 januari 2013 en het arrest van dit hof van 5 maart 2013.
HR, 24-05-2013, nr. 13/01231
ECLI:NL:HR:2013:BZ7201
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-05-2013
- Zaaknummer
13/01231
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BZ7201
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ7201, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑05‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ7201
ECLI:NL:PHR:2013:BZ7201, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ7201
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2013
24 mei 2013
Eerste Kamer
13/01231
EE/TJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekers zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak met insolventienummers 11.291-R + 11.292-R van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2011 en 16 januari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.120.510/01 van het gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De advocaat van [verzoeker] c.s. heeft bij brief van 10 april 2013 op dit standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2.2 en 2.3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 24 mei 2013.
Conclusie 05‑04‑2013
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
13/01231
Mr. L. Timmerman
Zitting 5 april 2013
Conclusie inzake:
- 1.
[Verzoeker 1]
- 2.
[Verzoekster 2]
verzoekers tot cassatie,
(hierna samen: de schuldenaars)
1. Feiten en procesverloop1.
1.1
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 april 20112. is ten aanzien van schuldenaars de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
1.2
De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van schuldenaars bij vonnis van 16 januari 2013 tussentijds beëindigd omdat zij niet actief meewerkten aan een doeltreffende uitvoering daarvan, zijn tekortgeschoten in hun sollicitatieverplichtingen en informatieverplichting en hebben nagelaten een aanvullende uitkering aan te vragen.
1.3
Schuldenaars zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof Amsterdam. Bij arrest van 5 maart 2013 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
De schuldenaars zijn van dit arrest tijdig3. in cassatie gekomen.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Het verzoekschrift bevat twee cassatiemiddelen, onderverdeeld in meerdere ongenummerde alinea's.
2.2
Middel I klaagt - samengevat - dat het hof in r.o. 2.5 is uitgegaan van een te beperkte taakopvatting van de bewindvoerder en dat het hof heeft veronachtzaamd de bewindvoerder te vragen waarom de kennelijke communicatiestoornis met schuldenaren was ontstaan over de opgevraagde stukken en waarom hij niet actief medewerking heeft verleend aan het alsnog welslagen van de initiële beslissing tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hiertoe is de bewindvoerder volgens het middel op grond van art. 316 Fw verplicht; een aantal keer aanmanen acht het middel onvoldoende om aan het fundamentele rechtsbeginsel van loyale, actieve uitvoering van de rechterlijke beslissing tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te voldoen.
Het middel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de taak van de bewindvoerder. De bewindvoerder is een toezichthouder, geen schuldhulpverlener: de verantwoordelijkheid voor de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen rust op de schuldenaar. Indien de schuldenaar hulp nodig heeft om zijn verplichtingen na te komen, dient hij deze zelf te zoeken. Personen die niet in staat zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, worden immers niet tot de regeling toegelaten (art. 288 lid 1 sub c Fw).
2.3
Middel II komt op tegen het oordeel van het hof in r.o. 2.7 dat [verzoeker 1] sinds december 2011 en [verzoekster 2] sinds april 2011 niet voldoende vaak aantoonbaar hebben gesolliciteerd. Volgens het middel heeft het hof de overmachtssituatie miskend waarin schuldenaren verkeren, bestaand uit een uitzichtloze arbeidsmarkt mede wegens gezondheidsproblemen en taalachterstand, alsook hun saneringsgezinde houding die bleek uit de mondelinge sollicitatiepogingen via hun netwerk.
Het middel gaat voorbij aan de vaste rechtspraak dat taalachterstanden en de crisis schuldenaren niet ontslaan van de verplichting om op een voor de bewindvoerder verifieerbare wijze te solliciteren. Ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid geldt dat die per eind 2011 was komen te vervallen. Overigens erkennen schuldenaren in hun beroepschrift de sollicitatieplicht tot eind 2012 niet voldoende te zijn nagekomen, en staat vast dat zij door de bewindvoerder herhaaldelijk opgevraagde (specifieke) stukken niet hebben toegezonden. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2013
Alleen uitspraak t.a.v. [verzoekster 2] in A-dossier.
Het verzoekschrift tot cassatie is per fax ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 12 maart 2013, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.