Einde inhoudsopgave
Drinkwaterwet
Artikel 4
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 172 (uitgifte: 17-06-2020, kamerstukken: 34986)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
Het is aan andere personen dan de eigenaar van een drinkwaterbedrijf verboden om:
- a.
drinkwater te produceren voor consumenten of andere afnemers,
- b.
drinkwater te distribueren aan consumenten of andere afnemers.
2.
De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden niet voor de eigenaar van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet die in het kader van de verrichting van een milieubelastende activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld krachtens artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of die bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, drinkwater produceert voor, of distribueert aan:
- a.
consumenten of andere afnemers in het gebouw of op het terrein waar de productie of distributie plaatsvindt,
- b.
consumenten of andere afnemers buiten het gebouw of het terrein waar de productie of distributie plaatsvindt, voor zover dat gebouw of terrein:
- 1°
voorheen deel uitmaakte van het in onderdeel a bedoelde gebouw of terrein, of
- 2°
voor 25 februari 2005 was aangesloten op de collectieve watervoorziening van de eigenaar, bedoeld in de aanhef.
3.
De verboden, bedoeld in het eerste lid, gelden voorts niet voor de eigenaar van een voorziening voor de productie of distributie van water op een binnen het Nederlandse territoir of het Nederlandse deel van het continentale plat gelegen mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Mijnbouwwet, welk water als drinkwater aan consumenten binnen die mijnbouwinstallatie ter beschikking wordt gesteld.
4.
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, geldt voorts niet voor de eigenaar van een collectief leidingnet,
- a.
voor zover dat leidingnet deel uitmaakt van:
- 1°
een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;
- 2°
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop ten behoeve van recreatief nachtverblijf gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van tenten, tentwagens, kampeerauto's of voertuigen of gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in de Omgevingswet is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
- 3°
een bungalowpark;
- 4°
een volkstuincomplex;
- 5°
een bedrijfsterrein;
- b.
voor zover op dat leidingnet, al dan niet tijdelijk, een of meer tappunten zijn aangesloten in openbare of voor het publiek of andere personen toegankelijke terreinen of ruimten.
5.
Op een daartoe strekkende aanvraag kan Onze Minister aan de eigenaar van een collectieve watervoorziening of een collectief leidingnet ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in het eerste lid, voor het zover het betreft het produceren voor, of het distribueren aan, consumenten of andere afnemers in een of meer gebouwen of op een of meer terreinen waar milieubelastende activiteiten worden verricht waarvoor bij algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld krachtens artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet of die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van die wet, indien:
- a.
de aansluiting van dat gebouw of die gebouwen of van dat terrein of die terreinen op het leidingnet van een drinkwaterbedrijf naar het oordeel van Onze Minister in strijd is, of zou komen, met het belang van een doelmatige openbare drinkwatervoorziening, en
- b.
het belang van de volksgezondheid zich daartegen niet verzet.
6.
Onze Minister kan aan een ontheffing, bedoeld in het vijfde lid, voorschriften en beperkingen verbinden en deze wijzigen of intrekken.
7.
Onze Minister kan een ontheffing intrekken, indien:
- a.
bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;
- b.
de aan de ontheffing verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;
- c.
geen grond voor verlening van de ontheffing meer aanwezig is.
8.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op aanvraag, bedoeld in het vijfde lid, en de beschikking inzake het intrekken van de ontheffing, bedoeld in het zevende lid.