Hof Arnhem, 14-06-2005, nr. 1161/2004
ECLI:NL:GHARN:2005:AT8852
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
14-06-2005
- Zaaknummer
1161/2004
- LJN
AT8852
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:AT8852, Uitspraak, Hof Arnhem, 14‑06‑2005; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑06‑2005
Inhoudsindicatie
Betwisting van staat en ontkenning vaderschap. Art 1:209BW en art 311 oud BW.
Partij(en)
14 juni 2005
Familiekamer
Rekestnummer 1161/2004
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal beroep,
verweerder in het incidenteel beroep,
verder te noemen “[A.]”,
procureur mr J.M. Bosnak,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal beroep,
verzoeker in het incidenteel beroep,
verder te noemen “[B.]”,
procureur mr W.D. Huizinga.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te Almelo van 27 oktober 2004, uitgesproken onder zaaknummer 65138 / FA RK 04-467.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 december 2004, is [A.] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 27 oktober 2004. [A.] verzoekt het hof die beschikking - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - te vernietigen en opnieuw beschikkende primair zijn vordering tot betwisting van staat van [B.] gegrond te verklaren en te bepalen dat [B.] geen kind is van [A. sr.] (verder te noemen “[A.] sr.”), doch van [B. sr.] (verder te noemen “[B.] sr.”) en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de uitspraak, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, in de registers in te schrijven. Subsidiair verzoekt hij het hof zijn vordering tot ontkenning van het vaderschap van [A.] sr. gegrond te verklaren, zodat komt vast te staan dat niet [A.] sr., maar [B.] sr. de vader van [B.] is en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de uitspraak, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, in de registers in te schrijven.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 februari 2005, heeft [B.] het verzoek in hoger beroep van [A.] bestreden. Daarbij heeft [B.] tevens incidenteel beroep ingesteld. [B.] verzoekt het hof de primaire vordering tot betwisting van staat en aanvullende vorderingen af te wijzen en de subsidiaire vordering tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [A.] sr. niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. In het incidentele beroep verzoekt hij [A.] te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3
Bij verweerschrift in het incidentele appel, ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2005, heeft [A.] het verzoek in het incidentele appel van [B.] bestreden. [A.] verzoekt het verzoek in het incidentele appel af te wijzen, met veroordeling van [B.] in de kosten van de procedure in het incidentele appel.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 mei 2005 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, [A.] bijgestaan door mr E.M.M. van de Loo, advocaat te Enschede, en [B.] bijgestaan door mr M.F. Groen, advocaat te Almelo.
3. De vaststaande feiten
3.1
[A.] is op 4 juli 1951 geboren als zoon uit het huwelijk tussen [A.] sr. en [C.] (verder te noemen “[C.]”). Op 7 november 1956 is door de rechtbank Almelo echtscheiding uitgesproken tussen [A.] sr. en [C.]. De inschrijving in de registers van de burgerlijke stand heeft kort daarna plaatsgevonden. Nadat het huwelijk tussen [A.] sr. en [C.] was ontbonden, is uit [C.] op 25 februari 1957 een zoon, [B.], geboren. Aangezien [B.] binnen 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk is geboren, is [A.] sr. als de vader van [B.] in het geboorteregister vermeld. Op 9 november 1957 is [C.] gehuwd met [B.] sr.
3.2
Bij Koninklijk Besluit van 11 november 1963 is de geslachtsnaam van [B.] gewijzigd van ‘[A.]’ in ‘[B.]’, welke laatste geslachtsnaam hij ook daadwerkelijk voert. Op 15 december 2003 is [A.] sr. overleden. [A.] sr. had geen testament gemaakt.
3.3
[B.] sr. is op 19 mei 2003 overleden. In zijn testament benoemt [B.] sr. onder meer “zijn zoon [B.]”, geboren te [plaatsnaam] op 15 februari 1957, tot zijn erfgenaam.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank te Almelo op 30 juni 2004, heeft [A.] primair de rechtbank verzocht de betwisting van staat van [B.] gegrond te verklaren en te bepalen dat [B.] geen kind is van [A.] sr., doch van [B.] sr. en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de uitspraak, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, in de registers in te schrijven. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht de ontkenning van het vaderschap van [B.] gegrond te verklaren, zodat komt vast te staan dat niet [A.] sr., maar [B.] sr. de vader van [B.] is en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten de uitspraak, zodra deze in kracht van gewijsde is gegaan, in de registers in te schrijven. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht [B.] te bevelen zijn medewerking te verlenen aan een uit te voeren DNA-onderzoek zodat zijn afstamming kan worden vastgesteld en de ambtenaar van de burgerlijke stand te gelasten het vaderschap, zoals dit uit voormeld onderzoek zal blijken in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand, kosten rechtens.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [A.] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, de kosten van partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Niet in geschil is dat [B.], die geboren is binnen 300 dagen na ontbinding van het huwelijk tussen [A.] sr. en [C.], in de registers van de burgerlijke stand staat ingeschreven als zoon van [A.] sr., dat [B.] - overigens met [A.] en zijn zuster die uit het huwelijk van [A.] sr. en [C.] zijn geboren - van jongs af aan is opgegroeid in het gezin van [C.] en [B.] sr., die kort na de echtscheiding van [C.] en [A.] sr. zijn gehuwd en dat zowel [C.] als [B.] sr. altijd hebben verklaard (zoals ook blijkt uit het testament van [B.] sr.) dat [B.] een (biologische) zoon is van [B.] sr. Ook [A.] en [B.] gaan daarvan uit.
4.2
Centraal staat in deze procedure de vraag of [A.] de staat van [B.] kan betwisten en, wanneer deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, in de registers van de burgerlijke stand kan laten inschrijven dat [B.] geen kind is van [A.] sr., maar van [B.] sr.
4.3
Artikel 1:209 BW bepaalt dat iemands afstamming volgens zijn geboorteakte door een ander niet kan worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft.
4.4
Bezit van staat is de uiterlijke vorm van zekere familiebetrekking, kenbaar uit feiten en omstandigheden, die afzonderlijk of in onderling verband en samenhang de bedoelde verwantschap staven.
4.5
Vast staat dat de staat van [B.], zijnde een biologische zoon van [B.] sr., niet overeenstemt met de afstamming van [B.] volgens zijn geboorteakte. Gelet op het bepaalde in artikel 1:209 BW kan zijn afstamming door een ander worden betwist, zodat [A.] ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.6
Hetgeen [A.] aanvoert als grondslag voor zijn primaire verzoek tot betwisting van de afstammingsrelatie van [B.] kan niet tot toewijzing van dit verzoek leiden. De akte van de burgerlijke stand die de juridische afstammingsrelatie vermeldt, is correct nu de geboorte van [B.] plaatsvond binnen 300 dagen na ontbinding van het huwelijk tussen [A.] sr. en [C.] en vóórdat [C.] en [B.] sr. waren gehuwd. Voor het betwisten van de juridische afstammingsrelatie, indien die niet overeenkomt met de biologische werkelijkheid, is in de wet de procedure tot ontkenning van het vaderschap opgenomen.
4.7
Het in deze zaak toepasselijke artikel 311 oud BW voorzag in de mogelijkheid dat de juridische vader het door het huwelijk ontstane vaderschap kon aantasten door een vordering tot ontkenning vaderschap in te dienen binnen twee maanden nadat hij bekend was geworden met de geboorte van het kind. Tussen partijen staat onbetwist vast dat [A.] sr. wist van de geboorte van [B.] en tevens wist dat hij niet de biologische vader van [B.] was. De stelling van [A.] dat [A.] sr. niet wist dat hij, ook na de naamswijziging van [B.], de juridische vader van [B.] was, wordt door het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door [B.] en de hiervoor overwogen feiten en omstandigheden, gepasseerd. [A.] sr. heeft geen verzoek tot ontkenning vaderschap ingediend, laat staan binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden. Nu de termijn om een dergelijk verzoek in te dienen, reeds was verstreken voordat [A.] sr. is overleden, bestaat voor de erfgenamen, onder wie [A.], deze mogelijkheid thans niet meer. Het hof zal daarom het op de subsidiaire grondslag gebaseerde verzoek van [A.] tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [A.] sr. niet-ontvankelijk verklaren. Ten overvloede overweegt het hof dat bij toepassing van het thans geldende recht dat oordeel niet anders zou zijn.
4.8
Het hof verwerpt het betoog van [A.] dat het overschrijden van de termijn van twee maanden als bedoeld in artikel 311 oud BW tot een inbreuk leidt op zijn in art 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven, daaruit bestaande dat [B.] zich inmengt in de afwikkeling van de nalatenschap van [A.] sr. Niet valt in te zien dat de afwikkeling van een nalatenschap valt onder ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM.
4.9
Ook de stelling van [A.] dat het in stand laten van een situatie waarbij enig persoon in twee nalatenschappen als zoon van zijn vader erft in strijd is met de redelijkheid en billijkheid faalt. [A.] sr. wist, kon althans weten, dat [B.] niet zijn biologische zoon was, maar wel zijn juridische zoon. Als hij niet had gewild dat [B.] van hem zou erven, had hij dat bij testament kunnen uitsluiten. Dat heeft [A.] sr. echter niet gedaan. Daar kan [A.] niets aan veranderen.
5. De slotsom
5.1
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen nu het verzoek van [A.] voor zover het de betwisting van staat betreft, zal worden afgewezen en [A.] voor zover hij verzoekt de ontkenning van het vaderschap van [B.] gegrond te verklaren, niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.2
Nu partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren, en het beroep in het incidentele appel afwijzen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Almelo van 27 oktober 2004, en opnieuw beschikkende:
in het principaal beroep
wijst het verzoek van [A.] voor zover het de betwisting van staat betreft af;
verklaart het verzoek van [A.] voor zover hij verzoekt de ontkenning van het vaderschap van [B.] gegrond te verklaren niet-ontvankelijk;
in het incidenteel beroep
wijst het verzoek van [B.] af;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs Wefers Bettink, Hooft Graafland en Renckens en is op 14 juni 2005 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.