Rb. Rotterdam, 25-06-2003, nr. 168339/ HA ZA 01-3322
ECLI:NL:RBROT:2003:BP4433
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
25-06-2003
- Zaaknummer
168339/ HA ZA 01-3322
- LJN
BP4433
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2003:BP4433, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 25‑06‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 25‑06‑2003
Inhoudsindicatie
Electriciteitswet 1998. Begrip "aansluiting". Wet Waardering Onroerende Zaken (WOZ).
Partij(en)
Zaak-/rolnummer: 168339/ HA ZA 01-3322
Uitspraak: 25 juni 2003
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOPAK TERMINAL EUROPOORT B.V., gevestigd te Rotterdam,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOPAK SHARED SERVICES B.V.,
Gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
procureur mr. R.B. Gerretsen,
advocaat mr. B.J.R. van Tongeren te Rotterdam,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur en advocaat mr. M.W.F. Oosterhuis.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als "VTE" , "VSS" en "Eneco".
1.Het. verloop van het geding
- 1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
dagvaarding d.d. 23 november 2001;
- -
conclusie van eis, met producties;
- -
conclusie van antwoord, met productie;
- -
conclusie van repliek, met producties;
- -
conclusie van dupliek, met producties;
- -
de bij gelegenheid van de pleidooien overgelegde pleitnotities.
- a.
te verklaren voor recht dat Eneco gehandeld heeft in strijd met de Elektriciteitswet 1998 door een andere definitie van het begrip "aansluiting" te hanteren dan vastgelegd in artikel 1 lid 1 van die wet en dat sprake is van één aansluiting van Terminal Europoort op het elektriciteitsnetwerk van Eneco;
- b.
te bepalen dat eiseressen gerechtigd zijn de in weerwil van de verklaring voor recht in rekening gebrachte bedragen onbetaald te laten;
- c.
de zaak te verwijzen naar de rol opdat eiseressen opgave kunnen doen van hetgeen door hen onverschuldigd is betaald;
en bij eindvonnis:
- a.
Eneco te veroordelen aan eiseressen te betalen hetgeen onverschuldigd is betaald, met wettelijke rente;
- b.
Eneco te veroordelen in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben eiseressen aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
- 3.1.
De onder 2.1 en 2.2 bedoelde terminals zijn sinds 1 januari 2001 één terminal. Er is sprake van één terminal op één locatie, bestuurd vanuit één controlekamer. Eneco gaat bij de berekening van haar tarieven voor die terminal ten onrechte uit van twee aansluitingen. Aangezien de terminal per 1 januari 2001 als één onroerende zaak in de zin van de WOZ wordt beschouwd, moeten de verbindingen van deze terminal met het elektriciteitsnet sedert dat tijdstip als één aansluiting in de zin van artikel 1 lid 1 onder b van de Elektriciteitswet 1998 worden beschouwd.
- 3.2.
In artikel 6 van de Regeling 2000 en artikel 5 van de Regeling 2001 staat een onjuiste definitie van het begrip aansluiting. VTE heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zij het niet met de uitleg van het begrip "aansluiting" in die regelingen eens is. Deze wettelijke definitie kan niet bij lagere regeling terzijde geschoven worden. De directeur van de Dte heeft niet de bevoegdheid het wettelijk begrip "aansluiting" op te rekken c.q. te beperken althans nader te interpreteren.
- 3.3.
Eneco heeft haar facturen gebaseerd op twee aansluitingen. Hetgeen VTE op die facturen heeft betaald is derhalve voor een deel onverschuldigd betaald.
- 3.4.
Bij repliek heeft VSS medegedeeld dat zij haar vorderingen intrekt.
- 4.
Het verweer
De conclusie van Eneco strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiseressen in de kosten van het geding.
Eneco heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- 4.1.
De onder 2.1 en 2.2 bedoelde terminals liggen weliswaar niet ver van elkaar maar niet op belendende percelen. De feitelijke situatie bij VTE is aldus dat op twee verschillende locaties van oorsprong twee verschillende rechtspersonen ieder afzonderlijk beschikten over een eigen, separate aansluiting. Ook technisch gezien is er sprake van twee op zichzelf staande aansluitingen: beide hebben een netaansluitpunt en een beveiliging met één of meer verbindingen daartussen. Voor iedere aansluiting geldt een aparte meting. De aansluitingen zijn ook aan de installatiezijde (achter de aansluitingen) niet technisch als één installatie met elkaar verbonden: er zijn geen verbindingen tussen beide installaties aanwezig. De beide aansluitingen zijn uitsluitend via het openbare net van Eneco, gelegen in de openbare weg, met elkaar in verbinding. Beide terminals functioneren elektrotechnisch gezien volstrekt zelfstandig en zonder wederzijdse beïnvloeding. Bij uitschakeling van een van beide aansluitingen kan de andere terminal zonder problemen blijven functioneren.
- 4.2.
Dat beide locaties nu als één onroerende zaak in de zin van de WOZ worden beschouwd, betekent niet dat er slechts sprake kan zijn van één aansluiting op het elektriciteitsnet. VTE baseert zich op een onjuiste uitleg van artikel 1 lid 1 onder b van de Elektriciteitswet 1998. Deze begripsbepaling geeft niet aan wanneer er sprake is van één aansluiting.
- 4.3.
De directeur van de Dte heeft, gebruikmakend van de hem toegekende bevoegdheden en met inachtneming van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Elektriciteitswet 1998, het begrip "één aansluiting" bepaald. Dit begrip is niet in strijd met de wettelijke definitie aangezien het nog steeds gaat om een aansluiting tussen een net en een onroerende zaak of tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau. Volgens de bepaling van de directeur van de Dte dienen de aansluitingen van VTE als twee aansluitingen te worden beschouwd. Er bevinden zich op twee plaatsen knippen in het net met vandaar uit een samenstel van verbindingen samenkomend in twee beveiligingen op twee verschillende locaties van de afnemer VTE.
- 4.4.
De aan VTE voorgelegde overeenkomsten zijn geheel in overeenstemming met het wettelijk kader, de Netcode, Meetcode, Systeemcode en Tarievencode, zoals door de Dte voor alle netbeheerders bindend is vastgesteld. Gelet op het discriminatieverbod staat het Eneco niet vrij hierop uitzonderingen te maken.
- 4.5.
Wanneer het standpunt van VTE zou worden gevolgd, zou VTE slechts een vergoeding verschuldigd zijn voor één aansluiting, terwiji Eneco gehouden zou blijven voor beide aansluitingen haar wettelijke taken te vervullen, zoals de zorg voor instandhouding, onderhoud en herstelwerkzaamheden.
- 4.6.
Bij het bepalen van de maximaal benodigde capaciteit voor het net houdt de netbeheerder rekening met de piekbelastingen van de individuele afnemers en met de omstandigheid dat niet alle pieken in het gebruik van alle afnemers gelijktijdig optreden. Bij de berekening van de transporttarieven wordt rekening gehouden met de maximale belasting op elke aansluiting afzonderlijk. Indien beide aansluitingen van VTE als één aansluiting zouden worden aangemerkt, zou het sommeren en salderen van de belastingen van beide aansluitingen een drukkend effect hebben op de piekbelasting waarvan uitgegaan wordt bij het bepalen van de benodigde capaciteit en bij het berekenen van de tarieven.
- 4.7.
Dat VSS zich om haar moverende redenen uit de procedure heeft teruggetrokken, betekent niet dat zij niet in de kostenveroordeling betrokken moet worden.
- 5.
De beoordeling
- 5.1.
Ten aanzien van de intrekking van de vordering door VSS overweegt de rechtbank het volgende. Afstand van instantie is slechts mogelijk zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd en dient te geschieden bij akte ter rolle. Aan deze voorwaarden is in casu niet voldaan. Voor doorhaling ter rolle is de medewerking van beide partijen vereist. Ook aan die voorwaarde is in casu niet voldaan. De rechtbank zal mitsdien ook vonnis moeten wijzen in de zaak van VSS tegen Eneco. Nu VSS kennelijk de grondslag voor haar vorderingen heeft laten vallen, zal de rechtbank die vorderingen afwijzen.
- 5.2.
Artikel 1 lid 1 onder b van de Elektriciteitswet 1998 luidt als volgt:
1n deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...) aansluiting: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau; (...)"
Anders dan VTE stelt, kan uit deze begripsbepaling niet worden afgeleid dat iedere onroerende zaak in de zin van de WOZ slechts één aansluiting op het elektriciteitsnet kan hebben. Zuiver grammaticaal beschouwd geeft deze begripsbepaling geen uitsluitsel over het aantal aansluitingen dat een onroerende zaak in de zin van de WOZ kan hebben. Ook in de wetsgeschiedenis is geen aanknopingspunt te vinden voor een uitleg van deze bepaling zoals door VTE wordt voorgestaan.
- 5.3.
In randnummer 28 van het Toetsingskader heeft de Dte een toelichting gegeven op de situatie van de meervoudige aansluiting (zie hierboven onder 2.5). Weliswaar wordt door VTE betwist dat het Toetsingskader een algemeen verbindend voorschrift is, VTE betwist echter niet dat het Toetsingskader door alle netbeheerders als uitgangspunt wordt gehanteerd bij de berekening van aansluittarieven. In het kader van de gelijke behandeling van afnemers van elektriciteit komt aan het Toetsingskader, mits niet in strijd met de wettelijke voorschriften, derhalve wel degelijk betekenis toe. Voormeld randnummer maakt onderscheid tussen het geval dat meer verbindingen met één onroerende zaak zijn aangelegd op verzoek van de klant, en het geval dat de netbeheerder gekozen heeft voor het maken van aansluitingen met meer dan één verbinding. In het eerste geval zouden de verbindingen als verschillende aansluitingen moeten worden beschouwd, voor elk waarvan een aansluittarief moet worden betaald. In het tweede geval zouden zij als één aansluiting moeten worden beschouwd, waarvoor één aansluittarief wordt betaald. De rechtbank is van oordeel dat deze richtlijn van de Dte, gelet op het onder 5.2 overwogene, niet in strijd is met de Elektriciteitswet 1998.
- 5.4.
Ten pleidooie is onbetwist gesteld, dat omstreeks 1964 voor de onder 2.1 bedoelde terminal een aansluiting op het elektriciteitsnet is aangevraagd door (de rechtsvoorganger van) Van Ommeren TE, en omstreeks 1969 voor de onder 2.2 bedoelde terminal door (de rechtsvoorganger van) Paktank Oil. Naar het oordeel van de rechtbank is deze situatie het best te vergelijken met de in randnummer 28 van het Toetsingskader genoemde situatie waarin op verzoek van de klant meer verbindingen zijn aangelegd. Door VTE wordt erkend dat tot de fusie en tot het moment dat de beide terminals door de Belastingdienst als één onroerende zaak in de zin van de WOZ werden aangemerkt, terecht voor beide aansluitingen een afzonderlijk aansluittarief diende te worden betaald. Hoewel VTE aanvoert dat na de fusie tussen de beide terminals fysieke verbindingen zijn aangebracht (langs de kade van de 7e Petroleumhaven) en dat beide terminals vanuit één controlekamer worden bestuurd, heeft zij niet betwist dat beide terminals elektrotechnisch gezien volstrekt zelfstandig en zonder wederzijdse beïnvloeding functioneren. Evemnin heeft zij betwist dat na de fusie de feitelijke aansluiting op het elektriciteitsnet (voor elke terminal een eigen "knip" in het net) ongewijzigd is gebleven.
- 5.5.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel, dat Eneco zich bij het bepalen van het aansluittarief in redelijkheid kan baseren op het Toetsingskader dat door de Dte is opgesteld, en dat een redelijke uitleg van hetgeen in het Toetsingskader is bepaald, meebrengt dat Eneco in de gegeven situatie haar tarief blijft baseren op twee aansluitingen op het elektriciteitsnet. Het enkele feit dat de beide terminals na de fusie voor de toepassing van de WOZ als één onroerende zaak zijn aangemerkt, brengt niet mee dat voor de bepaling van het aansluittarief, anders dan in het verleden, uitgegaan zou moeten worden van één aansluiting, nu de fusie noch voor wat betreft de verbindingen met het elektriciteitsnet, noch voor wat de interne elektrische verbindingen betreft een wijziging in de feitelijke situatie tot gevolg heeft gehad.
- 5.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van VTE. VTE zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
- 5.7.
Ook VSS zal worden veroordeeld in de proceskosten, doch deze veroordeling zal worden beperkt tot de proceshandelingen die door Eneco zijn verricht tot het moment van de intrekking van de vordering door VSS.
2.De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1
Tot 1999 exploiteerde Van Ommeren Tankterminal Europoort B.V. (verder: Van Ommeren TE) een tankterminal aan de locatie Neckarweg te Rotterdam Europoort. Deze terminal was voor de elektriciteitsvoorziening aangesloten op het openbare elektriciteitsnet van (de rechtsvoorganger van) Eneco met een 25 kV-aansluiting.
2.2
Paktank Oil Nederland B.V. (verder Paktank Oil) exploiteerde tot 1999 een tankterminal aan de locatie Moezelweg te Rotterdam Europoort. Ook deze terminal was voor de elektriciteitsvoorziening aangesloten op het openbare elektriciteitsnet van (de rechtsvoorganger van) Eneco met een 25 kV-aansluiting.
2.3
In 1999 fuseerden het Pakhoed-concern en het Van Ommeren-concern tot Koninklijke Vopak (verder: Vopak). Van Ommeren TE en Paktank Oil vormen sedertdien beide onderdeel van hetzelfde concern. Sedert de fusie zijn de onder 2.1 en 2.2 bedoelde terminals beide in handen van VTE, een onderdeel van Vopak.
2.4
Sedert 1 januari 2001 worden de onder 2.1 en 2.2 bedoelde tankterminals door de Dienst Gemeentebelastingen van de gemeente Rotterdam en door de Belastingdienst Grote Ondernemingen Arnhem beschouwd als één onroerende zaak in de zin van de Wet Waardering Onroerende Zaken (verder: WOZ).
2.5
Vanaf 1 januari 2000 is Eneco verantwoordelijk voor aansluitingen op het elektriciteitsnet en transport van elektriciteit naar voornoemde terminals. Eneco heeft op 21 december 1999 een concept-overeenkomst "Aansluiting en Transport van Elektrische Energie voor de terminal Europoort in het jaar 2000" toegestuurd aan VTE. Omstreeks mei 2000 heeft Eneco de "Tarieven- en vergoedingsregeling TNE 2000" (hierna: Regeling 2000) aan VTE gezonden. Deze stukken zijn door VTE niet getekend. Op of omstreeks 8 februari 2001 heeft Eneco aan VTE een nieuw concept van de "Overeenkomst Aansluiting en Transport van Elektrische Energie" gezonden alsmede de daarbij behorende "Tarieven- en vergoedingsregeling elektriciteit ENECO Netbeheer 2001" (hierna: Regeling 2001). Over deze documenten is door Eneco en VTE nooit overeenstemming bereikt.
2.6
De directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie (verder: Dte), een onderdeel van de Nederlandse mededingingsautoriteit, heeft in het kader van de regulering van de aansluittarieven in het beleidsdocument "Toetsingskader Aansluittarieven" (verder: het Toetsingskader) in randnummer 28 de volgende nadere toelichting gegeven op de situatie van de meervoudige aansluiting:
"Gezien de definitie in de Elektriciteitswet worden meervoudige verbindingen
tussen een net en een onroerende zaak in principe beschouwd als één
aansluiting. In het geval de meerdere verbindingen zijn aangelegd op verzoek
van de klant worden de extra verbindingen, die geen deel uitmaken van de
standaardaansluiting zoals gedefinieerd in paragraaf "standaardelementen per
aansluitcapaciteit" als meerdere aansluitingen beschouwd waar meerdere
aansluittarieven voor worden betaald. In het geval de netbeheerder echter heeft gekozen voor het maken van aansluitingen met meerdere verbindingen, worden alle verbindingen samen als één aansluiting beschouwd, waarvoor één aansluittarief wordt betaald."
2.7
Eneco heeft VTE tot op heden facturen gezonden berekend op basis van twee aansluitingen. VTE en/of VSS hebben deze rekeningen onder protest van gedeeltelijke gehoudenheid voldaan.
3. De vordering
De vordering luidt verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
bij deelvonnis:
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van eiseressen;
veroordeelt eiseressen in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eneco bepaald op € 193,76 aan verschotten en op € 1.561,= aan salaris voor de procureur, met dien verstande dat VSS voor zover het betreft het procureurssalaris slechts wordt veroordeeld in een gedeelte van die kosten, groot € 390,25.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.W.M. van Dooren, mr. K.L. van Zetten en mr. R.A. Overbosch.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 20/377/547