Rb. Amsterdam, 22-08-2022, nr. AMS 21/4558
ECLI:NL:RBAMS:2022:5014
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-08-2022
- Zaaknummer
AMS 21/4558
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2022:5014, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑08‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 22‑08‑2022
Inhoudsindicatie
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap moet opnieuw beslissen op een verzoek van een studente om het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van haar aanvullende studiebeurs.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4558
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.R.G. Keijzer),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: Duo), verweerder
(gemachtigde: mr. H. Bouhuys)
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd het inkomen van de vader van eiseres buiten beschouwing te laten bij de vaststelling van haar studiefinanciering.
Bij besluit van 26 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
2. Eiseres ontvangt studiefinanciering in de vorm van een lening. Daarnaast heeft zij een aanvullende beurs aangevraagd, die uiteindelijk door verweerder op 0 is vastgesteld.
3. Op 5 september 2020 heeft eiseres een verzoek gedaan om het inkomen van haar vader bij de vaststelling van haar aanvullende studiebeurs buiten beschouwing te laten, omdat zij een ernstig structureel conflict met haar vader heeft. Dit verzoek is door verweerder afgewezen op 6 oktober 2020. Vervolgens heeft eiseres op 2 februari 2021 opnieuw dit verzoek gedaan.
Besluitvorming
4. Verweerder heeft dat verzoek met het primaire besluit afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder begrijpt dat in de beleving van eiseres sprake is van een verstoorde relatie tussen haar en haar vader en dat dit een pijnlijke situatie is. Om te spreken van een ernstig en structureel conflict moet er echter sprake zijn van een fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld of bij structurele conflicten over levensovertuiging, geloof of cultuur. Verweerder vindt dat daar in het geval van eiseres geen sprake van is. Dat de relatie verstoord is, is duidelijk, maar echter niet zodanig dat eiseres haar vader kan worden losgekoppeld. De hoogte van haar aanvullende beurs blijft afhankelijk van het inkomen van haar vader, aldus verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
5. Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat zij niet is gehoord in bezwaar. Door dit na te laten, is geen sprake van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit op bezwaar, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank geeft eiseres daarin gelijk. Verweerder wijst er op zichzelf terecht op dat de artikelen 7:2 tot en met 7:9 Awb, die zien op de hoorplicht, door het bepaalde in artikel 7.3 de Wet op de studiefinanciering 2000 in het onderhavige geval niet van toepassing zijn. Dat neemt echter niet weg dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3:2 Awb bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen dient te vergaren. In gevallen waarbij de bewijslast bij de burger ligt, zoals in een aanvraagsituatie in beginsel het geval is, heeft het bestuursorgaan vanwege zijn meerdere kennis van de materie de plicht om de aanvrager zo nodig te begeleiden in zijn of haar bewijsvoeringslast. Dit houdt in dat het bestuursorgaan de aanvrager voorlicht over de gegevens die worden verlangd, en daarbij gericht verzoekt om de ontbrekende gegevens en/of bescheiden aan te leveren. Eiseres heeft deze procedure in de aanvraag- en bezwaarfases zonder juridische bijstand gevoerd, wat te meer reden geeft om van die begeleidingsplicht wel het een en ander te mogen verwachten.
7. De rechtbank merkt op dat verweerder zowel bij het primaire besluit als bij het (bestreden) besluit op bezwaar aan feitenvaststelling niet meer heeft gedaan dan een korte samenvatting te geven van hetgeen eiseres in haar brieven aan verweerder naar voren heeft gebracht, zonder daarbij aan te geven of verweerder zelf ook van deze feiten uitgaat. De samenvatting van verweerder doet niet steeds recht aan hetgeen eiseres in haar brieven naar voren heeft gebracht. Zo bevat die samenvatting onder meer de stelling dat eiseres is teleurgesteld in haar vader omdat zij geld dat ze aan hem heeft geleend nog steeds niet van hem heeft terug ontvangen en dat het contact wat zij nog met hem heeft, enkel nog gaat over financiële zaken. Wat eiseres in haar aanvraag (brief van 2 februari 2021) echter schrijft, is dat haar vader met valse beloftes geld van haar probeert te lenen en dat ze zich door hem voelt opgelicht, waarbij zij een voorbeeld geeft en dan schrijft: ‘Dit is een van vele voorbeelden en ik wil u niet vermoeien met andere voorbeelden die zich de laatste jaren hebben voorgedaan. Zoals ik al zei is mijn vader niet te vertrouwen, voel ik me door hem echt opgelicht en kan ik niet op hem rekenen, wat ik overigens nooit heb gekund. (…) Ik heb het contact met hem verbroken omdat hij mij keer op keer voorliegt’. Verweerders samenvatting doet geen recht aan eiseres’ relaas en bovendien had het op verweerders weg gelegen, gelet op de genoemde begeleidingsplicht, om aan eiseres duidelijk te maken dat zij verweerder juist wél mag vermoeien met meer voorbeelden (en met onderbouwing van die voorbeelden), omdat het gegeven dat eiseres stelt dat haar vader haar klaarblijkelijk regelmatig moedwillig probeert op te lichten, wel eens relevant zou kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag of hun relatie in ernstige mate is verstoord. Zij vertelt in die brief verder onder meer dat haar vader alcoholverslaafd is, altijd alleen maar met zichzelf bezig is/was en nooit bij belangrijke gebeurtenissen in haar leven aanwezig is geweest en dat eiseres onder behandeling is geweest bij meerdere psychologen. Dit lijkt in de samenvatting van verweerder te zijn gereduceerd tot de opmerking ‘U bent helaas vaak door hem teleurgesteld’ en doet daarmee ook geen recht aan wat eiseres naar voren brengt. Verweerder heeft eiseres geen enkele vraag gesteld en haar ook niet uitgenodigd om met meer stukken van bijvoorbeeld de meerdere psychologen waarbij zij onder behandeling zegt te zijn geweest, te komen. Pas in zijn verweerschrift wijst verweerder op jurisprudentie waarin het belang van de onderbouwing van een gesteld zeer ernstig conflict met bijvoorbeeld medische stukken wordt besproken. Uit het besprokene ter zitting is duidelijk geworden dat een betere onderbouwing met medische stukken van een link tussen de psychische problemen waar eiseres mee stelt te kampen en het gedrag van en/of conflict met haar vader de zaak van eiseres misschien wel zou kunnen helpen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren, eiseres te begeleiden in haar bewijslast en zijn besluit draagkrachtig te motiveren. Verweerder heeft niets aan onderzoek gedaan en heeft in zijn besluiten volstaan met een korte samenvatting die niet geheel recht doet aan hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, gevolgd door een overweging die niet wezenlijk meer inhoudt dan dat de relatie met vader volgens verweerder wel is verstoord, maar niet zodanig dat zij voor loskoppeling in aanmerking komt. Reeds omdat deze samenvatting onvoldoende recht doet aan wezenlijke elementen van eiseres’ relaas, zoals hiervoor besproken, kan de motivering het besluit niet dragen. Verweerder kon bovendien niet zonder meer duidelijkheid over de gestelde feiten te verkrijgen, tot het oordeel komen – zoals op de zitting nader toegelicht – dat geen sprake is van een conflictsituatie als bedoeld in de wet. De rechtbank sluit niet uit dat hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, indien voldoende uitgevraagd en onderbouwd, tot de conclusie zou kunnen leiden dat van een zodanig ernstig en structureel conflict wel sprake is. Eiseres is echter noch bij de voorbereiding van het bestreden besluit, noch door deze gebrekkige motivering van dat besluit (en het primaire besluit) duidelijk gemaakt op welke punten haar bewijsvoering volgens verweerder tekort schoot en wat zij zou kunnen doen om aan haar bewijslast te voldoen.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking, omdat verweerder eerst opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – op het door eiser gemaakte bezwaar moet beslissen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van acht weken.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr.P. Tanis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader.
Wet studiefinanciering (Wsf) 2000
Artikel 3.14:
1.
Op aanvraag van een studerende kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie;
…
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschied.
Besluit studiefinanciering (Bsf) 2000
Artikel 6
van het Besluit studiefinanciering (Bsf) 2000, voor zover hier van belang, bepaalt dat aanspraak op een aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet in ieder geval bestaat indien:
a. er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende.
(…)
c. de student geen contact met de ouder heeft.
Artikel 7 van het Bsf 2000 bepaalt:
1.
Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, is sprake indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.
2.
Onze Minister stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.
Artikel 7.3. Bezwaarschriftprocedure (uitsluiting hoorplicht Awb)
De artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn niet van toepassing.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:2
1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.