Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen
Artikel 41 Recht van voorrang
Geldend
Geldend vanaf 06-03-2002
- Bronpublicatie:
12-12-2001, PbEG 2002, L 3 (uitgifte: 05-01-2002, regelingnummer: 6/2002)
- Inwerkingtreding
06-03-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-12-2001, PbEG 2002, L 3 (uitgifte: 05-01-2002, regelingnummer: 6/2002)
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Modellen- en merkenrecht
1.
Wie op regelmatige wijze een aanvrage om een modelrecht of om een gebruiksmodel heeft ingediend in of voor een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, of zijn rechtverkrijgende, geniet voor de indiening van een aanvrage om een ingeschreven Gemeenschapsmodel voor hetzelfde model of gebruiksmodel, voorrang gedurende zes maanden na de indiening van de eerste aanvrage.
2.
Elke aanvrage die de waarde heeft van een regelmatige nationale aanvrage overeenkomstig het recht van de staat waar de aanvrage is ingediend dan wel overeenkomstig bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt geacht een recht van voorrang te doen ontstaan.
3.
Onder regelmatige nationale aanvrage wordt verstaan, een aanvrage waarvan de datum van indiening kan worden vastgesteld, ongeacht het verdere lot van die aanvrage.
4.
Met een eerste aanvrage waarvan de datum van indiening het begintijdstip van de termijn van voorrang is, wordt gelijkgesteld een latere aanvrage die is ingediend voor hetzelfde model en in of voor dezelfde staat als de eerdere aanvrage, mits de eerdere aanvrage op de datum van indiening van de latere aanvrage is ingetrokken, prijsgegeven of afgewezen, zonder voor het publiek ter inzage te hebben gelegen en zonder rechten te hebben laten bestaan, en mits zij nog niet als grondslag heeft gediend voor het beroep op het recht van voorrang. De eerdere aanvrage kan dan niet meer als grondslag dienen voor het beroep op het recht van voorrang.
5.
Indien de eerste aanvrage is ingediend in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs of bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, zijn de leden 1 tot en met 4 slechts van toepassing voorzover deze staat, blijkens gepubliceerde gegevens, aan een bij het Bureau ingediende eerste aanvrage een recht van voorrang verbindt onder voorwaarden en met rechtsgevolgen die vergelijkbaar zijn met die van deze verordening.