ABRvS, 19-10-2011, nr. 201101990/1/H1.
ECLI:NL:RVS:2011:BT8557
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-10-2011
- Magistraten
Mrs. R. van der Spoel, W. Sorgdrager, N.S.J. Koeman
- Zaaknummer
201101990/1/H1.
- LJN
BT8557
- Vakgebied(en)
Ruimtelijke ordening (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BT8557, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑10‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
BR 2012/9 met annotatie van E.T. de Jong
Gst. 2012/25 met annotatie van J.M.H.F. Teunissen
JOM 2012/105
Uitspraak 19‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur zijn besluit om op 11 juni 2009 de in het pand aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) aangetroffen hennepkwekerij te ontmantelen op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur [appellante] medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op haar zullen worden verhaald.
Mrs. R. van der Spoel, W. Sorgdrager, N.S.J. Koeman
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2010 in zaak nr. 09/4199 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur zijn besluit om op 11 juni 2009 de in het pand aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) aangetroffen hennepkwekerij te ontmantelen op schrift gesteld. Daarbij heeft het dagelijks bestuur [appellante] medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op haar zullen worden verhaald.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2010, verzonden op 4 januari 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 april 2011.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. A. Noordermeer-van der Heide, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de deelgemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Niet in geschil is dat sprake was van een spoedeisende situatie die tot directe ontmanteling van de aangetroffen hennepkwekerij door middel van toepassing van bestuursdwang noopte. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college [appellante] terecht als overtreder heeft aangemerkt en mitsdien de kosten, verband houdend met de toepassing van bestuursdwang ten laste van [appellante] heeft mogen brengen.
2.2.
[appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij door het dagelijks bestuur terecht is aangemerkt als overtreder, heeft miskend dat zij heeft voldaan aan de ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet op haar rustende zorgplicht. Daartoe voert zij aan dat zij een sluitende administratie heeft gevoerd. Zij stelt dat bij aanvang van de huurovereenkomst in 2004 het contant betalen van de huur als normaal werd beschouwd en het niet gebruikelijk was een werkgeversverklaring te vragen. [appellante] betoogt voorts dat, gelet op de goede staat van onderhoud van de woning bij aanvang van de huurovereenkomst en gelet op het feit dat zij geen signalen heeft ontvangen dat in het pand een hennepkwekerij aanwezig was, geen aanleiding bestond het pand aan een nadere inspectie te onderwerpen, voor zover daartoe feitelijk en juridisch al de mogelijkheid bestond.
2.2.1.
Niet in geschil is dat [appellante] als professioneel verhuurder dient te worden aangemerkt. Van haar mocht als professionele verhuurder worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeerde over het gebruik dat van de door haar verhuurde woning werd gemaakt. De omstandigheid dat artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst met de huurder nog niet gold, leidt niet tot een ander oordeel. Voor een nader onderzoek bestond aanleiding, nu uit door [appellante] in de bezwaarprocedure overgelegde stukken blijkt dat de huurder regelmatig een huurachterstand had en er voorts in 2005 en 2006 klachten van omwonenden waren over ratten en wildgroei in de tuin bij het pand. De omstandigheid dat [appellante] ongeveer 800 panden in beheer heeft, doet er niet aan af dat het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van [appellante] had gelegen om het gebruik van het pand te controleren. Van een professionele verhuurder als [appellante] mag immers worden verwacht dat zij een organisatie heeft die is toegerust op het reguliere toezicht van de panden dat zij verhuurt, in welk verband zij ook op het illegale gebruik van panden kan toezien. De omstandigheid dat haar bij uitoefening van dit toezicht in tegenstelling tot de politie geen bevoegdheden toekomen om woningen binnen te treden, sluit niet uit dat zij op andere wijze die toestemming wel verkrijgt. De omstandigheid dat de eigenaar van het pand in 2002 aanzienlijk had geïnvesteerd in het onderhoud ervan doet evenmin af aan de op haar rustende taak het gebruik van het pand te onderzoeken. Niet is gebleken dat [appellante] het gebruik van het pand in de jaren voorafgaande aan de ontdekking van de hennepkwekerij heeft gecontroleerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bezoek van de directeur van [appellante] aan het naastgelegen pand niet als zodanige controle kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het, mede gezien de slechte kwaliteit van de overgelegde kopieën van het identiteitsbewijs en een loonstrook van de huurder, op de weg van [appellante] had gelegen van de huurder ter controle tevens een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie en een werkgeversverklaring te verlangen. De door [appellante] in hoger beroep gemaakte vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2010 gaat in dit geval niet op. Hiertoe wordt overwogen dat het in die zaak om een niet-professionele verhuurder ging. Voorts was in die zaak wel een toereikende administratie gevoerd, waar een ondertekende werkgeversverklaring deel van uitmaakte en was voorts de ontvangst van de huurpenningen regelmatig geadministreerd.
Het betoog faalt.
2.3.
[appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid handhavend op te treden en de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening te brengen in plaats van voor rekening van de huurder, heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Voor het oordeel dat sprake is van détournement de pouvoir bestaat geen grond. Dat zou anders zijn indien de door het dagelijks bestuur gebezigde motieven om handhavend op te treden die beslissing niet kunnen dragen en aan het besluit in werkelijkheid andere motieven ten grondslag liggen, waartoe de handhavingsbevoegdheid niet mag worden aangewend. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke situatie zich hier voordoet.
Nu, gelet op het vorenstaande, vaststaat dat [appellante] in strijd heeft gehandeld met artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet is zij als overtreder ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de kosten van toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te haren laste behoren te komen. In de omstandigheid dat ook de huurder, door het pand ten behoeve van een hennepkwekerij te gebruiken, artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet heeft overtreden is geen grond gelegen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de kosten niet op [appellante] mocht verhalen, toen de huurder niet traceerbaar bleek. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de deelgemeente deze kosten moet dragen, nu [appellante] er voor heeft gekozen het pand aan deze huurder te verhuren en het niet onredelijk is om haar deze gevolgen van die keuze te laten dragen. Het laat bovendien onverlet dat zij de kosten op haar beurt kan verhalen op de huurder. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
2.4.
Het hoger is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel voorzitter
w.g. Hanrath ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011