De volgnummers die in deze en volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met nummer ‘ [procesverbaalnummer 1] ‘, tenzij anders is vermeld. In dit geval betreft dat volgnr. 1.
Rb. Rotterdam, 09-04-2020, nr. 10-094749-20 en 10-081204-20 (ter zitting gevoegd)
ECLI:NL:RBROT:2020:3337
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-04-2020
- Zaaknummer
10-094749-20 en 10-081204-20 (ter zitting gevoegd)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:3337, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑04‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of het dreigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar politieambtenaren onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen. De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf. Het vonnis in deze zaak is op een nieuwe manier opgebouwd. Er wordt direct een samenvatting van de zaak gegeven en de lezer kan aan de hand van een leeswijzer snel naar het hoofdstuk gaan waar de interesse naar uitgaat. Deze nieuwe vorm is gekozen door de drie rechters en de griffier in deze zaak.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummers: 10-094749-20 en 10-081204-20 (ter zitting gevoegd)
Datum uitspraak: 9 april 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht te Dordrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 30 maart 2020 en 9 april 2020. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsvrouw mr. Epema, advocaat te Rotterdam en de officier van justitie mrs. C.J.A. van der Maas respectievelijk B.M.M. Zonneveld.
Kern van dit vonnis
Een belangrijk twistpunt op de zitting en dus ook in dit vonnis is of het dreigen met besmetting met het coronavirus door onder meer te spugen naar politieambtenaren onder de huidige crisisomstandigheden zou moeten leiden tot een hogere straf. De rechtbank vindt in zijn algemeenheid dat het op dit moment bij corona-gerelateerde misdrijven voor de hand ligt om zwaarder te straffen. Daar geven de huidige onzekere, beangstigende maatschappelijke omstandigheden alle reden toe. Dit geldt nog meer als de slachtoffers van die misdrijven personen zijn die werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of vitale processen.
De rechtbank onderscheidt in dit vonnis verschillende categorieën van coronamisdrijven en geeft in zijn algemeenheid aan in welke mate bij de straftoemeting rekening kan worden gehouden met het coronavirus. Ten slotte zegt de rechtbank in dit vonnis ook dat in het individuele geval steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van straf.
Leeswijzer
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van een woordelijke en fysieke bedreiging met besmetting van het coronavirus van twee politieambtenaren, wederspannigheid, vernieling en bedreiging. De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt die beschuldigingen bewezen. De bewezenverklaring, het overzicht van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft - onder meer - een gevangenisstraf van veertien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft vermeld in het reclasseringsrapport, geëist. De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf van zeven weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
De beslissing op de vorderingen van twee benadeelde partijen worden in hoofdstuk 5 van dit vonnis uitgelegd.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
Hoofdstuk 1: Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlasteleggingen luidt:
Parketnummer: 10-094749-20
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een auto/autoruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een bierfles in de hand te houden, althans aan die [naam slachtoffer 2] te tonen en/of (vervolgens) deze bierfles omhoog te houden alsof hij er mee wilde slaan en/of hierbij dreigend de woorden toe te voegen ‘zal ik de bierfles in je nek of in je gezicht slaan’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Parketnummer: 10-081204-20
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2020 te Vlaardingen [naam agent 1] en/of [naam agent 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik heb Corona", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of hierbij (te trachten) in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] te spugen.
2hij op of omstreeks 25 maart 2020 te Vlaardingen, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtena(a)r(en), [naam agent 3] (hoofdagent) en/of [naam agent 1] en/of [naam agent 2] , beide brigadier bij de politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:
- -
dreigend op die [naam agent 3] af te lopen en/of
- -
een dreigende houding aan te nemen ten overstaande van die [naam agent 3] en/of
- -
zijn handen onder zijn lichaam te houden en/of
- -
niet mee te werken met het aanleggen van de transportboeien en/of
- -
heen en weer te bewegen met zijn hoofd en/of
- -
te roepen: ik heb corona en/of
- -
(te trachten) te spugen in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] .
Hoofdstuk 2: Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt net als de officier van justitie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, en vindt bewezen dat:
Parketnummer: 10-094749-20
1
hij op 25 maart 2020 te Vlaardingen opzettelijk en wederrechtelijk een autoruit die aan [naam slachtoffer 1] toebehoorde, heeft vernield.
2
hij op 25 maart 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een bierfles in de hand te houden, en deze bierfles omhoog te houden alsof hij er mee wilde slaan en hierbij dreigend de woorden toe te voegen ‘zal ik de bierfles in je nek of in je gezicht slaan’.
Parketnummer: 10-081204-20
1.
hij op 25 maart 2020 te Vlaardingen [naam agent 1] en [naam agent 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [naam agent 1] en [naam agent 2] dreigend de woorden toe te voegen ‘ik heb Corona’, en hierbij te trachten in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] te spugen.
2 hij op 25 maart 2020 te Vlaardingen, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [naam agent 3] hoofdagent en [naam agent 1] en [naam agent 2] , beiden brigadier bij de politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:
- -
dreigend op die [naam agent 3] af te lopen en
- -
een dreigende houding aan te nemen ten overstaande van die [naam agent 3] en
- -
zijn handen onder zijn lichaam te houden en
- -
niet mee te werken met het aanleggen van de transportboeien en
- -
heen en weer te bewegen met zijn hoofd en
- -
te roepen: ik heb corona en
- -
te trachten te spugen in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] .
Bewijsmiddelen
1. Onderzoek van de politie, verklaring [naam slachtoffer 2]1.
Op 25 maart 2020 liep ik samen met mijn vrouw op de Kersendreef in Vlaardingen. Ik zag dat een onbekende man op me af kwam lopen. Ik hoorde de onbekende man tegen mij roepen: ‘Zal ik je de bierfles in je nek of in je gezicht slaan’. Ik zag dat de onbekende man de bierfles omhoog hield, alsof hij wilde slaan. Toen ik aangaf dat er niets aan de hand was zag ik de onbekende man de bierfles in zijn rechterhand weer omhoog hield en dreigde er mee te slaan.
2. Verklaring van de verdachte op de zitting
Op 25 maart 2020 was is op de Kersendreef in Vlaardingen. Ik kreeg woorden met die man.
3. Onderzoek van de politie, verklaring [naam] namens [naam slachtoffer 1]2.
Ik doe aangifte voor mijn schoonzus [naam slachtoffer 1] . [naam slachtoffer 1] haar auto is op 25 maart 2020 in Vlaardingen vernield door haar ex vriend, [naam verdachte] .
4. Verklaring van de verdachte op de zitting
Ik heb de ruit van de auto van mijn ex-vriendin, [naam slachtoffer 1] , vernield. Ik heb die ingeslagen met een noodhamertje.
5. Onderzoek van de politie3.
Op 25 maart 2020 was ik [naam agent 3] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, op de Burgemeester Heusdenslaan te Vlaardingen. Ik zei tegen [naam verdachte] dat hij was aangehouden. Ik zei tegen [naam verdachte] dat hij rustig uit de Subaru moest stappen en dat hij zijn handen op het dak van de Subaru moest leggen. Hierop zag ik dat [naam verdachte] uit de Subaru stapte en naar mij toe liep. Ik zag dat [naam verdachte] zijn armen half voor zijn lichaam hield en een dreigende houding aannam. Ik zei tegen [naam verdachte] dat hij onmiddellijk mijn bevelen moest opvolgen en dat ik anders pepperspray zou gaan gebruiken. Ik zei tegen hem dat hij zij handen op het dak van de Subaru moest leggen. Ik nam vervolgens de pepperspray ter hand en hield de pepperspray duidelijk zichtbaar voor het gezicht voor [naam verdachte] . Wederom zei ik tegen hem dat hij zijn handen op het dak van de Subaru moest leggen. Hierop zag ik dat [naam verdachte] met een dreigende houding op mij afliep waarop ik pepperspray heb gebruikt. Ik zag dat [naam verdachte] bleef staan en ik hoorde dat [naam verdachte] allerlei dreigementen begon te uiten. Ik pakte hierop mijn wapenstok en ik zei tegen [naam verdachte] met luide en niet mis te verstane bewoording: ‘En nu ga je onmiddellijk op de grond liggen, op je buik met je armen gespreid anders ga ik nog meer geweld gebruiken.’ Ik heb dit meerdere malen met luide stem herhaald totdat ik zag dat [naam verdachte] deels gehoor gaf aan mijn bevelen en op de grond ging liggen, echter zijn armen onder zich houdend.
6. Onderzoek van de politie4.
Op 25 maart 2020 waren wij [naam agent 1] en [naam agent 2] , beiden brigadier van politie Eenheid Rotterdam, op de Burgemeester Heusdenslaan te Vlaardingen. Wij zagen op de grond een aangehouden verdachte. Wij hebben vervolgens de man geboeid. Hierna hebben wij de man voorzichtig op laten staan. Hij bleef zich, ook met de transportboeien om, verzetten en schelden naar ons. Wij stonden beiden achter de verdachte. Hierbij controleerden wij de verdachte met een hand op zijn achterhoofd omdat hij heftig heen en weer bewoog. Wij hoorden de man vervolgens luid roepen: ‘ik heb corona’ en spuugde in de richting van [naam agent 1] . In een vloeiende beweging ging zijn hoofd naar links en probeerde hij naar achteren te spugen in de richting van [naam agent 2] . Verdachte: [naam verdachte] .
Bewijsoverweging
Het spugen door de verdachte krijgt door de door de verdachte opgeworpen corona-omstandigheid een (be)dreigende lading. Een lading die bovendien moet worden bezien tegen de achtergrond van de coronacrisis waar eenieder in Nederland mee te maken heeft. Spugen levert in die context een bedreiging met zware mishandeling op.
Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer: 10-094749-20
Vernieling
bedreiging met zware mishandeling.
Parketnummer: 10-081204-20
De eendaadse samenloop van:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
wederspannigheid.
Strafbaarheid feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Hoofdstuk 4: Motivering straf
Algemene omstandigheden
Nederland gaat gebukt onder het coronavirus. Sinds eind februari leven de inwoners van Nederland in angst en onzekerheid. Bij velen leven vragen als: ‘word ik ziek?, ‘worden mijn naasten ziek?’, en zo ja, ‘hoe ziek dan?’. Ouderen en andere kwetsbare mensen in onze samenleving zijn door isolatie erg eenzaam en zien zich in die eenzaamheid nadrukkelijk geconfronteerd met het eindige van het leven. In de gezondheidszorg en andere (zorg)sectoren werken mensen dag en nacht om het coronavirus de baas te blijven en de zekerheid dat dat gaat lukken is er niet.
Als onder deze zware en moeilijke omstandigheden (de corona-achtergrond) het coronavirus wordt ingezet als middel om misdrijven te plegen ligt het voor de hand dat dat strafverhogend werkt. Dit heeft niet alleen te maken met het aspect dat een extra vergelding op haar plaats is en de dader van een dergelijk misdrijf moet weten dat hij het niet nog een keer moet doen. Nee, hoger straffen dient er ook toe om duidelijk te maken aan iedereen dat de maatschappij op dit moment wel wat anders aan haar hoofd heeft.
Ook bij de straftoemeting in ‘coronazaken’ vormen de (gepubliceerde) oriëntatiepunten straftoemeting van de rechtspraak en de straffen die in andere zaken voor dit soort misdrijven worden opgelegd een goed uitgangspunt. De mate waarin het strafverhogende effect van de corona-achtergrond van het misdrijf ten opzichte van dat uitgangspunt in de straftoemeting moet worden betrokken is - in algemene zin - afhankelijk van 1) de aard en ernst van het misdrijf en 2) van de vraag tegen wie het misdrijf is gericht.
Ad 1: Aard en ernst van de coronamisdrijven en de te onderscheiden categorieën
Na de eerste maand in de coronacrisis zijn er in de rechtspraak grofweg vijf categorieën misdrijven te onderscheiden waarbij het coronavirus als middel of als omstandigheid een rol speelt. De rechtbank baseert zich hierbij op de op rechtspraak.nl gepubliceerde nieuwsberichten over deze zaken en op informatie daarover op andere (sociale) media.
- -
Een eerste categorie misdrijven waar het coronavirus als middel wordt ingezet zijn de (zware) mishandelingszaken. In dat type zaken speelt het coronavirus een directe en concrete rol in het misdrijf. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opzettelijk (proberen) iemand te besmetten. Het coronavirus is in feite het wapen dat bij het misdrijf wordt gebruikt.
- -
Een tweede categorie van misdrijven waar het coronavirus een rol speelt zijn de bedreigingszaken. Daarbij wordt het coronavirus als dreigingsmiddel ingezet en wordt het coronavirus in veel gevallen minder direct in het misdrijf betrokken. Op dit laatste punt valt binnen deze categorie een onderscheid te maken. Bij het fysiek dreigen (A) met het coronavirus (bijv: spugen) is het coronavirus weer directer bij het misdrijf betrokken dan als het alleen als woordelijk dreigingsmiddel (B) wordt ingezet. Dat vindt zijn oorzaak in de mate van onzekerheid en angst die bij een slachtoffer wordt veroorzaakt.
- -
Een derde categorie in dit verband zijn de eenvoudige (cyber)oplichtingszaken5.. Bij dat type zaken wordt het coronavirus ingezet als oplichtingsmiddel om het slachtoffer te verleiden iets te doen (bijv: babbeltruc). In die gevallen wordt zuiver indirect gebruik gemaakt van het coronavirus.
- -
Een vierde categorie zijn de misdrijven waarbij het coronavirus niet als middel wordt ingezet, maar het coronavirus een omstandigheid van het misdrijf is. Het coronavirus speelt in deze categorie bij de concrete strafbare handelingen van het misdrijf geen rol.
- -
Als laatste categorie zijn er (grotere) zaken te bedenken waarin het coronavirus een cruciale en of bijzondere rol heeft gespeeld.
Ten aanzien van de eerste drie categorieën kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat de gevaarzetting van het coronavirus als ingezet middel afneemt en de reden voor strafverhoging op die grond daarmee ook afneemt. Van categorie 4 waarbij het coronavirus als omstandigheid bij het misdrijf is betrokken is het de vraag of het tot strafverhoging moet leiden, omdat het coronavirus slechts een bijrol speelt. De zaken die in die categorie kunnen vallen zijn te talrijk (huiselijk geweld omdat iedereen nu hutje/mutje zit, supermarktruzies over toiletrollen, ruzie over 1,5 meter afstand) om daar een algemene uitspraak over te doen. Datzelfde geldt voor categorie 5 waarin de wat grotere en bijzondere zaken (een grote oplichting bij de verkoop van vaccins) vallen. Dat type zaken is simpelweg te casuïstisch.
Ad 2: Tegen wie is het misdrijf gericht
Een andere factor die van invloed is op het effect van de corona-achtergrond van het misdrijf op de straftoemeting is tegen wie het coronamisdrijf zich richt.
- Als de slachtoffers van de coronamisdrijven werkzaam zijn in cruciale beroepen en/of in vitale processen is het strafverhogende effect groter dan wanneer sprake is van andere slachtoffers. Het zijn namelijk juist die groepen die in deze tijd extra bescherming verdienen.
- Ook ouderen en andere kwetsbare mensen verdienen extra bescherming en bij misdrijven gericht tegen deze groepen is daarom ook meer aanleiding om de corona-achtergrond zwaarder te laten wegen.
Ten slotte wordt in dit algemene deel benadrukt dat door de rechter steeds goed moet worden gekeken naar het concrete misdrijf, de ernst daarvan en alle omstandigheden van het geval. De rechter moet in deze crisis ook, of misschien wel juist, waken voor een te algemene ophoging van de straf.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
Op 25 maart 2020 heeft de verdachte een ruit van de auto van zijn ex-vriendin ingeslagen. Kort daarna dreigt de verdachte een onbekende man met een bierfles te slaan. Directe aanleiding was een opmerking van de verdachte over het houden van 1,5 meter afstand tussen de aangever en zijn echtgenote. Als de verdachte die avond wordt aangehouden verzet hij zich hiertegen: hij neemt een dreigende houding aan, scheldt de politieagenten uit en werkt niet mee met het aanleggen van transportboeien. De verdachte beweegt zijn hoofd heftig heen en weer en roept luidt ‘ik heb Corona’. Direct hierna beweegt hij zijn hoofd eerst naar rechts en spuugt hij in de richting van een van de politieagenten. In een vloeiende beweging gaat zijn hoofd naar links en probeert hij naar achteren te spugen in de richting van de andere verbalisant. De politieagenten brengen de verdachte naar de grond en trekken de capuchon over verdachtes hoofd om te voorkomen dat hij doorgaat met spugen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft voor de persoonlijke omstandigheden gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 maart 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder bedreiging.
In het dossier bevindt zich een rapport van Reclassering Nederland over de verdachte gedateerd 8 april 2020. Hieruit en uit hetgeen op zitting is besproken blijkt het volgende.
De verdachte kampt sinds lange tijd met persoonlijkheids- en middelenproblematiek. Beiden zijn bepalende factoren geweest in zijn leven en komen ook duidelijk naar voren in relatie tot de huidige verdenking. Ondanks dat de verdachte zich meer zorgen lijkt te maken om problemen die niet direct in relatie staan tot het delict (huisvesting, inkomen), staat hij open voor een verplicht begeleidings- en behandelcontact. Tevens zijn er zorgen over mogelijke nieuwe escalaties jegens zijn ex-partner, hetgeen verdere controle hierop wenselijk maakt. Op dit moment hebben wij echter onvoldoende zicht op de situatie, waardoor niet duidelijk is of toepassing van elektronische controle haalbaar en noodzakelijk is.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich laat behandelen door de forensische ambulante polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener met daarbij de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en een contactverbod met zijn ex-vriendin, [naam slachtoffer 1] .
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist een gevangenisstraf van veertien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft vermeld in het reclasseringsrapport, alsmede de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contact- en locatieverbod met [naam slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar, alsmede dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
Beoordeling
Het spugen van de verdachte in de door hem gecreëerde coronacontext is uiterst kwalijk. De verdachte heeft het virus daarmee als fysiek dreigingsmiddel ingezet. Dit handelen valt daarom in de tweede categorie (A) van de hiervoor onderscheiden categorieën. Dat maakt dat de corona-achtergrond in de aard en achtergrond van het feit zoals hiervoor is uiteengezet strafverhogend werkt. Die strafverhoging wordt begroot op 50%.
Ook van belang is dat de politieagenten een mogelijk risico hebben gelopen door het spugen. Er bestaat daardoor een verhoogde kans op besmetting met het virus. De politieagenten verdienen bij hun belangrijke taak in een als cruciaal beroep aangemerkte functie - als gezegd - in deze crisis extra bescherming. In de oriëntatiepunten straftoemeting wordt een strafverhoging met 33% tot 100% genoemd als de bedreiging wordt gepleegd tegen politiemensen. In dit geval wordt vanwege de hoedanigheid van de slachtoffers uitgaan van een 100% strafverhoging.
Normaliter wordt voor een bedreiging met enige gevaarzetting en een wederspannigheid zoals deze twee weken gevangenisstraf opgelegd. Dit betekent dat voor de coronagerelateerde bedreiging en de wederspannigheid een gevangenisstraf van ongeveer vijf weken (twee weken + 150% van twee weken) passend zou zijn.
Daarnaast rechtvaardigen de andere feiten (bedreiging en vernieling) een gevangenisstraf van twee weken. Het coronavirus speelt bij deze feiten geen rol.
Ten slotte moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden meegewogen. Enerzijds heeft de verdachte een strafblad maar anderzijds is aannemelijk dat de, op dit moment minder rooskleurige, persoonlijke omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de feiten.
Nu de reclassering begeleiding en een ambulante behandeling noodzakelijk vindt en de verdachte hier welwillend tegenover staat, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende concrete aanleiding voor het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel zoals door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zeven weken waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling passend.
Wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 5: Beslissingen op vorderingen benadeelde partijen
Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- -
[naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
- -
[naam benadeelde 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (immateriële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de vorderingen worden toegewezen tot telkens een bedrag van € 125-. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 25 maart 2020.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van elk € 125,-vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 36f en 60a van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdstuk 6: Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals dat in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) weken,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie (3) weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee (2) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorginstelling verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 125,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen € 125,-- (zegge: honderd vijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 125,-- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van twee (2) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 9 april 2020.
De oudste en jongste rechter en
de griffier zijn buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.