Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/9.3.1
9.3.1 Partijautonomie en lijdelijkheid versus gezamenlijke verantwoordelijkheid
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS599052:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Asser, Groen & Vranken 2006, p. 45 e.v. Zie ook de koppeling die Verkerk 2011 legt met ideologie: de recente verschuiving van een reactief procesrecht naar een activistischer model.
De discussie naar aanleiding van de behandeling van dit onderwerp in het interim- en eindrapport van de Commissie Fundamentele Herbezinning heeft ook niet bijgedragen aan meer helderheid en is mijns inziens veelal semantisch. Zie bijvoorbeeld de kabinetsreactie (Kamerstukken II 20062007, nr. 1, p. 11), waarin de voorkeur gegeven wordt aan het begrip ' eigen verantwoordelijkheid' boven ' gezamenlijke verantwoordelijkheid' , om niet de indruk te wekken dat partijen daadwerkelijk samen moeten werken. Of Snijders, Klaassen & Meijer 2007, p. 47: 'Op de keper beschouwd geeft de Commissie juist door dat hameren op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen aan dat zij veronderstelt te doen te hebben met in beginsel autonoom optredende personen. (.. ) Actieve betrokkenheid van de rechter en partijautonomie gaan wel degelijk samen. '
In de inleiding (§ 1.2) is dit onderzoek geplaatst in de new public managementtraditie, met een grotere aandacht voor een efficiënte procesvoering, met zwaardere partijverantwoordelijkheden en een actievere rechter die de regie voert. Over de vraag of mijn conclusies leiden tot (nog) minder partijautonomie is echter discussie mogelijk.
Enerzijds kan worden betoogd dat met de suggestie om met scherpe criteria en daaraan verbonden kostenconsequenties ten aanzien van gedrag de rechterlijke terughoudendheid te verminderen, de bestaande (machts)evenwichten verder worden verschoven in de richting van minder partijautonomie, een actievere rechter en een grotere nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen en rechter voor een voortvarend, efficiënt en effectief procesverloop.1 Hoewel de rechter in mijn voorstel strikt juridisch gezien geen extra bevoegdheden krijgt die hij nog niet had, kan de nadere invulling van de beslissingsruimte praktisch wel leiden tot een gereguleerder proces met een grotere regiefunctie voor de (daardoor minder lijdelijke) rechter en tot minder autonomie voor partijen en hun advocaten. De rechter kan zijn regieaanwijzingen dus versterken door de kostenveroordeling te gaan gebruiken als stok achter de deur, in plaats van als plichtmatig slotakkoord.
Anderzijds is de visie mogelijk dat kostenconsequenties op basis van risico de autonomie van partijen volledig intact laten of zelfs versterken. Als kostenconsequenties worden ingezet in gevallen waarin tot nu toe stukken werden geweigerd of andere materiële consequenties werden toegepast, hebben partijen feitelijk meer vrijheid om zich naar eigen wens te gedragen in het proces, mits zij daarvoor de extra kosten betalen die dit bij rechterlijke macht en wederpartij teweegbrengt. Of het afstemmen van de betaling op de mate van het gebruik een aantasting is van de autonomie, valt te bediscussiëren. Heeft de automobilist op de Franse tolweg minder autonomie dan die op de met belastinggeld gefinancierde Nederlandse snelweg?
De tegenstelling tussen deze beginselen kan daarom moeilijk richtinggevend zijn bij de vraag of kostenconsequenties ten aanzien van gedrag in ons procesrecht een plaats dienen te hebben en zo ja, welke.2