Rb. Utrecht, 11-04-2012, nr. 299865 / HA ZA 11-95
ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3458
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
11-04-2012
- Zaaknummer
299865 / HA ZA 11-95
- LJN
BW3458
- Roepnaam
Stichting Gedupeerden Overwaardeconstructie W&P/SNS
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3458, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 11‑04‑2012
Uitspraak 11‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Zorgplicht bank. Bank niet opgetreden als effectenbemiddelaar. Bank niet aansprakelijk voor de gevolgen van door derde verstrekte beleggingsadviezen. Bank wist niet dat derde geen vergunning had voor het verstrekken van de beleggingsadviezen. Verwijt dat bank een op haar rustende onderzoeks- en waarschuwingsplicht heeft geschonden is ongegrond. Beroep op Safe Haven-arrest verworpen. Om te kunnen beoordelen of sprake is van schending door bank van haar plicht om onverantwoorde kreditering te vermijden, zijn alle individuele omstandigheden van cedenten van belang. Slechts voor één cedent zijn die persoonlijke omstandigheden uitgewerkt. Het - ook ter zake die casus – door bank gedane beroep op verjaring slaagt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 299865 / HA ZA 11-95
Vonnis van 11 april 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING GEDUPEERDEN OVERWAARDECONSTRUCTIE W&P,
gevestigd te Boekel,
eiseres,
advocaat mr. H.L. van Lookeren Campagne te Den Haag,
tegen
naamloze vennootschap
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat dr. mr. M.R. Ruygvoorn te Utrecht.
Partijen zullen hierna de Stichting W&P en SNS Bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 25 mei 2011
- -
het proces-verbaal van comparitie van 1 december 2011
- -
de brief van de raadsman van SNS Bank van 23 december 2011
- -
de brief van de raadsman van de Stichting W&P van 6 januari 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De Stichting W&P heeft blijkens haar statuten tot doel het behartigen van de gelijksoortige belangen van (voormalige) klanten van [X] & Partners ([X] en Partners Adviesgroep B.V., later [X] & Partners B.V. en weer later Quality Planning B.V. genaamd, hierna te noemen: [X]), die schade hebben ondervonden van de door [X] geadviseerde financiële constructies. De Stichting W&P heeft 288 vorderingen van gedupeerden in behandeling. Daarvan hebben 171 vorderingen betrekking op gedupeerden waaraan SNS Bank een hypothecaire geldlening heeft verstrekt. Van die 171 gedupeerden hebben er 113 een regeling getroffen met SNS Bank.
2.2.
Volgens een inschrijving in het handelsregister van 3 april 2006 hield [X] zich bezig met het verlenen van bemiddeling bij het tot stand komen van verzekerings- en financieringsovereenkomsten en het verstrekken van pensioenadviezen. [X] behoorde tot een van de grootste tussenpersonen in Nederland.
2.3.
De Stichting W&P heeft de vorderingen van de 171 onder 2.1. genoemde particulieren aan zich doen cederen.
2.4.
[X] is op 20 januari 2009 failliet verklaard.
2.5.
Bij brief van 6 mei 2009 heeft de raadsman van de Stichting W&P aan SNS Bank mededeling gedaan van de onder 2.3. bedoelde cessies. Daarnaast is SNS Bank in deze brief gesommeerd om over te gaan tot vergoeding van de door deze personen geleden schade. In dat verband heeft de raadsman van de Stichting W&P onder meer geschreven:
“[X] heeft in het verleden op uitgebreide schaal vermogensadviesdiensten verricht voor derden, waaronder cliënten [bedoeld zijn de onder 2.1. genoemde particulieren, toevoeging rechtbank] van cliënte [bedoeld is de Stichting W&P, toevoeging rechtbank]. [X] deed dit door middel van het verstrekken van/adviseren tot financiële constructies, zogenaamde ‘financiële plannen’. Een aantal van die plannen zijn door middel van uw instelling gefinancierd; de middelen die door het aangaan van deze financiële plannen werden verkregen, werden gebruikt voor het doen van beleggingen.
De uitkomsten van deze – als lange termijn plannen gepresenteerde – financiële constructies bleken al vrij snel desastreus, als gevolg van fouten, c.q. systeemfouten, in het plan en de aard en omvang van de beleggingen. Tengevolge van een en ander, hebben de (voormalige) cliënten van [X] schade geleden.
Voor zover de financiële plannen werden uitgevoerd met behulp, althans medeweten, van uw instelling, c.q. gefinancierd door middel van leningen bij uw instelling, houdt cliënte uw instelling (hoofdelijk voor het geheel) aansprakelijk voor de door de desbetreffende gedupeerden geleden schade. De stichting baseert deze aansprakelijkheid onder andere, doch niet uitsluitend, op de wet op het financieel toezicht, c.q. de wet financiële dienstverlening en zijn voorgangers, alsmede de bijzondere zorgplicht die blijkens wet en jurisprudentie op financiële instellingen als de uwe rust.”
2.6.
SNS Bank heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het geschil
3.1.
De Stichting W&P vordert, samengevat:
Primair, voor zover het toewijzende vonnis niet is geschoeid op artikel 3:305a e.v. BW:
- 1.a)
te verklaren voor recht dat de financiële advisering door [X] aan alle gelaedeerden wier vordering te dezen aan de Stichting W&P is gecedeerd kwalificeert als wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad zijdens [X]; en/of
- b)
te verklaren voor recht dat SNS Bank zelf verwijtbaar is tekort is geschoten in de uitoefening van de op diverse nader genoemde gronden op haar rustende zorgplicht en/of in de op haar rustende taak van financiële advisering aan haar cliënten tevens gedupeerden van [X]; en/of
- c)
te verklaren voor recht dat SNS Bank hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is voor de door [X] aan de gelaedeerden berokkende schade tengevolge van de als wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad te kwalificeren financiële advisering zijdens [X]; en/of
- 2.a)
SNS Bank te veroordelen tot vergoeding van de schade welke de Stichting W&P lijdt ten gevolge van de advisering door [X] en/of SNS Bank aan de gedupeerden wier vorderingen zijn gecedeerd aan de Stichting W&P, nader op te maken bij staat;
- b)
subsidiair, SNS Bank te veroordelen tot vergoeding van de schade die de Stichting W&P lijdt als gevolg van de advisering door [X] en/of SNS Bank aan de heer en mevrouw [A], nader op te maken bij staat;
Subsidiair, voor zover het toewijzende vonnis wel is geschoeid op artikel 3:305a e.v. BW:
- 1.a)
te verklaren voor recht dat de financiële advisering door [X] aan alle gelaedeerden wier vordering te dezen aan de Stichting W&P is gecedeerd kwalificeert als wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad zijdens [X];
- b)
te verklaren voor recht dat SNS Bank zelf verwijtbaar is tekort is geschoten in de uitoefening van de op diverse nader genoemde gronden op haar rustende zorgplicht en/of in de op haar rustende taak van financiële advisering aan haar cliënten tevens gedupeerden van [X]; en/of
- 2)
te verklaren voor recht dat SNS Bank hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk is voor de door [X] aan de gelaedeerden berokkende schade tengevolge van de als wanprestatie, dan wel onrechtmatige daad te kwalificeren financiële advisering zijdens [X]; en/of
- 3)
SNS Bank te veroordelen tot het openbaar maken van de uitspraak, zulks op een door de rechtbank te bepalen wijze en op kosten van SNS Bank;
met verwijzing van SNS Bank in de kosten van onderhavig rechtsgeding.
3.2.
SNS Bank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van SNS Bank is dat van de 171 vorderingen, die zijn gecedeerd aan de Stichting W&P en in deze procedure zijn ingesteld, er 113 teniet zijn gegaan als gevolg van een tussen deze cedenten en SNS Bank getroffen regeling.
Dit verweer faalt. Met de Stichting W&P is de rechtbank het eens dat de getroffen regelingen geen schikkingen tegen finale kwijting betreffen. Het gaat daarentegen om coulancehalve gemaakte afspraken, die kort gezegd neerkomen op het ‘betaalbaar maken van de hypotheek’ (bijvoorbeeld het verlagen van de afgesproken rente en het niet in rekening brengen van contractueel verschuldigde boeterente). Gesteld noch gebleken is dat de cedenten hierbij afstand hebben gedaan van hun eventuele vorderingsrechten jegens SNS Bank. Het standpunt van SNS Bank dat de vorderingen van bedoelde cedenten teniet zijn gegaan, wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen.
4.2.
Daarnaast stelt SNS Bank zich op het standpunt dat de vorderingen van de cedenten zijn verjaard. De vraag of het beroep op verjaring slaagt, hangt af van het tijdstip waarop de verjaring is gaan lopen. Dit tijdstip is weer afhankelijk van niet alleen de juridische, maar ook de feitelijke grondslag van de vordering. Daarom zal de rechtbank thans ingaan op de verschillende grondslagen van de vorderingen. Indien een aangevoerde grondslag reeds op inhoudelijke gronden tot afwijzing van de vordering leidt, behoeft de vraag naar verjaring, hetgeen een beoordeling per individueel geval vergt, niet beantwoord te worden.
4.3.
De Stichting W&P stelt zich allereerst – samengevat – op het standpunt dat SNS Bank haar op de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) gebaseerde zorgplicht heeft geschonden in het kader van de door [X] verstrekte beleggingsadviezen, hetgeen SNS Bank gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat SNS Bank geen bemoeienis heeft gehad met of verantwoordelijk is geweest voor de gewraakte beleggingsadviezen en dat zij evenmin als instelling betrokken is geweest bij de uitvoering van de daarmee samenhangende effectentransacties als zodanig. De beleggingsadviezen waren afkomstig van [X] en de effectentransacties zijn ook niet via SNS Bank geëffectueerd. Van enige handeling als effectenbemiddelaar (in de zin van de Wte 1995) door SNS Bank is de rechtbank dan ook niet gebleken. Weliswaar heeft SNS Bank erkend dat zij in een aantal gevallen van beleggingsadviezen van [X] kennis heeft genomen in het kader van de door haar beoordeelde kredietaanvragen (ter comparitie is in dit verband overigens ook gesteld dat de uiteindelijk uitgevoerde ‘financiële plannen’ niet per definitie gelijk zijn aan de ‘financiële plannen’ die SNS Bank in haar dossiers heeft), maar niet is gebleken dat SNS Bank op enigerlei wijze ten opzichte van klanten van [X] verantwoordelijkheid voor die financiële plannen heeft geaccepteerd. Nu SNS Bank niet is opgetreden als effectenbemiddelaar (in de zin van de Wte 1995) bij de onderhavige beleggingsadviezen verstrekt door [X], kan van schending van een zorgplicht voortvloeiend uit de Wte 1995 door SNS Bank geen sprake zijn. Ook voor het aannemen van een “devolutieve” zorgplicht is gelet op het voorgaande geen plaats.
4.4.
De Stichting W&P heeft zich voorts – samengevat – op het standpunt gesteld dat op SNS Bank een bijzondere zorgplicht rustte bestaande uit een onderzoeksplicht en een waarschuwingsplicht ten opzichte van klanten van [X] waaraan SNS Bank krediet heeft verstrekt, waarbij zij een beroep doet op het Safe Haven-arrest (HR 23 december 2005, NJ 2006, 289). De Stichting W&P heeft in dat verband aangevoerd dat [X] niet over de vereiste vergunning beschikte op grond van de (toenmalige) Wte 1995. [X] was cliëntenremisier en mocht niet adviseren. Op SNS Bank rustte ter zake een onderzoeks- en waarschuwingsplicht, welke plicht SNS Bank geeft geschonden, aldus de Stichting W&P. SNS Bank heeft betwist dat, indien al zou komen vast te staan dat [X] in strijd met de vergunningsplicht van (de voormalige) Wte 1995 zou hebben gehandeld, zij daarvan kennis droeg of kennis had moeten dragen.
De rechtbank overweegt dat de maatschappelijke functie van SNS Bank een bijzondere zorgplicht kan meebrengen ten opzichte van derden, met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval (vgl. genoemd Safe Haven-arrest en ook HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285). Uit voormelde uitspraak volgt dat onder bepaalde omstandigheden op een bancaire instelling, die beleggingsactiviteiten van een andere instelling faciliteert, een bijzondere zorgplicht rust ten opzichte van beleggers bij die instelling op het moment dat zij zich heeft gerealiseerd dat de beleggingsactiviteiten van die instelling mogelijk in strijd zijn met effectenrechtelijke regelgeving (waaronder de vergunningplicht van die instelling).
De rechtbank stelt voorop dat [X] in dezen is opgetreden als effectenbemiddelaar in de zin van artikel 7 Wte 1995 en mitsdien vergunningplichtig was. Het feit dat [X] stond geregistreerd als cliëntenremisier betekent niet meer of anders dan dat [X] was vrijgesteld van deze vergunningplicht voor zover zij zich zou beperken tot het aanbrengen van cliënten bij andere effecteninstellingen. De vrijstelling gold niet voor de door [X] verstrekte beleggingsadviezen. Voor het mogen verstrekken van deze adviezen had [X] een vergunning nodig. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] deze vergunning niet had. Gesteld noch gebleken is echter dat SNS Bank hiervan destijds op de hoogte was (in zoverre gaat de vergelijking met het Safe Haven-arrest dus mank). Voorts zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waarin SNS Bank destijds aanleiding had behoren te vinden om te controleren of [X] een vergunning had voor het verstrekken van de onderhavige beleggingsadviezen. [X] behoorde tot een van de grootste tussenpersonen in Nederland, de beleggingsproducten riepen op het eerste gezicht geen vraagtekens op en ook overigens was er geen reden om aan te nemen dat [X] mogelijk zonder vergunning zou handelen.
Het verwijt van de Stichting W&P dat SNS Bank een op haar rustende onderzoeks- en waarschuwingsplicht heeft geschonden, is gelet op het voorgaande ongegrond.
4.5.
Waar de Stichting W&P heeft gesteld dat sprake is van overtreding door SNS Bank van strafrechtelijk gesanctioneerde bepalingen uit de Wte 1995 en/of de Wtk 1992, hetgeen SNS Bank gemotiveerd heeft bestreden, heeft de Stichting W&P naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid welke handelingen zij in dat kader SNS Bank verwijt en welke strafrechtelijke bepalingen daardoor zouden zijn geschonden.
4.6.
De Stichting W&P heeft zich tot slot nog – samengevat – op het standpunt gesteld dat sprake was van overkreditering door SNS Bank (tot wel 6 tot 12 keer het jaarinkomen van de betrokkenen), hetgeen een schending oplevert van de zorgplicht van SNS Bank uit hoofde van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Een en ander heeft SNS Bank gemotiveerd betwist.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op zichzelf is juist dat op SNS Bank als verstrekker van een hypothecaire lening de plicht rust om onverantwoorde kreditering te vermijden. Teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van het – onrechtmatig of toerekenbaar tekort schietend – schenden van die plicht door SNS Bank, zijn alle individuele omstandigheden van de cedenten van belang. Alleen voor [A] zijn die persoonlijke omstandigheden uitgewerkt. De rechtbank kan dan ook alleen dit specifieke geval beoordelen in het kader van de primair op grond van de cessies ingestelde vorderingen, waarbij thans zal worden ingegaan op het - ook ter zake deze casus - door SNS Bank gedane beroep op verjaring.
4.7.
Ter ondersteuning van haar beroep op verjaring heeft SNS Bank aangevoerd dat er meer dan vijf jaar is verstreken tussen enerzijds het moment waarop de hypothecaire lening is verstrekt en de eerste beleggingsverliezen zich hebben gemanifesteerd en anderzijds het moment van uitbrengen van de dagvaarding, althans het moment waarop de Stichting W&P de akten van cessie aan SNS Bank heeft betekend. Voorst geldt, zo betoogt SNS Bank, dat ook meer dan vijf jaar is verstreken tussen het moment waarop tussen SNS Bank en de betreffende cedent overleg is gevoerd en de datum van dagvaarding.
4.8.
Hiertegenover heeft de Stichting W&P - samengevat - het volgende aangevoerd. De schade is ontstaan door de beurskrach, derhalve in feite pas in 2003/2004. De beleggingen in het plan van [X] werden niet gelijk door de beurskrach geraakt, omdat het speciale fondsen van [X] zelf waren. De fondsen van [X] hadden iets weg van een piramidespel. De participaties van mensen die uit de fondsen wilden stappen, moesten worden verkocht aan derden. Daartoe moesten nieuwe klanten bij [X] instappen. In 2003/2004 staakte die instroom. Mensen die hun participaties moesten verkopen, konden geen kopers meer vinden, terwijl wel de maandelijkse verplichtingen in verband met de afgesloten leningen e.d. moesten worden voldaan. De gedupeerden werden steeds gerustgesteld door [X]. Gezegd werd dat de koersen wel weer omhoog zouden gaan. In januari 2004 werd de Stichting W&P opgericht, dat was toen de barstjes en het gebrek duidelijk waren. De Stichting W&P is te beschouwen als een deskundige teneinde te onderzoeken of sprake is van een aansprakelijke partij. Er is veel contact geweest tussen de heer [B], namens de Stichting W&P, en de heer Van Manen van SNS Bank. Er is dus tijdig geklaagd en gestuit. Er is gestuit in 2004 en nog een keer in 2005 door middel van een brief en in 2009 door middel van het overleggen van de akten van cessie. De heer [B] heeft ter comparitie aan het bovenstaande nog toegevoegd dat hij wel degelijk heeft geklaagd namens de gedupeerden, en wel in 2005, 2006, 2007, dat hij niet slechts af en toe heeft gebeld, alsmede dat hij soms een volle dag bij SNS Bank heeft gezeten met pakken met dossiers om de casussen door te spreken.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verjaringstermijn ex artikel 3:310 BW van de vordering van [A] gaan lopen toen duidelijk werd dat het ‘financiële plan’ niet verliep zoals aan [A] was voorgespiegeld en [A] zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening niet meer, althans steeds moeilijker kon voldoen zodanig dat [A] zich genoodzaakt zag zich te wenden tot SNS Bank voor overleg. Voorzover de Stichting W&P met haar stelling dat zij is te beschouwen als een deskundige teneinde te onderzoeken of sprake was van een aansprakelijke partij, wil betogen dat pas nádat zij tot de conclusie was gekomen dat er gronden waren om SNS Bank aan te spreken, de verjaringstermijn aanvang heeft genomen, faalt dit betoog. Het zou in strijd zijn met de rechtszekerheid wanneer de aanvang van de verjaring afhankelijk zou zijn van het tijdstip waarop de benadeelde besluit uit te zoeken hoe de situatie juridisch beoordeeld dient te worden. Gelet op het hierboven genoemde criterium is geen andere conclusie mogelijk dan dat de vordering van [A] is verjaard. De rechtbank licht dit als volgt toe. Uit het door SNS Bank overgelegde, door de Stichting W&P niet weersproken overzicht volgt dat in maart 2004 overleg is gevoerd tussen [A] en SNS Bank over de in juni 2001 bij SNS Bank afgesloten hypothecaire lening. Op basis van voormeld criterium is de verjaringstermijn derhalve in maart 2004 gaan lopen en had deze op de in artikel 3:317 BW bepaalde wijze (dus op schrift) moeten worden gestuit (in ieder geval) vóór 1 april 2009 teneinde verjaring te voorkomen. De vordering is echter niet eerder gestuit dan op of omstreeks 6 mei 2009, toen de raadsman van de Stichting W&P aan SNS Bank mededeling heeft gedaan van de onder 2.3. bedoelde cessies. Ter zitting heeft de Stichting W&P zich nog wel beroepen op een brief uit 2005, maar in het licht van het verweer van SNS Bank is dit onvoldoende concreet om de Stichting W&P toe te laten tot bewijs. Niet alleen is onduidelijk gebleven wanneer deze vermeende brief is verstuurd, ook is niet aangegeven wat de inhoud van deze brief is. Temeer nu de Stichting W&P het overleg tussen de benadeelden/cedenten en SNS Bank als klagen/stuiten jegens SNS Bank kwalificeert, terwijl de door SNS Bank overgelegde regelingen als uitkomsten van dit overleg erop wijzen dat in de periode 2004-2008 alleen nog maar werd geklaagd over de adviezen van [X] en niet over nalatig handelen van SNS Bank zelf, had het op de weg gelegen van de Stichting W&P om haar beroep op stuiting voldoende feitelijk te onderbouwen.
4.10.
De rechtbank zal de vorderingen van de Stichting W&P gelet op het bovenstaande afwijzen. De overige verweren van SNS Bank behoeven geen bespreking meer.
4.11.
De Stichting W&P zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SNS Bank worden begroot op:
- -
griffierecht 568,00
- -
salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.472,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de Stichting W&P in de proceskosten, aan de zijde van de SNS Bank tot op heden begroot op € 1.472,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf heden tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, mr. A.A.T. van Rens en mr. L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.?