Procestaal: Frans.
HvJ EU, 16-11-2023, nr. C-415/22
ECLI:EU:C:2023:881
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16-11-2023
- Magistraten
F. Biltgen, N. Wahl, M. L. Arastey Sahún
- Zaaknummer
C-415/22
- Roepnaam
Acerta
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2023:881, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑11‑2023
Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑11‑2023
Uitspraak 16‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Ambtenaren van de Europese Unie — Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie — Verplichte aansluiting bij het stelsel van sociale zekerheid van de instellingen van de Europese Unie — Gepensioneerd ambtenaar van de Europese Unie die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent — Verplichting tot betaling van sociale bijdragen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar deze activiteit wordt uitgeoefend
F. Biltgen, N. Wahl, M. L. Arastey Sahún
Partij(en)
In zaak C-415/22*,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal du travail francophone de Bruxelles (Franstalige arbeidsrechtbank Brussel, België) bij beslissing van 9 juni 2022, ingekomen bij het Hof op 20 juni 2022, in de procedure
JD
tegen
Acerta — Sociaal Verzekeringsfonds VZW,
Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ),
Belgische Staat,
wijst
HET HOF (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), kamerpresident, N. Wahl en M. L. Arastey Sahún, rechters,
advocaat-generaal: A. Rantos,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
JD, vertegenwoordigd door J. Buekenhoudt, advocaat
- —
de Belgische regering, vertegenwoordigd door S. Baeyens, C. Pochet en L. Van den Broeck als gemachtigden, bijgestaan door S. Rodrigues en A. Tymen, advocaten,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,
- —
de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Bénard en A. Daniel als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. S. Bohr en D. Martin als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het beginsel dat op hetzelfde moment slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, welk beginsel voor het eerst is neergelegd in verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1) gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 307/1999 van de Raad van 8 februari 1999 (PB 1999, L 38, blz. 1) (hierna: ‘verordening nr. 1408/71’), en vervolgens in verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB L 200, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen JD, gepensioneerd ambtenaar van de Europese Commissie, enerzijds en Acerta — Sociaal Verzekeringsfonds VZW, het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) en de Belgische Staat anderzijds over de verplichte bijdragen van JD aan het Belgische socialezekerheidsstelsel in de periode 2007–2020.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Protocol
3
Artikel 12 van Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2010, C 83, blz. 266; hierna: ‘Protocol’) luidt:
‘Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door het Europees Parlement en de Raad [van de Europese Unie] volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie onderworpen aan een belasting ten bate van de Unie op de door haar betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten.’
4
Artikel 14 van het Protocol bepaalt:
‘Het [Parlement] en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen en na raadpleging van de betrokken instellingen de regeling vast inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.’
Statuut
5
Artikel 72, leden 1, 1 bis, 2 en 2 bis, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: ‘Statuut’), bepaalt:
- ‘1.
Volgens een door de instellingen van de [Unie] in onderlinge overeenstemming en na advies van het Comité voor het Statuut vastgestelde regeling zijn de kosten in geval van ziekte van de ambtenaar […] tot ten hoogste 80 % gedekt. […]
[…]
- 1 bis.
De ambtenaar die zijn dienst definitief beëindigt kan, wanneer hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, uiterlijk in de maand volgende op de beëindiging van zijn dienst, verzoeken dat de in lid 1 bedoelde ziektekostendekking gedurende een periode van maximaal zes maanden na beëindiging van de dienst op hem van toepassing blijft. De in het vorige lid bedoelde bijdrage wordt berekend op de grondslag van het laatste basissalaris van de ambtenaar; deze bijdrage komt voor de helft te zijnen laste.
[…]
- 2.
Op de ambtenaar die tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst van de Unie is gebleven of die invaliditeitsuitkering geniet, zijn na beëindiging van de dienst de bepalingen van lid 1 van toepassing. De bijdrage wordt op de grondslag van het pensioen of de uitkering berekend.
[…]
- 2 bis.
Mits de betrokkene geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent, is lid 1 ook van toepassing op:
- i)
de gewezen ambtenaar die een ouderdomspensioen ontvangt en die de dienst van de Unie vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten;
- ii)
degene die een overlevingspensioen ontvangt ten gevolge van het overlijden van een gewezen ambtenaar die de dienst van de Unie vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten.
[…]’
Gemeenschappelijke regeling
6
Teneinde de toepassingsvoorwaarden van artikel 72 van het Statuut te definiëren, hebben de instellingen van de Unie een gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: ‘gemeenschappelijke regeling’) vastgesteld.
7
Artikel 1 van de gemeenschappelijke regeling stelt op grond van artikel 72 van het Statuut een gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Europese instellingen (hierna: ‘GSZV’) in.
8
Artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling bepaalt:
- ‘1.
Aangesloten bij het stelsel zijn:
- —
de ambtenaar;
- —
de tijdelijke functionaris;
[…]
- 3.
Aangesloten bij het stelsel zijn:
- —
de gewezen ambtenaren en tijdelijke functionarissen die een ouderdomspensioen genieten;
- —
de gewezen arbeidscontractanten die een ouderdomspensioen genieten, op voorwaarde dat zij langer dan drie jaar als arbeidscontractant werden tewerkgesteld;
- —
degenen die invaliditeitspensioen of -uitkering genieten;
[…]’
9
Artikel 4 van de gemeenschappelijke regeling bepaalt het volgende:
‘Wanneer een ambtenaar, een tijdelijke functionaris of een arbeidscontractant is tewerkgesteld in een land waar hij krachtens de aldaar geldende wetgeving onder een stelsel van verplichte ziektekostenverzekering valt, worden de uit dien hoofde verschuldigde bijdragen volledig voldaan ten laste van de begroting van de instelling waaronder de betrokkene ressorteert. In dat geval is artikel 22 van toepassing.’
10
Artikel 22 van de gemeenschappelijke regeling luidt:
- ‘1.
Wanneer een aangeslotene of een uit zijnen hoofde verzekerde persoon aanspraak kan maken op vergoedingen van kosten krachtens een ander wettelijk of bestuursrechtelijk stelsel van ziektekostenverzekering, is de aangeslotene verplicht:
- (a)
hiervan opgave te doen aan het afwikkelingsbureau;
- (b)
bij voorrang de door het andere stelsel gewaarborgde vergoeding te vragen of eventueel te doen vragen.
De aangeslotenen bij het stelsel die aan twee stelsels bijdragen dienen te betalen, mogen kiezen bij welk stelsel zij een verzoek om vergoeding van genoten verstrekkingen indienen, waarbij het gemeenschappelijk stelsel als aanvullende verzekering optreedt in de gevallen waarin het niet als hoofdverzekering optreedt;
- (c)
bij ieder verzoek om vergoeding dat krachtens het stelsel wordt ingediend, een originele, gedetailleerde en van bewijsstukken vergezeld gaande lijst te voegen van de vergoedingen die de aangeslotene of de uit zijnen hoofde verzekerde personen krachtens het andere stelsel heeft ontvangen.
- 2.
Het gemeenschappelijk stelsel treedt op als aanvullende verzekering voor de vergoeding van verstrekkingen, voor zover het andere stelsel voorafgaandelijk is tussengekomen voor de door dat stelsel gedekte verstrekkingen.
Indien een verstrekking niet door de hoofdverzekering maar wel door het gemeenschappelijk stelsel wordt gedekt, treedt dit laatste als hoofdverzekering op.
[…]’
Verordening nr. 1408/71 en verordening nr. 883/2004
11
Volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 was deze verordening ‘van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen’.
12
Artikel 13, lid 1, van deze verordening bepaalde dat ‘[d]egenen op wie deze verordening van toepassing is, […] slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen [zijn]. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.’
13
Verordening nr. 1408/71 is met ingang van 1 mei 2010, de datum waarop verordening nr. 883/2004 van toepassing werd, ingetrokken.
Belgisch recht
15
Artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen (Belgisch Staatsblad van 29 juli 1967, blz. 8071), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: ‘koninklijk besluit nr. 38/1967’), bepaalt:
‘Dit besluit richt het sociaal statuut in ten voordele van de zelfstandigen en de helpers.
Dit sociaal statuut strekt zich uit tot:
[…]
- 2o.
de uitkeringen inzake rust- en overlevingspensioen;
[…]’
16
Artikel 2 van dit koninklijk besluit bepaalt:
‘Aan dit besluit zijn onderworpen en, in die hoedanigheid, gehouden tot het nakomen van de verplichtingen die het oplegt: de zelfstandigen en de helpers.’
17
Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit bepaalt:
‘Dit besluit verstaat onder zelfstandige ieder natuurlijk persoon, die in België een beroepsbezigheid uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een arbeidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.
Wordt geacht, tot bewijs van het tegendeel, zich in de in het vorig lid bedoelde voorwaarden tot onderwerping te bevinden, ieder persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent, die inkomsten kan opleveren […].’
18
Artikel 13, § 1, van koninklijk besluit nr. 38/1967 is in de volgende bewoordingen gesteld:
‘Vanaf het kwartaal tijdens hetwelk hij de wettelijke pensioenleeftijd bereikt of de betaling van een vervroegd rustpensioen als zelfstandige of als werknemer effectief verkrijgt, is de onderworpene geen bijdrage verschuldigd indien zijn beroepsinkomsten als zelfstandige, verworven tijdens het bijdragejaar bedoeld in artikel 11, § 2, niet tenminste 811,20 [EUR] bereiken.
Wanneer bedoelde inkomsten minstens 811,20 EUR belopen, is de onderworpene volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd […]’.
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
19
JD werd geboren op 4 oktober 1940 en heeft de Britse nationaliteit. Hij was als ambtenaar in dienst bij de Commissie te Brussel (België) tot hij op 1 maart 2006 met pensioen ging.
20
Na die datum was hij werkzaam als zelfstandig consultant.
21
Om die reden heeft het RSVZ hem vanaf 12 februari 2007 op grond van artikel 13 van koninklijk besluit nr. 38/1967 verplicht onderworpen aan het sociaal statuut van zelfstandigen.
22
Na vruchteloze briefwisselingen met Acerta heeft JD op 15 januari 2021 beroep ingesteld bij de tribunal du travail francophone de Bruxelles (Franstalige arbeidsrechtbank Brussel, België), de verwijzende rechter, teneinde met name terugbetaling te verkrijgen van de bijdragen die hij zijns inziens ten onrechte heeft betaald. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van 50 732,50 EUR. Ten eerste betoogt hij dat het beginsel dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, in de weg staat aan zijn verplichte aansluiting bij het Belgische socialezekerheidsstelsel. Ten tweede stelt hij dat hij sinds 2007 helemaal voor niets bijdragen betaalt, aangezien hij in ruil voor die aansluiting geen sociale uitkeringen ontvangt.
23
Verweerders in het hoofdgeding voeren hiertegen in wezen aan dat de gelijke behandeling van ambtenaren van de Unie en alle andere in België werkende ambtenaren, zelfstandigen of werknemers in het gedrang zou komen als een gepensioneerd ambtenaar van de Unie die in België als zelfstandige werkzaam is geen sociale bijdragen aan het Belgische socialezekerheidsstelsel verschuldigd zou zijn, ook al worden de sociale bijdragen volgens de nationale regeling als ‘solidariteitsbijdragen’ beschouwd.
24
Bovendien merken zij op dat de socialezekerheidssituatie van ambtenaren van de Unie onder de werkingssfeer van het Unierecht valt omdat deze ambtenaren een arbeidsverhouding hebben met de Unie, en dat het beginsel dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, dus alleen situaties betreft waarin er sprake is van een dergelijke arbeidsverhouding. Aangezien er in het onderhavige geval echter sinds 2007 geen sprake meer is van een arbeidsverhouding met de Unie, moet naar hun mening overeenkomstig artikel 11, lid 3, onder a), van verordening nr. 883/2004 de wetgeving van de plaats van verrichting van de betrokken werkzaamheden, te weten het Belgische recht, worden toegepast.
25
De verwijzende rechter merkt op dat het begrip ‘aangeslotene’ bij het GSZV ruim moet worden uitgelegd en in elk geval de ambtenaren moet omvatten die tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van de Unie zijn gebleven.
26
In die omstandigheden heeft de tribunal du travail francophone de Bruxelles de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Staat het Unierechtelijke beginsel dat op nog actieve of gepensioneerde werknemers en zelfstandigen slechts één wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, er al dan niet aan in de weg dat, zoals in casu het geval is, een woonlidstaat een gepensioneerd ambtenaar van de [Commissie] die een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, verplicht om zich te onderwerpen aan zijn socialezekerheidsstelsel en om sociale bijdragen met een puur ‘solidair’ karakter te betalen, terwijl die gepensioneerde ambtenaar onderworpen is aan het verplichte socialezekerheidsstelsel van de Unie en geen enkel voordeel haalt uit het nationale stelsel waaraan hij gedwongen wordt onderworpen, noch in de vorm van op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, noch in de vorm van niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
27
Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter in zijn vraag weliswaar enkel heeft verwezen naar het beginsel dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, maar dat dit het Hof niet belet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of deze rechter er in zijn vragen melding van heeft gemaakt. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van het Unierecht te putten die, gelet op het voorwerp van het bij hem aanhangige geding, uitlegging behoeven (zie in die zin arrest van 28 juni 2018, Crespo Rey, C-2/17, EU:C:2018:511, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
28
Bijgevolg moet de gestelde vraag zo worden begrepen dat de verwijzende rechter daarmee wenst te vernemen of artikel 14 van het Protocol en de bepalingen van het Statuut, in het bijzonder artikel 72 ervan, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een ambtenaar van de Unie die tot de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van een instelling van de Unie is gebleven en op het grondgebied van een lidstaat een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, krachtens de wettelijke regeling van die lidstaat verplicht onderworpen is aan het sociale zekerheidsstelsel van die staat.
29
In dat verband zij er wat het beginsel betreft dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, zoals dat tot uitdrukking is gebracht in artikel 13 van verordening nr. 1408/71 en opnieuw is opgenomen in artikel 11 van verordening nr. 883/2004, aan herinnerd dat bij die verordeningen een coördinatiestelsel is ingesteld dat onder meer betrekking heeft op de vaststelling van de wetgeving(en) die moet(en) worden toegepast op werknemers en zelfstandigen die, in uiteenlopende omstandigheden, gebruikmaken van hun recht van vrij verkeer. De volledigheid van dit stelsel van conflictregels heeft tot gevolg dat de wetgever van elke afzonderlijke lidstaat niet meer bevoegd is om de draagwijdte en de toepassingsvoorwaarden van zijn nationale wettelijke regeling naar eigen inzicht te bepalen met betrekking tot de personen die eraan onderworpen zijn en met betrekking tot het grondgebied waarbinnen de nationale bepalingen effect sorteren (zie in die zin arresten van 26 februari 2015, De Ruyter, C-623/13, EU:C:2015:123, punten 34 en 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 15 september 2022, Rechtsanwaltskammer Wien, C-58/21, EU:C:2022:691, punten 43 en 49).
30
Zo bepalen artikel 13, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en artikel 11, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk dat degenen op wie deze verordeningen van toepassing zijn, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen zijn, hetgeen in beginsel dus elke mogelijkheid van gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wetgevingen over eenzelfde periode uitsluit.
31
Het in verordening nr. 1408/71 en verordening nr. 883/2004 vermelde beginsel dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, is echter niet van toepassing op ambtenaren van de Unie, aangezien zij niet onder een nationale wettelijke regeling op het gebied van de sociale zekerheid vallen in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en artikel 2, lid 1, van verordening nr. 883/2004, waarin de personele werkingssfeer van die verordeningen wordt omschreven. Ambtenaren van de Unie kunnen dus niet worden aangemerkt als ‘werknemers’ in de zin van die verordeningen (zie in die zin arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
De Unie is namelijk, met uitsluiting van de lidstaten, als enige bevoegd om te bepalen welke regels op de ambtenaren van de Unie van toepassing zijn voor wat hun verplichtingen op het gebied van de sociale zekerheid betreft (arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punt 44).
33
Het gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid van de instellingen van de Unie is overeenkomstig artikel 14 van het Protocol door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld bij de verordening tot vaststelling van het Statuut (zie in die zin arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punt 36).
34
Ten eerste moet artikel 14 van het Protocol immers aldus worden opgevat dat het de verplichting tot aansluiting van ambtenaren van de Unie bij een nationaal stelsel van sociale zekerheid en de verplichting, voor die ambtenaren, om bij te dragen aan de financiering van dat stelsel, aan de bevoegdheid van die lidstaten onttrekt (zie in die zin arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punten 40 en 41).
35
Ten tweede is het Statuut, dat alle in artikel 288 VWEU opgenoemde kenmerken heeft, verbindend in al zijn onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat, zodat ook de lidstaten de bepalingen ervan moeten eerbiedigen (zie in die zin arresten van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punt 42, en 4 februari 2021, Ministre de la Transition écologique et solidaire en Ministre de l'Action et des Comptes publics, C-903/19, EU:C:2021:95, punt 36).
36
In dit verband moet worden opgemerkt dat volgens artikel 72, lid 1, van het Statuut de kosten in geval van ziekte van alle ambtenaren en tijdelijke functionarissen van een instelling van de Unie gedekt zijn.
37
Overeenkomstig artikel 72, lid 2, van het Statuut heeft de ambtenaar die tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst van de Unie is gebleven of die invaliditeitsuitkering geniet, dezelfde dekking; de bijdrage wordt dan op de grondslag van het pensioen of de uitkering berekend.
38
Volgens artikel 72, lid 2 bis, van het Statuut blijft ook de ambtenaar die een ouderdomspensioen ontvangt en die de dienst van de Unie vóór de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten, verzekerd, op voorwaarde evenwel dat hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent.
39
Voorts blijkt uit artikel 72, lid 1 bis, van het Statuut dat de ambtenaar die zijn dienst definitief beëindigt, kan verzoeken — wanneer hij geen winstgevende beroepsbezigheid uitoefent — dat de ziektekostendekking gedurende een periode van zes maanden op hem van toepassing blijft.
40
Uit deze bepalingen volgt dat de ambtenaar wiens arbeidsverhouding met de Unie heeft voortgeduurd tot aan de pensioengerechtigde leeftijd onder het stelsel van sociale zekerheid van de Unie blijft vallen, in tegenstelling tot de ambtenaar die de instellingen vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd heeft verlaten om in een lidstaat een winstgevende beroepsbezigheid te gaan uitoefenen. Die laatste valt niet langer onder het stelsel van sociale zekerheid van de Unie en de op hem toepasselijke socialezekerheidswetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van verordening nr. 883/2004.
41
In casu wordt niet betwist dat verzoeker in het hoofdgeding tot aan de pensioengerechtigde leeftijd bij de Commissie heeft gewerkt, zodat hij overeenkomstig artikel 72, lid 2, van het Statuut aangesloten is gebleven bij het GSZV, ook al heeft hij na zijn pensionering een winstgevende beroepsbezigheid uitgeoefend in een lidstaat.
42
Een regeling van een lidstaat waarbij een ambtenaar van de Unie die tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van een instelling is gebleven en die in die lidstaat een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, wordt onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel van die staat, miskent de uitsluitende bevoegdheid die de Unie zowel aan artikel 14 van het Protocol als aan de relevante bepalingen van het Statuut ontleent om te bepalen welke regels op de ambtenaren van de Unie van toepassing zijn voor wat hun verplichtingen op het gebied van de sociale zekerheid betreft.
43
De lidstaten blijven weliswaar bevoegd om hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar moeten bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht eerbiedigen, met inbegrip van de bepalingen van het Protocol en het Statuut die betrekking hebben op de sociale zekerheid en de rechtspositie van de ambtenaren van de Unie regelen, zowel tijdens hun werkzaamheden in dienst van een instelling als na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (zie in die zin arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punten 34, 38 en 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44
Aan die uitlegging wordt geen afbreuk gedaan door de argumenten die door JD of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn aangevoerd in de door hen ingediende schriftelijke opmerkingen.
45
Allereerst kan het argument dat het in het arrest van 26 februari 2015, De Ruyter (C-623/13, EU:C:2015:123), genoemde beginsel dat slechts één socialezekerheidsstelsel van toepassing kan zijn, alleen toepassing vinden indien er sprake is van een arbeidsverhouding met de Unie, worden afgewezen, aangezien uit de punten 37 tot en met 40 van het onderhavige arrest blijkt dat de ambtenaar juist omdat er een arbeidsverhouding met een instelling van de Unie was tot aan de pensioengerechtigde leeftijd, overeenkomstig artikel 72, lid 2, van het Statuut onder het GSZV blijft vallen.
46
Vervolgens kan het feit dat de ambtenaren van de Unie, of zij nu in actieve dienst zijn of gepensioneerd zijn, onder het GSZV vallen, geen discriminatie opleveren ten opzichte van andere werknemers in de betrokken lidstaat, ten aanzien van wie verordening nr. 883/2004 de toepasselijke wetgeving definieert als die van de lidstaat waar de betrokkene zijn beroepsactiviteit uitoefent. Zelfs als het Unierecht tot gevolg zou kunnen hebben dat de ambtenaar van de Unie in een beweerdelijk gunstiger situatie wordt gebracht, dan nog is een dergelijke situatie niet discriminerend ten opzichte van werknemers die aldaar aan het socialezekerheidsstelsel onderworpen zijn, aangezien ambtenaren van de Unie zich niet in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van die werknemers.
47
Wat de omstandigheid betreft dat de nationale regeling de bijdragen die in het hoofdgeding aan de orde zijn als ‘puur solidair’ kwalificeert, dient te worden benadrukt dat het Hof reeds herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat een heffing in een nationale wettelijke regeling als ‘belasting’ wordt gekwalificeerd, niet uitsluit dat die heffing onder de regel van non-cumulatie van de toepasselijke sociale wetgevingen valt zodra het gaat om een sociale bijdrage (zie in die zin arrest van 26 oktober 2016, Hoogstad, C-269/15, EU:C:2016:802, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarnaast is het al dan niet bestaan van tegenprestaties in de vorm van uitkeringen zonder belang voor het antwoord op de vraag of de heffing in kwestie voortvloeit uit het stelsel van sociale zekerheid (arrest van 26 februari 2015, De Ruyter, C-623/13, EU:C:2015:123, punt 26).
48
Ten slotte zij eraan herinnerd dat er een duidelijk onderscheid bestaat tussen de verplichtingen die de ambtenaren van de Unie hebben op het gebied van de sociale zekerheid, ongeacht of zij in actieve dienst of gepensioneerd zijn, en de fiscale verplichtingen van deze ambtenaren, waarbij zij krachtens artikel 12 van het Protocol slechts zijn vrijgesteld van nationale belastingen op hun door de Unie betaalde salarissen, lonen en emolumenten. Hoewel deze salarissen, lonen en emolumenten, wat de eventuele belastbaarheid ervan betreft, uitsluitend aan het Unierecht zijn onderworpen, blijven de overige inkomsten van de ambtenaren onderworpen aan de belastingheffing van de lidstaten (zie in die zin arrest van 21 mei 2015, Pazdziej, C-349/14, EU:C:2015:338, punt 15 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49
Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 14 van het Protocol en de bepalingen van het Statuut, in het bijzonder artikel 72 ervan, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een ambtenaar van de Unie die tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van een instelling van de Unie is gebleven en op het grondgebied van een lidstaat een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, krachtens de wettelijke regeling van die lidstaat verplicht onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van die staat.
Kosten
50
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:
Artikel 14 van Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, in het bijzonder artikel 72 van dat Statuut,
moeten aldus worden uitgelegd dat
zij zich ertegen verzetten dat een ambtenaar van de Europese Unie die tot aan de pensioengerechtigde leeftijd in dienst van een instelling van de Unie is gebleven en op het grondgebied van een lidstaat een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefent, krachtens de wettelijke regeling van die lidstaat verplicht onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van die staat.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑11‑2023
Uitspraak 15‑11‑2023
Dit document is (nog) niet beschikbaar gesteld door de rechtsprekende instantie.