De Hoge Raad verwijst hier naar HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475.
HR, 05-03-2019, nr. 17/02433 M
ECLI:NL:HR:2019:243
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
17/02433 M
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:243, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:20
ECLI:NL:PHR:2019:20, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:243
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Militaire zaak. Diefstal, meermalen gepleegd, aan boord van een marinevaartuig. Verdachte die weggenomen goederen heeft verkocht. Bewijsklacht daderschap diefstal. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/02433 M
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, van 4 mei 2017, nummer 21/001941-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019.
Conclusie 15‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Diefstal meetapparatuur uit marineschepen. Bespreking kort tijdsverloop na diefstal en ontbreken aannemelijke verklaring voor voorhanden hebben van goederen en aanbieden op Marktplaats. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Nr. 17/02433 M Zitting: 15 januari 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 4 mei 2017 door (de militaire kamer van) het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 1 primair “diefstal” en onder 2 primair “diefstal” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte heeft mr. J.E. Kötter, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet kunnen dragen, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat de verdachte de goederen heeft weggenomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1 primair
hij in de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 juli 2013 te Den Helder, in elk geval aan boord van (een) marinevaartuig Zr. Ms. Zeeland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een Rhode & Schwarz FSH4.24 (analyzer, spectrum handheld, 100 KHZ-3GHZ, NSN nummer: 6625 12 360 1682, serienummer: 105756, kalibratienummer: 283527, geregistreerd op en afkomstig van Zr. Ms. Zeeland) en
- een Fluke 199c (Oscilloscoop, digital scopemeter, 200MHZ, kleurendisplay inclusief accessoireset, NSN nummer: 6625 01 540 0995)
toebehorende aan het Ministerie van defensie;
2 primair
hij in de periode van 7 mei 2013 tot en met 11 mei 2013 te Den Helder, in elk geval aan boord van een marinevaartuig (Zr. Ms. Holland) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een FLIR I-50 (NSN nummer: 5855 01 574 0441, serienummer: 399021136 ), toebehorende aan het ministerie van Defensie.”
5. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
De door verdachte ter terechtzitting van de militaire kamer van de rechtbank van 14 juli 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik die apparaten heb verkocht aan [betrokkene 1] . Ik maakte inderdaad gebruik van het emailadres [e-mailadres 1] .
Ik weet dat NSN, Nato Stocknummer betekent; het is een nummer dat door alle lidstaten wordt gebruikt.
Ik heb op de schepen toegang tot de werkruimte, dit is geen openbare ruimte. Ik heb na de opleiding nog enige tijd op de Bruinvis en de Dolfijn gezeten, dat zijn onderzeeërs. Daarna ben ik naar de Zr. Ms Zeeland verhuisd. Ik had toegang tot andere schepen.
Meetapparatuur kan ik ook aanvragen met toestemming van hogerhand. Ik heb zo’n zelfde type als de FLIR I 50 in handen gehad.
Ik was inderdaad […] . Ik heb drie emailadressen.
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 14 januari 2014 (dossierpagina 56 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Ik ben in juli 2013 aan boord van de Zr. Ms. Zeeland geplaatst als Hoofd Materiële Dienst. Ik kreeg toen vrij snel te horen van Chef Sewaco systemen, de smjr [betrokkene 3] , dat er meetapparatuur verdwenen was.
Aan boord waren de artikelen weggelegd op de daarvoor bestemde plek in kast twee van de werkplaats Algemeen. De sleutel had een periode in de sleutelkast Bedrijfsbureau gehangen en sinds met/juni 2013 in de sleutelkast Werkplaats Algemeen. Beide sleutelkasten zijn toegankelijk voor al het personeel aan boord.
3.
Een als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, email van smjr [betrokkene 3] aan LTZ1 [betrokkene 4] ., van 13 januari 2014 (dossierpagina 59 e.v.), voor zover inhoudende:
1. Analyzer, Spectrum; handheld, 100KHZ-3GHZ, inch Preamp and options K42, Z229, Z221 6625-12-360-1682;
2. Oscilloscope; digital, scopemeter, 200MHZ, kleurendisplay, inch accessoireset SCC190 6625-01-540-0995.
Apparatuur is medio mei nog op de daarvoor bestemde locatie aangetroffen.
Bij 100% detailcontrole voor overgave overname op 10 juli 2013 door sgt. [betrokkene 5] en kpl [betrokkene 6] geconstateerd dat bovenstaande artikelen niet meer op de daarvoor bestemde plaats aanwezig waren. Bij de vorige detailcontrole waren beide artikelen wel aanwezig.
4.
Het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte aanvullend proces-verbaal van 18 september 2015, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 8 september 2015 is er een verklaring opgenomen van getuige [getuige] . Hij verklaarde dat:
Meetapparatuur op de afdeling binnenkomt om gekalibreerd te worden.
Het apparaat met serienummer 105756 in het systeem geregistreerd staat. Dit apparaat is afkomstig van de Zr. Ms. Zeeland.
Onderzoek naar de aangifte van Zr. Ms. Zeeland heeft vastgesteld dat soortgelijke apparaten medio 2013 gestolen zijn van boord.
5.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van 8 juli 2014 (dossierpagina 41 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Ik heb op alle schepen van de OPV klasse wachtgelopen. Ook heb ik wacht gelopen aan boord van Zr. Ms. Zuiderkruis en op de onderzeedienst. Maar eigenlijk ben ik wel op alle schepen geweest van de Marine, met iemand die dan ook wacht liep.
Wij hebben bankafschriften opgevraagd van de ING bank van rekeningnummer [rekeningnummer] . Op 8 mei 2013 is een bedrag naar deze rekening overgemaakt van 963,70 euro voor de verkoop van een FLIR I 50 cam.
V: Wat kan jij hierover verklaren?
A: Ik heb dat apparaat verkocht.
V: Wat is dat voor apparaat, FLIR I 50?
A: een infrarood camera.
A: Bij de marine zijn soortgelijke types apparaten in gebruik.
Op 17 april 2014 hebben wij in Dongen, bij een persoon genaamd [betrokkene 7] , een Flir I 50 in beslag genomen, compleet met koffer. Op de koffer staan NATO- Stocknummers. Het serienummer van het apparaat is 399021136 .
V: Wat kun jij hierover verklaren?
A: Ik durf niet met 100% zekerheid te zeggen dat dit de persoon is waar ik de Flir I 50 aan verkocht heb, maar dit kan zo zijn.
Ik, [verbalisant 2] , toon verdachte [verdachte] het onder [betrokkene 7] in beslag genomen apparaat Flir 150.
V: Herken je dit apparaat?
A: Jazeker
V: Waar herken je dit apparaat aan?
A: aan het koffertje en het apparaat zelf. Niet specifiek aan het serienummer.
Ik, [verbalisant 2] , toon verdachte [verdachte] kopie emailverkeer tussen [betrokkene 7] en “ […] ” via emailadres [e-mailadres 1] .
V: Herken jij deze email berichten?
A: Ja, dit zijn mijn mails geweest.
V: Waar gaan de e-mails over?
A: Deze gaan over de verkoop van de Flir I 50.
V: Wie is “ […] ” in dit mailverkeer?
A: Dat ben ik.
V: Wij hebben uit ons onderzoek op geen enkele wijze de identiteit, naam of andere gegevens van “ […] ” kunnen vaststellen. Bestaat deze persoon wel?
A: Geen commentaar.
V: Uit onderzoek van de Duitse autoriteiten is gebleken dat tijdens de tweede levering aan [betrokkene 1] , een Rhode&Schwartz apparaat bevatte. Dit apparaat was voorzien van een sticker met opschrift “Koninklijke Marine ”. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Die sticker heb ik over het hoofd gezien.
V: Uit onderzoek van de Duitse autoriteiten is gebleken dat er in totaal drie leveringen aan [betrokkene 1] gedaan zijn door u. De eerste twee leveringen bevatten een Fluke 199c en een Rhode&Schwartz apparaat.
6.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, emailwisseling tussen [betrokkene 1] en pibingen@polizei.rip.de (dossierpagina 133 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
proces-verbaal van de voorvallen
09-05-2013 Eerste e-mailcontact & koop / kleine advertentie op http://marktplaats.nl/ uitwisseling van gegevens.
10-5-2013 Betaling van de eerste levering met Paypal aan email: [e-mailadres 2] 1 x Fluke 199C
13-5-2013 Verzending van 1 x Fluke 199C
20-5-2013 Onderhandelingen over tweede levering Rhode & Schartz FSH4.24 Kit
23-5-2015 Verzending van 1 x FSH4.24
7.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, door [verbalisant 5] , opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 16 juni 2013 (dossierpagina 70 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2013 verschijnt hier op het bureau de [betrokkene 1] . Via internet heeft hij in Nederland van ene [verdachte] meerdere meetinstrumenten van de merken Fluke en Rhode besteld.
8.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2014 (dossierpagina 36 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
A: Ik heb meetapparatuur verkocht via Marktplaats.
A: Dit waren spanningstroommeters, waaronder kalibratie apparatuur.
V: Hoeveel stuks heb jij op marktplaats verkocht?
A: Voor zover ik weet twee.
V: Aan wie heb je deze verkocht?
A: Aan een persoon genaamd [betrokkene 1] of [betrokkene 1] .
A: Ik heb de meetapparatuur op marktplaats te koop aangeboden. Nadat er op geboden en gereageerd was, heb ik met Andreas een prijs afgesproken.
A: Ik herkende een bepaalde nummerreeks. Dit was een Nato Stock Nummer.
V: Kom je wel eens aan boord van andere schepen?
A: Ja, bijvoorbeeld tijdens wachtlopen en om dingen te regelen. Dit zijn de schepen van de OPV klasse, zoals de Zr. Ms. Holland, Groningen, Friesland en Zeeland
9.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van 1 september 2014 (dossierpagina 305 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8] , zakelijk weergegeven:
V: Zijn de korporaals TD aan boord ook geautoriseerd om goederen aan te vragen?
A: Een aantal korporaals TD is inderdaad geautoriseerd waaronder korporaal TD [verdachte] . Zij zijn geautoriseerd om goederen aan te vragen en hebben dit ook wel eens gedaan.
Ik, [verbalisant 2] , toon [betrokkene 8] een foto-overzicht van de vier elektrische apparaten die in Duitsland in beslag genomen zijn.
A: Ik herken een van deze apparaten. Het eerste getoonde apparaat is een Flux. Zo’n apparaat heb ik wel eerder aan boord gezien.
V: Kent u een FLIR I 50?
A: Ja, dat apparaat ken ik. Wij hadden een FLIR I 50 apparaat aan boord om allerlei soorten metingen te doen. Er werkt veel TD personeel met de FLIR I 50, waaronder ook [verdachte] .
10.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van 1 september 2014 (dossierpagina 307 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 9] , zakelijk weergegeven:
A: Ik ben een directe collega van [verdachte] .
A: [verdachte] was geautoriseerd om apparaten met een Nato Stock Nummer te bestellen. V: Met welk soort apparaten werken jij en [verdachte] ?
A: [verdachte] en ik werken regelmatig met elektrische apparatuur aan boord zoals de Fluke multimeter en een FLIR infraroodkijker om temperatuur te meten.
11.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] , wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 23 april 2014 en de daaraan gehechte goederenbijlage (dossierpagina 315 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 10] , zakelijk weergegeven:
Ik ben plaatsvervangend Hoofd Materieels Dienst aan boord van de Zr. Ms. Holland en in die hoedanigheid doe ik namens het Ministerie van Defensie aangifte van diefstal van de in de goederenmodule genoemde militaire goederen.
Tijdens de controle bleek dat de in de goederenmodule genoemde goederen waren verdwenen.
In de periode van januari/februari 2013 en 8 mei 2013 was de infrarood viewer in ieder geval nog gebruikt aan boord.
Men kan in het bedrijfsbureau de sleutel van de werkplaats pakken. Deze hangt in het sleutelkastje In het sleutelkastje hangen de sleutels van de kasten waar de goederen in staan. De sleutels zijn universeel met de andere schepen uit de Holland klasse.
Goederenbijlage
soort: Militaire goederen
hoeveelheid: 1 merk: FLIR I 50
type: Meetapparatuur kleur: rood
Nato Stock Nummer: 5855-01-574-0441
12.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord inhoudende als verklaring van [betrokkene 7] , zakelijk weergegeven:
V: Hoe heeft u het goed: een warmtecamera FLIR I 50 met serienummer 399021136 verkregen?
A: Ik heb op “marktplaats” gezocht.
A: De camera werd aangeboden door een persoon uit de plaats Anna Paulowna.
A: Nadat we een aantal maal hadden gemaild met elkaar over de camera en deze persoon vertrouwd op mij over kwam, heb ik het bedrag van 950,— euro en verzendkosten overgemaakt naar een ING rekening. De naam van de persoon waarnaar het is overgemaakt is [verdachte] / […] .
Nadat ik het bedrag had overgemaakt, werd na een aantal dagen de camera thuis bezorgd.
13.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde emailwisseling tussen [betrokkene 7] ( [e-mailadres 3] ) en digitale-meettechniek, voor zover inhoudende:
Op 8 mei 2013 om 10:38 heeft “Digitale meettechniek via Marktplaats” het volgende geschreven:
……………………….
Ik heb op de site van de post gekeken en een pakket tot 30 kg, en verzekerd verstuurd kost 13,70.
Dit komt uiteraard wel boven op de 950 euro. Een totaal bedrag dan van 963,70 euro.
Uiteraard pak ik de camera met grote zorg in Ook al biedt het koffer ook een top bescherming. Tevens zal ik het koffer versturen in een doos. Dat lijkt me veiliger. Wanneer het geld op de rekening staat verstuur ik de camera direct. Kan bv vandaag of morgen al.
Mijn vriendin heeft een ING rekening dan kunt u het daar naar overmaken.
De gegevens: […] Rek. nr. [rekeningnummer] .
Graag een bevestiging wanneer u het geld heeft overgemaakt, zodat ik kan kijken of het binnen is gekomen.
Vriendelijke groet,
[…]
Digitale meettechniek via Marktplaats
5/10/2013
To: [e-mailadres 3]
Goedendag,
Het pakket is zojuist afgegeven bij het postkantoor.
…………..
Vriendelijke groet,
[…]
14.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde door [verbalisant 2] , opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord Holland, opgemaakte proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming (dossierpagina 322 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming: 17 april 2014
Beslagene: [betrokkene 7]
Object: Meetapparaat
Merk/type: FLIR I 50
Aantal/eenheid: 1 stuks
Kleur: rood
Eigenaar: Ministerie van Defensie
15.
De als bijlage bij het stamproces-verbaal van 28 oktober 2014 gevoegde Plaatsings- en detacheringsgeschiedenis van [verdachte] , geboren 21 november 1987 (dossierpagina 231 ) voor zover inhoudende:
Van Tot en met Plaatsing Plaats
160412 Heden Zr. Ms. Zeeland Den Helder.”
6. Het hof heeft in het bestreden arrest nog het volgende overwogen:
“Bewezenverklaring van feit 1 en feit 2
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde diefstal niet kan worden bewezen. Er is hooguit sprake van heling.
Het hof deelt dit standpunt niet en overweegt daartoe als volgt.
Op 13 mei 2012 heeft verdachte aan [betrokkene 1] onder andere een Fluke 199c verkocht en geleverd en op 23 mei een Rhode & Schwarz FSH4.24 (serienummer 105756). Beide goederen waren voorzien van een Nato Stock Nummer (NSN).
Vast staat dat de in de tenlastelegging genoemde Rhode & Schwarz FSH4.24 (serienummer 105756, NSN 6625-12-360-1682) en Fluke 199c (NSN 6625-01-540-0995) van diefstal afkomstig zijn. Deze goederen zijn weggenomen van de Zr.Ms. Zeeland in de periode van 1 mei 2013 tot en met 10 juli 2013.
Op 10 mei 2013 heeft verdachte aan [betrokkene 7] een FLIR I-50 met NSN 5855-01- 574-0441, met serienummer 399021136 , verkocht en geleverd.
De FLIR I-50 met NSN 5855-01-574-0441, is eveneens van diefstal afkomstig. Deze is in de periode van 8 mei 2013 tot juni 2013 weggenomen aan boord van de Zr.Ms. Holland.
Verdachte was als korporaal van de Technische Dienst vanaf 16 april 2012 geplaatst op de Zr.Ms. Zeeland. Hij was geautoriseerd om goederen aan te vragen en werkte regelmatig met elektrische apparatuur zoals een FLIR infraroodkijker. Verdachte had in de onder 1 en 2 tenlastegelegde periode, waarin de goederen zijn gestolen, uit hoofde van zijn functie toegang tot alle schepen van de Koninklijke Marine, dus ook tot de Zr.Ms. Holland.
De hiervoor beschreven omstandigheden vragen om een plausibele verklaring van verdachte hoe hij aan de door hem verkochte goederen is gekomen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij de goederen van ene […] /[…] heeft ontvangen, niet is geconcretiseerd of verifieerbaar gemaakt. Onderzoek naar deze […] heeft geen resultaat opgeleverd. Het hof is van oordeel dat de verklaring van verdachte omtrent deze […] niet aannemelijk is geworden.
Daarbij komt nog dat de goederen zijn weggenomen van marineschepen, die niet vrij toegankelijk zijn voor daartoe niet-geautoriseerd marinepersoneel en/of burgers.
Naar het oordeel van het hof kan het dan ook niet anders dan dat verdachte degene is die de goederen heeft weggenomen.”
7. De Hoge Raad heeft in de arresten van 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277 en 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:652, NJ 2017/278, beide m.nt. Kooijmans, voorafgaande beschouwingen gewijd aan gevallen waarin de bewijsmiddelen duiden op het voorhanden hebben van een voorwerp nadat met betrekking tot datzelfde voorwerp een vermogensdelict is gepleegd en de vraag of de verdachte zelf dat vermogensdelict heeft gepleegd dan wel of hij nadien daarbij (ook) op een strafbare wijze betrokken is geweest. Deze beschouwingen houden het volgende in. Bij de beantwoording van de vraag of iemand zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal kan aan het enkele voorhanden hebben van een gestolen voorwerp niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene het voorwerp ook heeft gestolen. De feiten en omstandigheden van het geval zijn van belang bij de beoordeling van de betekenis die aan het voorhanden hebben moet worden gehecht.1.Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van het voorwerp, kan op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. De rechter mag in zijn overweging omtrent het gebezigde bewijsmateriaal echter wel betrekken dat de verdachte voor zo’n omstandigheid als het voorhanden hebben van het voorwerp geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.2.Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:415 overwogen dat wanneer in een bepaald geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of te zijnen laste medeplegen kan worden bewezen.3.
8. Mijn ambtgenoot Harteveld heeft in zijn conclusie vóór HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277, m.nt. Kooijmans uit de rechtspraak van de Hoge Raad twee factoren gedestilleerd die zijns inziens in belangrijke mate bijdragen aan het bewijs van diefstal, ingeval de verdachte wordt aangetroffen met gestolen goederen of in een vergelijkbaar nauw verband gebracht kan worden met die voorwerpen. Deze factoren zijn a. een kort tijdsverloop na de diefstal4.en b. het ontbreken van een (aannemelijke) verklaring voor het aantreffen van het gestolen goed (waarbij de procesopstelling van de verdachte veelal een doorslaggevende rol speelt). Deze analyse lijkt mij juist,5.mede gezien de door mij hierboven in tekst en noot aangehaalde uitspraken. A-G Harteveld haalde in zijn conclusie onder meer de zaak aan, die heeft geleid tot HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1121 (ook de steller van het middel verwijst naar dit arrest). De verdachte werd in die zaak, samen met zijn medeverdachte, op 24 oktober 2008 op heterdaad betrapt bij een poging tot diefstal uit een oliebollenkraam. Bij zijn aanhouding werden verschillende goederen aangetroffen, waaronder een aantal roze shirts met een opdruk (bedrijfskleding). Deze shirts bleken gestolen te zijn in de nacht van 15 op 16 oktober 2008 uit een gebakkraam in Borne. Onderzoek wees uit dat uit de gebakkraam een oliebollenmachine en een oliebollenschaal waren ontvreemd. Het hof kwam tot een bewezenverklaring van de diefstal uit de gebakkraam. De verdachte had nog wel verklaard dat hij zijn bestelbus wel eens uitleende, maar dat was onvoldoende om het hof op andere gedachten te brengen. In cassatie bleef de bewijsconstructie echter niet overeind. De Hoge Raad oordeelde dat uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging niet zonder meer kon volgen dat het de verdachte was geweest die in de nacht van 15 op 16 oktober 2008 had ingebroken in de gebakkraam en aldaar de bewezenverklaarde goederen had weggenomen. De A-G Harteveld wees in zijn bespreking van die zaak op het gat in de tijd na de diefstal – circa acht dagen – en meende dat dit wel eens een doorslaggevende factor zou kunnen zijn geweest, omdat in die tussentijd van alles gebeurd kon zijn met de gestolen kleding, wat de diefstal door juist die verdachte(n) minder aannemelijk zou maken. Die explicatie komt mij wat betreft die zaak niet onaannemelijk voor, maar voor de volledigheid wijs ik er wel op dat de Hoge Raad deze factor in zijn overweging niet noemt. Daar zou heel goed als reden aan ten grondslag gelegen kunnen hebben dat de Hoge Raad zich in dit verband niet wil vastleggen op een bepaald tijdvak; van belang zijn immers de feiten en omstandigheden van het concrete geval. In de zaak die aan de orde was in HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2589 en eveneens is besproken in de aangehaalde conclusie, zat ruim een week tussen de diefstal van twee buitenboordmotoren en het aantreffen van deze goederen onder de verdachte. Het hof had diefstal in vereniging bewezenverklaard. De Hoge Raad kwam echter tot een vernietiging van het bestreden arrest omdat – wederom zonder daarbij het tijdsverloop als factor te noemen – de diefstal in vereniging niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid.
9. Ik keer terug naar het middel. Het hof heeft het volgende vastgesteld. Twee van de drie goederen – de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz FSH4.24, beide voorzien van een Nato Stock Nummer (NSN) – zijn tussen 1 mei en 13 mei respectievelijk 23 mei 2013 gestolen aan boord van de Zr. Ms. Zeeland, een marinevaartuig waarop de verdachte als korporaal van de Technische Dienst vanaf 16 april 2012 was geplaatst. Aan boord van het marineschip de Zr. Ms. Holland is tussen 7 mei en 10 mei 2013 een FLIR I-50 weggenomen. Uit hoofde van zijn functie was de verdachte geautoriseerd om goederen aan te vragen en had hij toegang tot alle schepen van de Koninklijke Marine, waaronder de Zr. Ms. Zeeland en de Zr. Ms. Holland. Deze marineschepen waren niet vrij toegankelijk voor daartoe niet-geautoriseerd(e) marinepersoneel en/of burgers. De verdachte heeft de Fluke 199c op 13 mei 20136.en de Rhode & Schwarz FSH4.24 op 23 mei 2013 verkocht en geleverd aan [betrokkene 1] . De FLIR I-50 is op 10 mei 2013 door de verdachte aan [betrokkene 7] verkocht en geleverd. Voorts heeft het hof overwogen dat de verklaring van de verdachte dat hij de goederen van ene […] of […] zou hebben ontvangen, niet is geconcretiseerd of verifieerbaar is gemaakt. Het oordeel van het hof op dit punt luidt dat de verklaring omtrent deze persoon niet aannemelijk is geworden.
10. Eerst iets over de FLIR I-50 (feit 2). Ten aanzien van deze, voor de marine bestemde, infraroodkijker, vangt de tenlastegelegde en bewezenverklaarde periode aan op 7 mei en vindt de verkoop en levering een aantal dagen later plaats, namelijk op 10 mei. Dat de verdachte dit apparaat al eerder dan 10 mei voorhanden had, laat zich afleiden uit de inhoud van de bewijsmiddelen 1, 5 en 13. Blijkens deze bewijsmiddelen heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad de verkoper “ […] ” is en zo’n zelfde type als de FLIR I-50 in handen heeft gehad, dat hij de inbeslaggenomen FLIR I-50 herkent, dat hij de FLIR I-50 voor een bedrag van 963,70 euro (inclusief verzendkosten) heeft verkocht aan [betrokkene 7] , dat hij de e-mailberichten met [betrokkene 7] over de verkoop van FLIR I-50 herkent en dat deze e-mailberichten van hem zijn. Dit laatste betekent dus dat de verdachte op 8 mei 2013 om 10:38 uur het in bewijsmiddel 13 genoemde e-mailbericht heeft geschreven. Dat de verdachte ook aan boord van de Zr. Ms. Holland kwam om wacht te lopen en om dingen te regelen, blijkt uit bewijsmiddel 8.
10. Uit deze bewijsmiddelen kan mijns inziens zonder meer worden afgeleid dat de verdachte de FLIR I 50 in ieder geval al op 8 mei 2013 voorhanden had. Dat noem ik kort na de diefstal, ook als er (gelet op de tenlastegelegde en bewezenverklaarde pleegperiode) van moet worden uitgegaan dat de diefstal op 7 mei heeft plaatsgevonden. Daarmee zeg ik nog niet dat (dus) de verdachte de diefstal heeft begaan. Dat komt nog (zie daarover nader randnummer 13 e.v).
10. Dan de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz FSH4.24 (feit 1). Met betrekking tot deze apparatuur is de aanvangsdatum van de pleegperiode bepaald op 1 mei 2013. De verkoop en levering van deze apparaten aan [betrokkene 1] is door het hof vastgesteld op 13 mei onderscheidenlijk 23 mei 2013. Uit bewijsmiddel 6 blijkt evenwel dat het eerste e-mailcontact daarover met koper [betrokkene 1] plaatsvond op 9 mei 2013; daarbij werden gegevens uitgewisseld. Vervolgens is eerst de Fluke 199c verkocht en op 13 mei verstuurd, en vervolgens is onderhandeld over de levering van de Rhode & Schwartz, die op 23 mei is verzonden. De verdachte heeft verklaard (bewijsmiddel 8) dat hij de meetapparatuur op marktplaats had aangeboden. Hij had deze meetapparatuur gezien, want hij herkende een bepaalde nummerreeks, dat wil zeggen het Nato Stock Nummer. En als de verdachte wordt voorgehouden (bewijsmiddel 5) dat de Rhode & Schwartz was voorzien van een sticker met opschrift “Koninklijke Marine”, zegt de verdachte dat hij de sticker over het hoofd heeft gezien. Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen ga ik er vanuit dat de verdachte deze apparatuur in ieder geval op 9 mei voorhanden heeft gehad. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat de verdachte de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz niet al eerder voorhanden had. Ook staat niet vast dat de deze goederen op 1 mei 2013 zijn gestolen. Dat kan ook op een latere datum zijn gebeurd. Mitsdien valt tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz een kortere periode dan acht dagen zeker niet uit te sluiten. De mogelijkheid van een (betrekkelijk) korte periode wordt door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet weerlegd.
10. De enige die over het moment van het voorhanden krijgen van zowel de FLIR I 50 als de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz zou kunnen verklaren, is de verdachte. Maar die wenst dat niet te doen. Het enige wat hij daarover verklaart, zo maak ik op uit de bewijsoverweging van het hof en bewijsmiddel 5, is dat hij de door hem verkochte goederen van ene […] (of […]) had ontvangen. Naar het hof heeft vastgesteld, heeft de verdachte deze verklaring echter niet geconcretiseerd of verifieerbaar gemaakt. Als de verdachte wordt voorgehouden dat de KMAR ook na onderzoek daartoe op geen enkele wijze de identiteit, naam of andere gegevens van “ […] ” heeft kunnen vaststellen, luidt de enige reactie van de verdachte: “Geen commentaar” (bewijsmiddel 5). Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat de verklaring van de verdachte omtrent deze “ […] ” niet aannemelijk is geworden. Voor zover het middel (ook) daarover bedoelt te klagen, faalt het.7.
14. Op grond van het voorgaande ben ik, anders dan de steller van het middel, van mening dat in de onderhavige zaak in beide gevallen sprake is van een door de verdachte begane diefstal en dat de bewezenverklaring van zowel feit 1 als van feit 2 in dat opzicht met voldoende redenen is omkleed. Het tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de FLIR I 50 acht ik (betrekkelijk) kort. Dat het tijdsverloop tussen de diefstal en het voorhanden hebben van de Fluke 199c en de Rhode & Schwarz niet nauwkeurig valt vast te stellen, hoeft mijns inziens in dit geval niet aan de bewezenverklaring van diefstal in de weg te staan.8.Bij dit een en ander heb ik in het licht van ’s hofs bewijsvoering in aanmerking genomen dat: (i) de goederen waren voorzien van een eigen, unieke, Nato Stocknummer plus serienummer en zijn weggenomen aan boord van de Zr. Ms. Zeeland en de Zr. Ms. Holland, beide marinevaartuigen; (ii) de verdachte als korporaal van de Technische Dienst vanaf 16 april 2012 was geplaatst op de Zr. Ms. Zeeland; (iii) de verdachte uit hoofde van zijn functie toegang had tot de Zr. Ms. Zeeland en de Zr. Ms. Holland; (iv) deze marineschepen toentertijd niet vrij toegankelijk waren voor daartoe niet geautoriseerd marinepersoneel en/of burgers; (iv) de verdachte geautoriseerd was om deze specifieke goederen aan te vragen en hij regelmatig met elektrische apparatuur zoals een FLIR infraroodkijker werkte; (v) de verdachte de gestolen goederen op Markplaats heeft aangeboden en verkocht;9.(vi) dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over de vraag hoe hij aan de door hem verkochte goederen is gekomen.
15. Het oordeel van het hof dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is geweest die de goederen heeft weggenomen, acht ik in het licht van het voorgaande dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.10.
16. Het middel faalt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑01‑2019
Ik wijs op HR 19 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB5274, NJ 1974/241, m.nt. Van Veen, HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584 en HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277 (rov. 2.2), m.nt. Kooijmans.
De Hoge Raad verwijst daarbij naar HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412.
Zie HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475 en HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202. Vgl. ook HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022, NJ 2018/310 m.nt. Wolswijk.
Vgl. ook mijn conclusie vóór HR 11 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1587 (HR: art. 81 RO).
Het hof noemt in zijn bewijsoverweging per abuis 13 mei 2012.
Ik merk overigens op dat het aan de feitenrechter is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht en dat deze beslissing, behoudens bijzondere gevallen, geen motivering behoeft en in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer: Deventer 2018, p. 237.
Vgl. HR 19 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB5274, NJ 1974/241, m.nt. Van Veen (toereikend bewijs van diefstal door degene die een maand later in het bezit van een deel van de buit wordt aangetroffen). Zie voorts de noot van Reijntjes (onder 1) bij HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475: “Die verklaring moet niet alleen aannemelijk zijn, maar ook controleerbaar; wie verwijst naar anderen zonder hen te willen noemen loopt aanzienlijk risico niet te worden geloofd, hoe mooi zijn verhaal op zichzelf ook klinkt. Bij dat geloof spelen vrijwel ongrijpbare elementen een rol: de persoon van de dader, de aard van het gestolen goed, de omstandigheden waaronder het bij de verdachte werd aangetroffen, enz. Het belang hiervan lijkt vele malen groter dan dat van het precieze tijdsverloop tussen het delict en het aantreffen van de buit.” Mijn voormalige ambtgenoot Machielse had daarvoor al in zijn conclusie vóór HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2711 opgemerkt: “Als het hof het bewijs louter zou hebben gebaseerd op de omstandigheid dat verdachte de gestolen fiets enige dagen na de inbraak in zijn bezit zou hebben gehad, zou het bewijs inderdaad te dun zijn. Maar wanneer er iets meer dan dat is, bijvoorbeeld wanneer verdachte voor dat bezit geen aannemelijke verklaring kan of wil geven, wordt al snel het gat gedicht.”
In zoverre is sprake van eenzelfde modus operandi.
Zie naast de eerder door mij aangehaalde rechtspraak nog: HR 24 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2711 (HR: art. 81 RO) en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP7870 (HR: art. 81 RO).