ABRvS, 11-02-2015, nr. 201401606/1/R6
ECLI:NL:RVS:2015:347
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-02-2015
- Zaaknummer
201401606/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:347, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening; Wet geluidhinder; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2015/756
Uitspraak 11‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 29 oktober 2013 heeft het college, ten behoeve van het bestemmingsplan "Stappegoor 2013", voor nieuw te bouwen woningen in het gebied Stappegoor hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer.
201401606/1/R6.
Datum uitspraak: 11 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht), in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Tilburg,
2. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
3. het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle,
4. de vereniging Ondernemers Federatie Tilburg, gevestigd te Tilburg en de stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle, gevestigd te Goirle, (hierna: Ondernemersfederatie en SORG),
5. [appellante sub 5A], gevestigd te [plaats], [appellante sub 5B], gevestigd te [plaats], [appellante sub 5C], gevestigd te [plaats], (hierna: [appellante sub 5] en andere),
6. [appellante sub 6], wonend te Tilburg,
7. [appellante sub 7] en anderen, allen gevestigd onderscheidenlijk wonend te Tilburg,
8. [appellant sub 8], wonend te Tilburg,
9. [appellant sub 9A] en [appellante sub 9B], beiden wonend te Tilburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 9]),
en
1. de raad van de gemeente Tilburg
2. het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 oktober 2013 heeft het college, ten behoeve van het bestemmingsplan "Stappegoor 2013", voor nieuw te bouwen woningen in het gebied Stappegoor hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer.
Bij besluit van 2 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stappegoor 2013" vastgesteld.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft het college aan Consortium Stappegoor B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk, zijnde een grootschalige supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Voorts heeft het college bij besluit van 5 november 2013 ontheffing verleend, als bedoeld in artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening van de gemeente Tilburg (hierna: bouwverordening).
Tegen één of meer van deze besluiten hebben [appellant sub 1], het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, Ondernemersfederatie en SORG, [appellante sub 5] en andere, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en anderen, [appellant sub 8] en [appellant sub 9] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 11 juli 2014 heeft het college het besluit van 6 januari 2014 gewijzigd.
[appellant sub 1], Ondernemersfederatie en SORG, [appellante sub 5] en andere, [appellante sub 6], [appellante sub 7] en anderen, [appellant sub 8], de raad en het college en Consortium Stappegoor hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein en bijgestaan door J. Vermeeren, werkzaam bij VAGN, het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker en V.M.J. Munnecom, beiden werkzaam bij de provincie, het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, Ondernemersfederatie en SORG, vertegenwoordigd door T.B. ter Huurne en bijgestaan door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, [appellante sub 5] en andere, vertegenwoordigd door ing. F. van den Doel en bijgestaan door mr. E. Hardenberg, advocaat te Deventer, [appellante sub 6], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, [appellant sub 8], bijgestaan door mr. H.B.M. van Dullemen, advocaat te Den Haag, [appellant sub 9], en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door ir. C.M. Bos, mr. L. Warnier, ing. A.W. Withoos en ing. R. Vliex, allen werkzaam bij de gemeente, dr. A.J. van Duren, werkzaam bij BSP, en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Consortium Stappegoor, vertegenwoordigd door ir. A.J.H. van Breukelen en bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en ing. B.P.A. Peters, werkzaam bij Goudappel Coffeng, gehoord.
De Afdeling heeft ter zitting aan Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere de gelegenheid geboden om na de zitting nog een schriftelijke reactie in te dienen op het besluit 11 juli 2014 en het onderzoek voor het overige gesloten. Ter zitting hebben Ondernemersfederatie en SORG te kennen gegeven daarvan geen gebruik te maken. [appellante sub 5] en andere hebben bij brief van 21 augustus 2014 te kennen gegeven dat het besluit van 11 juli 2014 geen aanleiding geeft tot het formuleren van nadere beroepsgronden.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Coördinatieregeling
2. De besluiten van 2 december 2013 en 6 januari 2014 zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Deze besluiten hebben tegelijkertijd met de besluiten van 29 oktober 2013 tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer (hierna: hogere waarden) ter inzage gelegen. De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.
Het besluit tot vaststelling van hogere waarden
3. [appellant sub 8] richt zich tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden. De Afdeling begrijpt zijn beroep als zijnde gericht tegen het besluit van 29 oktober 2013, waarbij hogere waarden zijn vastgesteld ten behoeve van woningbouw in het gebied Stappegoor-Oost.
3.1. Het college stelt dat het beroep van [appellant sub 8] niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit vanwege het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb.
3.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
3.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
3.4. Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.
3.5. De regeling in artikel 83 van de Wet geluidhinder strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. De woning van [appellant sub 8] staat in de omgeving van de locatie waar nieuw te bouwen woningen zijn voorzien. [appellant sub 8] woont derhalve niet in een woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Evenmin is gebleken dat hij eigenaar is van een woning waar het bestreden besluit op ziet. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 8].
3.6. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellant sub 8] aanvoert over het bestreden besluit tot vaststelling van hogere waarden niet leiden tot vernietiging van dit besluit. Daarom ziet de Afdeling af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant sub 8] terzake aanvoert. Voor zover de bezwaren van [appellant sub 8] over geluid zien op het bestemmingsplan ten behoeve waarvan de hogere waarden zijn vastgesteld, verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover hierna wordt overwogen onder "Geluid".
Conclusie over het besluit tot vaststelling van hogere waarden
4. Het beroep van [appellant sub 8], voor zover gericht tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden ten behoeve van woningbouw in Stappegoor-Oost zal in de einduitspraak ongegrond worden verklaard.
Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
Ontvankelijkheid
5. De raad stelt dat [appellante sub 7] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het plan, nu zij op minimaal 2,2 km afstand van het plangebied zijn gevestigd onderscheidenlijk wonen. Ook uit de doelstelling van [appellante sub 7], een bureau voor ruimtelijk ontwerp, onderzoek en advies, blijkt volgens de raad niet dat [appellante sub 7] een rechtstreeks belang heeft bij de ontwikkeling van het plan Stappegoor.
5.1. In hun nadere stukken voeren [appellante sub 7] en anderen aan dat het niet relevant is dat zij niet zijn gevestigd dan wel wonen in het plangebied en geen zicht hebben op het plangebied. Zij voeren aan in hun belangen te worden geraakt, omdat zij hun professie combineren met een ideële visie. In dit verband verwijzen zij naar de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2014, in zaak nr. 201302419/1/A3 waarin de beweging Occupy Rotterdam als belanghebbende is aangemerkt. [appellante sub 7] en anderen betogen te handelen vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daartoe voeren zij aan dat zij diverse maatschappelijke projecten belangeloos hebben uitgevoerd. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de website van [appellante sub 7]. Verder voeren zij aan gezamenlijk een voorstel te hebben ingediend bij de raad om de aanwezige groenstroken op de locaties Tatraweg en Apennijnenweg tot een Arboretum om te vormen, de aanwezige waardevolle bomen te behouden en zo kwaliteit toe te voegen aan het plangebied. Voorts voeren [appellante sub 7] en anderen aan dat hun over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen ook ontvankelijk zijn verklaard en in behandeling zijn genomen.
5.2. Ingevolge artikel 3:15, tweede lid, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro kan door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerpplan bij de raad naar voren worden gebracht.
Ingevolge artikel 8:1, van Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan, degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.
5.3. De omstandigheid dat de raad de door [appellante sub 7] en anderen over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijzen heeft betrokken bij de vaststelling van het plan betekent niet dat zij in deze procedure als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt. Uit voormelde bepalingen volgt dat een ieder zienswijzen kan indienen omtrent het ontwerpplan, maar dat alleen een belanghebbende beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
5.4. In de door [appellante sub 7] en anderen genoemde uitspraak is onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200706377/1 overwogen dat de hoedanigheid van belanghebbende niet is voorbehouden aan natuurlijke personen en rechtspersonen, maar dat ook andere entiteiten als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Gelet op de woorden "degene wiens", opgenomen in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt aan deze andere identiteiten de eis gesteld dat zij herkenbaar zijn in het rechtsverkeer.
5.5. Volgens de website van [appellante sub 7] is [appellante sub 7] een maatschap van [maat A] en [maat B]. In opdracht van diverse opdrachtgevers maken zij integrale visies, ontwerpen, onderzoeken en producten voor stad en land, woonomgeving, huis en tuin. [appellante sub 7] is derhalve geen rechtspersoon met een ideële doelstelling. Dat [appellante sub 7] en anderen, zoals zij zelf stellen, vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid en duurzaamheid belangeloos diverse projecten hebben uitgevoerd, maakt deze conclusie niet anders.
Voorts kan naar het oordeel van de Afdeling uit hetgeen op de website van [appellante sub 7] staat vermeld en door [appellante sub 7] en anderen naar voren is gebracht over het door hen opgestelde voorstel voor een Arboretum niet gesproken worden van een samenwerkingsverband van personen dat een eenzelfde ideëel doel nastreeft en dat als entiteit in het rechtsverkeer herkenbaar is. Gelet op het voorgaande hebben [appellante sub 7] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat zij een rechtstreeks bij de vaststelling van het plan betrokken belang in het bijzonder behartigen.
5.6. De conclusie is dat [appellante sub 7] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het besluit tot vaststelling van het plan als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2, van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellante sub 7] en anderen is niet-ontvankelijk.
6. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, voor zover ingesteld door de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle overweegt de Afdeling als volgt.
6.1. Zoals hiervoor is overwogen, wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb onder belanghebbende verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Niet is gebleken dat de vermogensrechtelijke belangen van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle zijn betrokken bij het plan waardoor een eigen belang van de publiekrechtelijke rechtspersoon rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot vaststelling van het plan. De publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle kan daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2, van bijlage 2 bij de Awb, dan ook geen beroep instellen.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, voor zover ingesteld door de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, is derhalve niet-ontvankelijk.
6.2. Hierna zal het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle worden aangeduid als het beroep van burgemeester en wethouders van Goirle.
Artikel 6:13 van de Awb
7. [appellant sub 8] richt zich onder meer tegen de planregeling voor zijn perceel aan de [locatie 1]. Hij voert in dat kader aan dat zijn woning ten onrechte niet als zodanig is bestemd, nu zijn woning deels buiten het aan zijn perceel toegekende bouwvlak is gelegen. Hij betoogt hierdoor in zijn bebouwingsmogelijkheden te worden beperkt. Daarbij voert hij aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn wens om extra parkeervoorzieningen, zoals een garage, te realiseren op zijn perceel. Verder voert hij aan dat ten onrechte zijn bestaande erfafscheiding niet als zodanig is bestemd en onder het overgangsrecht is gebracht.
7.1. In zijn zienswijze over het ontwerpplan gaat [appellant sub 8] in op de financiële uitvoerbaarheid van het plan, de nadelige gevolgen - zoals parkeerproblemen, toename verkeersdruk, verlies van karakteristieke bomen, wateroverlast en aantasting van het woongenot - die hij ondervindt van de in het plan voorziene ontwikkelingen naast en achter zijn perceel. Verder wenst hij dat er in overleg met hem een deugdelijke erfafscheiding wordt geplaatst tussen zijn perceel en de bouwlocatie om te voorkomen dat hij op een bouwterrein komt te wonen. Voorts vreest hij dat zijn woning in waarde daalt als gevolg van de voorziene ontwikkelingen. Dit brengt mee dat het beroep alleen in zoverre steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Anders dan [appellant sub 8] aanvoert, kan uit de zinsnede "er is op de locatie nu al onvoldoende parkeerruimte en met de komst van een groot aantal woningen neemt deze overlast nog eens extra toe" in de zienswijze niet worden opgemaakt dat de zienswijze mede is gericht tegen de planregeling voor zijn eigen perceel, waaronder de situering van het bouwvlak en de bebouwingsmogelijkheden.
7.2. Het beroep van [appellant sub 8] voor zover gericht tegen de planregeling voor zijn perceel aan de [locatie 1], steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich hier niet voor.
Het beroep van [appellant sub 8] zal in zoverre in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het plan
8. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het gebied gelegen tussen de A58, de Goirleseweg, de Ringbaan Zuid en de Tatraweg/Abcovenseweg te Tilburg. De in het plan voorziene ontwikkelingen omvatten onder meer het realiseren van twee woongebieden en de mogelijkheid voor een grootschalige supermarkt (hierna: XL-supermarkt). De XL-supermarkt is geprojecteerd aan de Stappegoorweg 1, ten noorden van het Olympiaplein. Voor het overige zijn op basis van de geldende bestemmingen en het bestaande gebruik bestemmingen toegekend.
Toetsingskader bestemmingsplan
9. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Invulling van het plangebied
10. [appellant sub 9] betoogt dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Volgens hem is het de vraag of de voorziene woningen zullen worden verkocht, aangezien het plangebied een hoge geluidbelasting kent vanwege de ligging tussen de drukke Ringbaan Zuid en de rijksweg A58. Daarnaast betoogt [appellant sub 9] dat de voorziene woningen en XL-supermarkt leiden tot een kwaliteitsafname van het gebied en geen recht doen aan het oorspronkelijke thema van het gebied "Tilburg Sportstad". Hij betwist dat de bestaande sportvoorzieningen zullen profiteren van deze ontwikkelingen.
10.1. De raad stelt dat de behoefte aan woningen is onderbouwd in paragraaf 4.4 van de plantoelichting. Volgens de raad biedt het plan de mogelijkheid om in het gebied een diversiteit aan woningen te realiseren om aan te kunnen sluiten op de marktvraag. Verder stelt de raad dat in het oostelijk gelegen plandeel met de bestemming "Woongebied" de goedkopere woningen worden gerealiseerd en dat de duurdere woningen worden gerealiseerd achter de Goirleseweg. De keuze om in het plangebied woningbouw te realiseren is volgens de raad ingegeven door de wens tot zorgvuldig ruimtegebruik waarbij de voorkeur uitgaat van inbreiden boven uitbreiden. In het oorspronkelijke plan voor het gebied lag volgens de raad de nadruk niet alleen op sport, maar was ook huisvesting voor studenten en een evenementen- en leisuregebied voorzien. In 2012 is volgens de raad op grond van voortschrijdend inzicht besloten tot een aanpassing van het oorspronkelijke programma voor het plangebied en is ervoor gekozen niet langer studentenhuisvesting mogelijk te maken en om in het gebied een XL-supermarkt te voorzien.
10.2. Uit paragraaf 4.4 van de plantoelichting volgt dat met de subregio is afgesproken en door de provincie is bevestigd dat in Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9.100 woningen mogen worden gebouwd ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Volgens de plantoelichting geeft het plan hieraan mede invulling en past het plan binnen het gemeentelijk beleid om meer differentiatie in de woningvoorraad in dit deel van Tilburg aan te brengen. Ter zitting heeft [appellant sub 9] naar voren gebracht niet zozeer te betwisten dat er in Tilburg behoefte is aan nieuwe woningen, maar dat hij het geen goede ruimtelijke ordening vindt dat in het plangebied, waar sprake is van een hoge geluidbelasting, woningen worden mogelijk gemaakt. In reactie daarop heeft de raad naar voren gebracht dat juist behoefte bestaat aan woningen in de buurt van voorzieningen zoals die in het plan worden mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de geluidbelasting stelt de raad in het plan randvoorwaarden te hebben opgenomen om de geluidbelasting te beperken.
10.3. Op grond van artikel 17, lid 17.1.4, van de planregels moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarden en de daarin opgenomen voorwaarden. In artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels zijn per deelgebied specifieke bouwregels opgenomen die zien op de fasering in de bebouwing, het realiseren van geluidluwe gevels en geluidwerende voorzieningen. In hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd alsmede gelet op het verhandelde ter zitting heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
10.4. De raad heeft er bij de vaststelling van het plan voor gekozen om de bestaande sportfuncties, zoals de topsporthal, het Willem II stadion, de atletiekbaan, het zwembad en de ijsbanen, aan te vullen met wonen en leisure. Daarbij wordt tevens de vestiging van een XL-supermarkt mogelijk gemaakt. De Afdeling acht de keuze van de raad om op basis van voortschrijdend inzicht de plannen voor het plangebied te wijzigen niet onredelijk. Dat [appellant sub 9] een andere invulling van het plan voorstaat, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in het plan naast sportvoorzieningen ook andere ontwikkelingen mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
Verkeer
11. [appellant sub 1], het college van burgemeester en wethouders van Goirle en [appellante sub 6] richten zich tegen de in het plan voorziene afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied en de aan het plan ten grondslag gelegde verkeersonderzoeken.
11.1. Uit paragraaf 4.8.4 van de plantoelichting volgt dat ten behoeve van het plan door Goudappel Coffeng in 2012 een verkeersstudie is verricht naar de afwikkeling van het verkeer in en om het plangebied. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Verkeersstudie Stappegoor Totaal (west en oost)" van 8 mei 2012. In verband met de actualisering van het verkeersmodel heeft een herziening van de verkeersstudie plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Actualisering Verkeersstudie Stappegoor" van 12 juli 2013 (hierna: verkeersrapport, juli 2013). Daarnaast is naar aanleiding van overleg met de gemeente Goirle, Euroscoop en Rijkswaterstaat een aanvullend verkeersonderzoek verricht en het onderzoek geactualiseerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Actualisering aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor" van 12 juli 2013 (hierna: aanvullend verkeersrapport juli 2013). Een onderzoek naar mogelijke verkeersmaatregelen is verricht door Oranjewoud. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het memo "Memo resultaten aanvullend verkeersonderzoek Stappegoor" van 15 oktober 2013.
12. Het college van burgemeester en wethouders van Goirle voert in dit verband aan dat het plan leidt tot een toename van het verkeer op de deels binnen de gemeente Goirle liggende Abcovenseweg. Volgens het college van burgemeester en wethouders van Goirle heeft de raad de gevolgen hiervan, te weten overlast voor omwonenden en de verkeersveiligheid van de gebruikers van de weg, onvoldoende bij de vaststelling van het plan betrokken.
12.1. Uit het aan het plan ten grondslag gelegde aanvullend verkeersrapport van juli 2013 volgt dat de verkeersintensiteit op de Abcovenseweg als gevolg van het plan met zeven procent oftewel 500 motorvoertuigen per etmaal zal toenemen. Volgens het rapport is de Abcovenseweg een gebiedsontsluitingsweg met één rijstrook per rijrichting en een maximale capaciteit van 20.000 motorvoertuigen per etmaal. De toekomstige verkeersintensiteit op deze weg blijft met ongeveer 7.600 motorvoertuigen per etmaal binnen de maximale capaciteit, waarmee volgens het rapport de doorstroming goed blijft en geen knelpunten te verwachten zijn. Het college van burgemeester en wethouders van Goirle heeft deze conclusies in het rapport niet bestreden. Volgens de raad zal op de gedeelten van de Abcovenseweg waar woonbebouwing langs de weg is, zuidelijk van de rotonde met de Rillaersebaan, de toename van de verkeersintensiteit maximaal 200 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Dit heeft volgens de raad geen waarneembare gevolgen voor het woon- en leefklimaat. De raad stelt naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze te hebben toegezegd dat de effecten zullen worden gemonitord. In hetgeen het college van burgemeester en wethouders van Goirle heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet van de conclusies in het aanvullend verkeersrapport van juli 2013 heeft mogen uitgaan. Evenmin ziet de Afdeling in hetgeen het college van burgemeester en wethouders van Goirle heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat de raad de gevolgen van het plan voor het verkeer op de Abcovenseweg en het woon- en leefklimaat van de omwonenden van deze weg onvoldoende bij de vaststelling van het plan heeft betrokken.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 1] en [appellante sub 6] betogen dat de toename van het verkeer als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen leidt tot opstuwingsproblemen op de bestaande wegen, Goirleseweg en Ringbaan Zuid. Zij vrezen daarnaast dat vanwege de opstuwingsproblemen sluipverkeer zal ontstaan door het plangebied van de Stappegoorweg naar de Goirleseweg en omgekeerd. Zij voeren aan dat het hierdoor nog moeilijker zal worden om in de ochtendspits vanaf de parallelweg onderscheidenlijk de Guido Gezellestraat de Goirleseweg op te rijden richting de Ringbaan Zuid. De wachttijden zullen toenemen en dat zal gepaard gaan met meer verkeersongevallen, aldus [appellante sub 6]. De verrichte tellingen om de wachttijd te bepalen zijn volgens [appellante sub 6] niet representatief aangezien deze op een droge en zonnige dag hebben plaatsgevonden. Op natte dagen is het verkeersaanbod veel groter, aldus [appellante sub 6]. Ter onderbouwing van hun betogen verwijzen [appellant sub 1] en [appellante sub 6] naar het door hen ingebrachte rapport "Verkeersonderzoeken bestemmingsplan Stappegoor 2013" van 11 juni 2014 opgesteld door VAGN (hierna: verkeersrapport van VAGN). Daarin is onder meer geconcludeerd dat in de aan het plan ten grondslag gelegde verkeersrapporten het kruispunt Ringbaan Zuid/Goirleseweg niet is meegenomen zodat deze rapporten onvolledig zijn en niet aan het plan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Volgens hen is in de huidige situatie reeds sprake van een overbelast kruispunt en heeft de reconstructie die in 2013 heeft plaatsgevonden weinig effect op de doorstroming van het verkeer.
13.1. In het verkeersrapport van juli 2013 zijn de huidige, de autonome en de plansituatie in beeld gebracht. De huidige situatie is volgens paragraaf 2.1 van het rapport vooral gebaseerd op telcijfers en de autonome en plansituatie zijn in beeld gebracht met het verkeersmodel GGA-regio Midden Brabant 2011+. Ter controle van het model zijn volgens het rapport in de periode van 7 tot en met 23 oktober 2011 zogenoemde slangtellingen verricht. Gelet hierop zijn, anders dan [appellante sub 6] aanvoert, op meerdere dagen tellingen verricht.
13.2. Volgens het verkeersrapport van juli 2013 is een kruispuntenanalyse verricht voor de kruispunten waar het plangebied aansluit op de bestaande infrastructuur, namelijk de kruispunten Goirleseweg/Guido Gezellestraat/Goirleseweg, Stappegoorweg/Professor Goossenslaan en Ringbaan Zuid/Stappegoorweg. Hieruit volgt dat in de plansituatie de totale verkeersintensiteit over de dag toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Ten aanzien van het kruispunt Ringbaan Zuid/Goirleseweg heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat dit kruispunt niet specifiek is onderzocht in de kruispuntenanalyse, maar dat het kruispunt wel is meegenomen in een gemeente brede ringbanenstudie die thans wordt verricht. Op dit kruispunt doen zich reeds verkeersproblemen voor vanwege autonome ontwikkelingen. Daarom zijn in 2013 maatregelen getroffen om de doorstroming van het verkeer over het kruispunt en de verkeersveiligheid te verbeteren, aldus de raad. Volgens de raad zullen in het kader van de ringbanenstudie maatregelen worden getroffen om de doorstroming op de ringbanen te verbeteren en is er geen reden om in het kader van het plan afzonderlijke maatregelen te treffen. Verder stelt de raad dat bij de vaststelling van het plan is gekeken naar de toename van het verkeer vanuit het plangebied op de Goirleseweg richting Ringbaan Zuid. Volgens de raad zal het verkeer aldaar met vier procent toenemen en daarom een beperkte invloed hebben op de verkeerssituatie ter plaatse. Daarnaast ligt de nadruk van de ontsluiting van het plangebied op de oostelijke ontsluiting van het plangebied, aldus de raad. De door de raad gestelde toename van het verkeer op de Goirleseweg richting Ringbaan Zuid is door [appellant sub 1] en [appellante sub 6] niet weersproken. In de enkele omstandigheid dat het kruispunt Ringbaan Zuid/Goirleseweg niet is betrokken in de kruispuntenanalyse ziet de Afdeling, mede gelet op het verhandelde ter zitting, geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersrapporten ondeugdelijk zijn.
13.3. In paragraaf 5.5 van het verkeersrapport van juli 2013 wordt met betrekking tot het kruispunt Goirleseweg/Guido Gezellestraat/Goirleseweg geconcludeerd dat dit kruispunt het verkeer in de plansituatie goed kan afwikkelen en dat er nog restcapaciteit beschikbaar is. De intensiteit-capaciteit verhoudingen zijn daarentegen hoger dan in de huidige situatie, waardoor volgens het rapport de gemiddelde wachttijd vanuit de Guido Gezellestraat erg hoog is. In de praktijk ontstaat volgens het rapport peletonvorming als gevolg van de verkeerslichten op de Ringbaan Zuid, waardoor ook hiaten ontstaan voor de Guido Gezellestraat en de werkelijke gemiddelde wachttijd lager zal zijn. In aanvulling daarop heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat daarbij is uitgegaan van de avondspits, omdat de avondspits vanuit alle rijrichtingen beschouwd de zwaarst belaste situatie is. Er is volgens de raad ook gekeken naar de ochtendspits. Ook dan zijn er volgens de raad voldoende hiaten om de Goirleseweg op te draaien vanuit de zijstraten. De raad acht een langere wachttijd acceptabel nu het een stedelijke omgeving betreft en het om een beperkte hoeveelheid invoegend verkeer vanuit de Guido Gezellestraat gaat. Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor.
13.4. De effecten van de in het plan voorziene ontwikkelingen op de (hoofd)wegenstructuur buiten en binnen het plangebied zijn door Goudappel en Coffeng apart onderzocht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het aanvullend verkeersrapport van juli 2013. Daarbij is gebruik gemaakt van het eerder genoemde verkeersmodel. Over de verkeersafwikkeling op de hoofdwegenstructuur, te weten de wegvakken A58 richting Hilvarenbeek en Goirle en vice versa en de toe- en afritten Hilvarenbeek en Goirle, de Kempenbaan, Ringbaan Zuid (west), Blaakweg, Abcovenseweg, Rillaersebaan en Tilburgseweg, is geconcludeerd dat de toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkelingen voor Stappegoor zich direct al verdeelt op de rotonde Stappegoorweg/Professor Goossenslaan en vervolgens verdunt via de Ringbaan Zuid over het gehele wegennet van Tilburg, de A58 en een gedeelte via de Abcovenseweg in Goirle. Dit zal volgens dit rapport niet leiden tot nieuwe knelpunten in de verkeersafwikkeling en voor het woon- en leefmilieu.
Met betrekking tot de vraag of sprake kan zijn van sluipverkeer vanwege overbelasting op de Goirleseweg richting de Ringbaan Zuid en op de Stappegoorweg richting de Ringbaan Zuid is in paragraaf 4.4 van het aanvullend verkeersrapport vermeld dat volgens het verkeersmodel de route via de Ringbaan Zuid het snelste en de meest logische is doordat enerzijds de route door de woonwijk zal worden ingericht als 30 km per uur zone en anderzijds de doorstroming op de route Goirleseweg richting de Ringbaan Zuid wordt geoptimaliseerd. Op basis van de conclusie in het rapport stelt de raad dat er geen aanleiding is om sluipverkeer te veronderstellen. Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor.
13.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder of verkeersonveilige situaties op de Ringbaan Zuid, Goirleseweg en de daarop aansluitende zijwegen.
De betogen falen.
Parkeren
14. [appellant sub 9] betoogt dat parkeerchaos zal ontstaan vanwege het samenkomen van verschillende functies in het plangebied, zoals bezoek aan de bioscoop, de sportvoorzieningen en diverse winkels waaronder een XL-supermarkt. Vooral bij evenementen en wedstrijden zullen er parkeerproblemen ontstaan, aldus [appellant sub 9].
14.1. Uit paragraaf 4.8.4 van de plantoelichting volgt dat de raad zich bij de vaststelling van het plan heeft gebaseerd op het door Goudappel Coffeng opgestelde rapport "Parkeerbalans Stappegoor" van 18 juli 2013. Dit rapport is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Hieruit volgt dat bij het opstellen van de parkeerbalans is uitgegaan van de binnen de gemeente Tilburg gehanteerde parkeernormen. Voor de functies in het plangebied waarvoor de gemeente Tilburg geen parkeernormen heeft vastgesteld is volgens het rapport gebruik gemaakt van kencijfers van het CROW en ervaringscijfers van Goudappel Coffeng. Verder is de parkeerbalans gebaseerd op dubbelgebruik van de parkeerplaatsen.
Het toepassen van deze uitgangspunten acht de Afdeling niet-onredelijk.
14.2. Uit de parkeerbalans volgt dat op het wekelijkse piekmoment, de zaterdagmiddag, 304 parkeerplaatsen tekort zijn. Volgens de plantoelichting voorziet het plan in de mogelijkheid ten westen van Euroscoop een parkeerterrein met 450 parkeerplaatsen te realiseren, zodat daarmee de toekomstige reguliere parkeerbehoefte in het gebied kan worden gedekt. Voor de parkeerbehoefte tijdens evenementen en wedstrijden worden in de parkeerbalans oplossingen aangedragen voor het realiseren van extra parkeerplaatsen in het plangebied of het gebruik van in de omgeving gelegen parkeerplaatsen, zoals de parkeerplaatsen op het Fontysterrein. [appellant sub 9] heeft de juistheid van de parkeerbalans en de plantoelichting niet gemotiveerd bestreden.
14.3. Blijkens de verbeelding is aan het bedoelde parkeerterrein voor de realisatie van 450 parkeerplaatsen de functieaanduiding "parkeerterrein" toegekend. Verder is ter zitting gebleken dat de bestaande parkeergarage onder Euroscoop en T-Kwadraat ruim 800 parkeerplaatsen bevat, zodat ten zuiden van de voorziene XL-supermarkt meer dan 1200 parkeerplaatsen mogelijk zijn.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare parkeerhinder.
Het betoog faalt.
XL-supermarkt
15. Het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere richten zich tegen de mogelijkheid om binnen het plangebied een XL-supermarkt te realiseren.
Zij voeren aan dat het plan zal leiden tot leegstand, duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau en een onaanvaardbare verslechtering van het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Ter onderbouwing verwijzen zij naar de conclusies in het door BRO opgestelde rapport "Effectenanalyse grootschalige supermarkt Stappegoor" van 4 juni 2012 (hierna: BRO-rapport). Daarin wordt onder meer geconcludeerd dat op wijkniveau duurzame ontwrichting en aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal ontstaan, omdat de aanwezige uitbreidingsruimte in de markt al bijna volledig is ingevuld. Verder volgt uit het BRO-rapport dat voor bestaande supermarkten in de omgeving omzetverliezen van tien tot vijftien procent zijn te verwachten welke door internetverkopen worden versterkt. Volgens het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere heeft de raad de conclusies in het BRO-rapport ongemotiveerd buiten beschouwing gelaten en zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte alleen gebaseerd op de aan het plan ten grondslag gelegde rapporten die het Bureau Stedelijke Planning (hierna: BSP) heeft opgesteld. In de BSP-rapporten is volgens het college van gedeputeerde staten onder andere ten onrechte alleen gekeken naar de gevolgen van de vestiging van een XL-supermarkt in het plangebied voor de supermarkten in de omgeving en niet naar de gevolgen voor de andere winkels in het winkelgebied waarin de supermarkt zich bevindt.
Het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere betogen verder dat het plan is vastgesteld in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Daartoe voeren zij allereerst aan dat de actuele regionale behoefte van de ontwikkeling van een XL-supermarkt niet is aangetoond. Zij wijzen daarbij op het bestaande marktoverschot en de overlap tussen het verzorgingsgebied van de voorziene XL-supermarkt met het verzorgingsgebied van de bestaande XL-supermarkt aan de Jan Heijnsstraat. Ondernemersfederatie en SORG wijzen daarbij op de besluitvorming van de gemeente Tilburg over de verplaatsing van de bestaande XL-supermarkt naar Tilburg Noord, waarbij toen is betrokken dat in Tilburg Zuid geen plaats is voor een dergelijke ontwikkeling. Daarnaast betogen het college van gedeputeerde staten, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere dat niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre in de behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Volgens hen heeft de raad alleen onderzocht of er in Tilburg Zuid bestaande winkelpanden zijn die mogelijk geschikt zijn voor een XL-supermarkt, maar heeft de raad ten onrechte niet gekeken naar geschikte locaties binnen het gehele bestaande stedelijke gebied binnen de regio.
15.1. De mogelijkheid om een XL-supermarkt te realiseren is voorzien op gronden met de bestemming "Detailhandel" aan de Stappegoorweg 1.
15.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel;
b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
c. bouwwerken van algemeen nut.
Ingevolge lid 5.1.2, zijn ter plaatse van de aanduiding:
a. horeca tot en met categorie 2;
b. dienstverlening;
c. parkeergarage;
d. verkeer;
de voor "Detailhandel" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij weergegeven functies met dien verstande dat de oppervlakte van de horeca maximaal 500 m2 b.v.o mag bedragen, niet zijnde een fastfoodrestaurant.
Ter plaatse van de aanduiding:
e. supermarkt
zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel in de vorm van een supermarkt waarbij de oppervlakte van de supermarkt
15.3. Uit paragraaf 4.6.1.3 van de plantoelichting volgt dat BSP onderzoek heeft verricht naar de omzeteffecten voor de supermarkten in Tilburg Zuid en de daaraan grenzende regio als gevolg van de voorziene XL-supermarkt. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de rapporten "Tilburg Ruimtelijk-economische analyse XL-supermarkt" van 12 juli 2013 en "Tilburg Nieuw Stappegoor - effecten grootschalige supermarkt" van 25 januari 2012 die deel uitmaken van de plantoelichting. Uit deze rapporten volgt dat er in Tilburg en in het verzorgingsgebied van de voorziene XL-supermarkt voldoende marktruimte bestaat voor de vestiging van een XL-supermarkt in het plangebied. Deels wordt de marktruimte in het verzorgingsgebied ingenomen doordat op de zogenoemde AaBe-locatie twee nieuwe wijkverzorgende supermarkten zijn voorzien. De realisatie van een XL-supermarkt zal deels buiten de beschikbare marktruimte treden en andere supermarkten in de omgeving zullen omzetverliezen lijden. Deze omzetverliezen zijn volgens de BSP-rapporten naar verwachting het grootst voor de supermarkt aan de Broekhovenseweg nu deze supermarkt op korte afstand van de voorziene XL-supermarkt is gelegen en een wijk overstijgende functie vervult. Naar verwachting zal de omzet met vijf tot tien procent dalen, maar zal dit geen effect hebben op de toekomstverwachting van deze supermarkt nu de supermarkt bovengemiddeld presteert. Andere in de nabijheid van de voorziene XL-supermarkt gelegen supermarkten zullen ook te maken krijgen met beperkte omzetverliezen van naar verwachting twee tot vijf procent. Het betreft de supermarkten aan de Korvelseweg en het Pater van den Elsenplein die vooral een buurt- en wijkfunctie vervullen. Voor de andere onderzochte supermarkten in Tilburg en Goirle is de omzetdaling naar verwachting kleiner dan twee procent, aldus de BSP-rapporten. In de BSP-rapporten is geconcludeerd dat van een duurzame ontwrichting als gevolg van de komst van een XL-supermarkt geen sprake is, aangezien geen van de supermarkten in de omgeving toekomstperspectief verliest. De consument blijft volgens de BSP-rapporten in de toekomstige situatie verzekerd van voldoende keuzemogelijkheid op korte afstand. Niet uitgesloten is dat kleinere speciaalzaken zullen verdwijnen. Volgens de BSP-rapporten zal dit ook in de autonome situatie het geval zijn, maar kan de realisatie van een XL-supermarkt dit proces versnellen. Met betrekking tot de aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat is in de BSP-rapporten geconcludeerd dat het effect van de voorziene XL-supermarkt op de leegstand niet van een zodanige omvang is dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat.
15.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009, zaak nr. 200808122/1/R3) komt voor de vraag of er een duurzame ontwrichting zal ontstaan van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen zal ontstaan. Voorts heeft de Afdeling overwogen (uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208105/1/R2) dat voor de beoordeling van de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doorslaggevend wordt geacht of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften.
15.5. Naar het oordeel van de Afdeling draagt een supermarkt naar haar aard bij aan de mogelijkheid te voorzien in eerste levensbehoeften.
15.6. Het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere hebben de resultaten van de rapporten van BSP betwist door te verwijzen naar het in opdracht van de raad opgestelde BRO-rapport. In dit rapport is geconcludeerd dat voor het toevoegen van een grootschalige supermarkt in Tilburg een beperkte uitbreidingsruimte aanwezig is en in Goirle geen marktruimte aanwezig is. Voor de winkelcentra in het primaire verzorgingsgebied worden aanzienlijke omzetverliezen verwacht. Deze variëren volgens het BRO-rapport van enkele procenten in het dagelijkse aanbod in het centrum van Tilburg tot meer dan tien à vijftien procent aan de Broekhovenseweg, het Pater van den Elzenplein, Amer en het centrum van de kern van Goirle. Het omzeteffect in het winkelcentrum aan het Burgemeester van de Mortelplein bedraagt tien procent. Door de realisatie van een XL-supermarkt in Stappegoor dient volgens het BRO-rapport gevreesd te worden voor een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in de wijken Groenewoud, de Blaak en Zorgvlied. In Goirle zal door het eventueel uitvallen van het winkelcentrum aan het Van Hogendorpplein een ontwrichting kunnen optreden, aldus het BRO-rapport. In de overige wijken zal volgens het BRO-rapport geen ontwrichting optreden in de detailhandelsstructuur. Tevens zullen de ontwikkelingen op het gebied van internet leiden tot omzetdalingen in winkelcentra. Dit zou een versterkend effect naast de omzeteffecten van een XL-supermarkt kunnen hebben op de dreiging van een duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur in het primaire verzorgingsgebied, aldus het BRO-rapport. Voorts is onzeker wat de invloed van de realisering van twee supermarkten op het AaBe-terrein hierop zal zijn, aldus het BRO-rapport.
15.7. De raad stelt in zijn besluitvorming van 3 december 2012 kennis te hebben genomen van de rapporten van BSP en BRO. Volgens de raad verschillen de rapporten in omzeteffecten door een verschil in uitgangspunten in marktverruiming. In mindere mate wordt het verschil veroorzaakt doordat in het BRO-rapport een correctie is toegepast op omzetcijfers, omdat de inkomenscijfers voor Tilburg naar beneden en voor Goirle naar boven afwijken ten opzichte van landelijke gemiddelden, aldus de raad. Daarbij gaan de rapporten van BSP uit van bevolkingsgroei en toetst het BRO-rapport alleen aan de huidige situatie. Ook is in het BRO-rapport het huidige functioneren van de supermarkten, met uitzondering van de supermarkt aan de Broekhovenseweg, niet meegenomen, aldus de raad. Uit beide rapporten volgt dat de vestiging van een XL-supermarkt effecten zal hebben voor de bestaande supermarkten in de omgeving, maar de mate waarin dat zal geschieden verschilt in de rapporten, aldus de raad. Met betrekking tot de gevolgen van internetverkoop staat op pagina zeven van het BSP-rapport van 12 juli 2013 dat internet als aankoopkanaal een betrekkelijk geringe rol in de distributie van levensmiddelen speelt. Volgens het BSP-rapport is het omzetdeel van de foodsector dat voor rekening van e-commerce komt ongeveer één procent en is niet de verwachting dat dit percentage de komende jaren sterk zal groeien.
15.8. Gelet op de toelichting van de raad over de rapporten van BSP en BRO ziet de Afdeling in hetgeen het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere hieromtrent hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de resultaten van het BRO-rapport, de omzeteffecten, de bestaande detailhandel en leegstand. Anders dan zij aanvoeren is in de BSP-rapporten ingegaan op de internetverkoop en zijn de gevolgen voor de kleinere speciaalzaken in dagelijks goederen betrokken, zodat in zoverre de beroepsgronden feitelijke grondslag missen.
15.9. Het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad is uitgegaan van uitgangspunten die niet als reëel kunnen worden beschouwd en dat de raad niet van de BSP-rapporten heeft mogen uitgaan. Hoewel de voorziene XL-supermarkt mogelijk kan leiden tot omzetderving voor supermarkten in de omgeving, waaronder in Goirle, hebben zij evenmin aannemelijk gemaakt dat deze omzetderving zodanig zal zijn dat als gevolg van het plan voor onaanvaardbare leegstand moet worden gevreesd. De raad heeft zich op basis van de BSP-rapporten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot het verdwijnen van een zodanig deel van het winkelaanbod dat de inwoners van het verzorgingsgebied ten gevolge van het plan niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning in hun eerste levensbehoeften kunnen voorzien en dat duurzame ontwrichting zal ontstaan.
De betogen falen in zoverre.
15.10. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, voor zover hier van belang, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Ingevolge artikel 1.1.1, onder h, wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
15.11. De vestiging van een supermarkt, zoals in het plan is voorzien, is een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro, zodat ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de toelichting bij het plan moet zijn beschreven dat deze ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Daarbij is van belang dat volgens de Nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb 2012, 388, p. 50) bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod en dat dit voor detailhandel betekent dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Tevens is van belang dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.
De behoefte aan de beoogde ontwikkeling dient aldus, met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand, te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.
Voorts dient de raad ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro te beschrijven in hoeverre in deze behoefte kan worden voorzien binnen een bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.
15.12. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan met de voorgenomen ontwikkelingen in een actuele regionale behoefte voorziet. De plantoelichting bevat op dit punt in paragraaf 4.6.1.2 een uiteenzetting waarbij onder meer is verwezen naar de eerder genoemde door BSP opgestelde rapporten. Volgens de plantoelichting komt BSP tot de conclusie dat er sprake is van een actuele regionale behoefte nu grootschalige supermarkten in Nederland in opkomst zijn en de consument daar steeds meer behoefte aan heeft. In Tilburg is op dit moment volgens de plantoelichting reeds één grootschalige supermarkt gevestigd aan de Jan Heijnsstraat. In Tilburg Zuid en Goirle is een dergelijke supermarkt nog niet gevestigd. Volgens de plantoelichting zal Tilburg Zuid en het daaraan grenzende gebied het belangrijkste verzorgingsgebied van de voorziene XL-supermarkt vormen. Daarbij heeft de raad ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat een XL-supermarkt een verzorgingsgebied heeft van ongeveer 100.000 mensen. Met meer dan 200.000 inwoners is er binnen de gemeente Tilburg marktruimte voor twee XL-supermarkten, aldus de raad. Daarbij heeft de raad naar voren gebracht dat de bestaande XL-supermarkt vooral is gericht op Tilburg Noord en Tilburg West en dat de voorziene XL-supermarkt vooral is gericht op Tilburg Zuid en het daaraan grenzende gebied, waaronder Goirle. Daarbij overlappen de verzorgingsgebieden van de twee XL-supermarkten elkaar deels. Gelet op de door de raad gegeven toelichting alsmede de hiervoor vermelde conclusies over leegstand en omzetderving heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de regionale behoefte aan een XL-supermarkt voldoende aangetoond. De verwijzing van Ondernemersfederatie en SORG naar de besluitvorming in 2003 over een mogelijke verplaatsing van de bestaande XL-supermarkt, wat daar ook verder van zij, doet aan deze conclusie niet af nu BSP ten behoeve van dit plan de behoefte heeft onderzocht.
In paragraaf 4.6.1.2 van de plantoelichting staat dat de XL-supermarkt wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of er in Tilburg Zuid andere geschikte bestaande winkellocaties zijn. Uit de BSP-rapporten volgt dat er geen andere locaties beschikbaar zijn die wat betreft ruimte, bereikbaarheid en parkeercapaciteit voldoen om een XL-supermarkt te realiseren. Het college van gedeputeerde staten, Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie met betrekking tot bestaand stedelijk gebied zodanig is dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een onderzoek naar mogelijke andere bestaande winkellocaties in Tilburg Zuid.
15.13. Uit het voorgaande volgt dat de raad de actuele regionale behoefte aan een XL-supermarkt, alsmede de invulling daarvan in bestaand stedelijk gebied voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Daarmee heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt dat het plan voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
De betogen falen.
Provinciale regelgeving en beleid
16. Het college van gedeputeerde staten en Ondernemersfederatie en SORG betogen dat de raad zich bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het provinciale beleid. Daarnaast betoogt het college van gedeputeerde staten dat het plan in strijd is met de provinciale Verordening ruimte.
Het college van gedeputeerde staten voert in dit verband aan dat de raad de keuze om de XL-supermarkt te vestigen in de periferie buiten de bestaande winkelconcentratiegebieden onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens het college van gedeputeerde staten volgt uit de provinciale Verordening ruimte 2012 dat een ruimtelijke ontwikkeling dient bij te dragen aan zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit. Het behoud en bevorderen van een aantrekkelijk leef-, woon- en ondernemersklimaat voor Brabant en een vitale detailhandelsstructuur maken daar deel van uit. Daarbij wijst het college van gedeputeerde staten op zijn brief van 25 november 2013 waarin als uitgangspunt is opgenomen dat regionale detailhandelsontwikkelingen plaatsvinden in of aansluitend aan bestaande winkelgebieden. Ook Ondernemersfederatie en SORG betogen dat de raad had moeten onderzoeken of de XL-supermarkt in een bestaand winkelconcentratiegebied dan wel aansluitend daaraan kan worden gerealiseerd.
Het college van gedeputeerde staten voert voorts aan dat niet wordt voldaan aan artikel 2.1 van de Verordening ruimte 2012 en artikel 3.1, derde lid, sub b, van de Ontwerpverordening ruimte 2014. Volgens het college van gedeputeerde staten staat in artikel 2.1 weliswaar dat dit artikel van toepassing is op ontwikkelingen buiten stedelijk gebied, maar volgt uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening dat deze bepaling ook geldt binnen stedelijk gebied.
Voorts voert het college van gedeputeerde staten aan dat uit het bestreden besluit niet volgt dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorziene detailhandel, zoals bedoeld in artikel 12.4, onder d, van de Verordening ruimte 2012.
16.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Verordening ruimte 2012 draagt een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. De toelichting bij dat plan bevat daaromtrent een verantwoording.
Ingevolge het tweede lid houdt het principe van zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in het eerste lid in ieder geval in dat:
a. ingeval van vestiging van een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald;
b. uitbreiding van het op grond van het per 1 maart 2011 geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, bevat de toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit een verantwoording waaruit blijkt dat in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden alsmede de op grond van deze verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, zijn als bestaand stedelijk gebied aangewezen de gebieden aangeduid als stedelijk concentratiegebied.
16.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied blijkens de kaartbijlagen van de Verordening ruimte 2012 ligt in een stedelijk concentratiegebied. Uit voornoemde bepalingen volgt dat de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Verordening ruimte 2012 niet van toepassing is op bestaand stedelijk gebied. Dat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening staat dat de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit ook van toepassing is op bestaand stedelijk gebied, betekent, wat daar ook verder van zij, niet dat het plan in zoverre in strijd is met de Verordening ruimte 2012 nu geen verplichting hiertoe in artikel 2.1 is opgenomen.
16.3. Ingevolge artikel 12.4, aanhef en onder d, van de Verordening ruimte 2012 bevordert het regionaal ruimtelijk overleg in het belang van de regionale ruimtelijke samenhang dat de deelnemers regionale afstemming plegen en afspraken maken over de planologische voorbereiding van andere stedelijke voorzieningen dan genoemd onder b en c.
16.4. Anders dan het college van gedeputeerde staten stelt volgt uit artikel 12.4 van de Verordening ruimte 2012 geen verplichting waaraan de raad voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dient te voldoen, zodat ook in zoverre het plan niet in strijd is met de Verordening ruimte 2012.
16.5. Voor zover het college van gedeputeerde staten heeft verwezen naar bepalingen in de Ontwerpverordening ruimte 2014, wat daar ook verder van zij, overweegt de Afdeling dat deze verordening ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet was vastgesteld, zodat de raad niet aan desbetreffende bepalingen in de Ontwerpverordening ruimte 2014 kon toetsen.
16.6. Met betrekking tot het provinciaal beleid overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan hieraan niet is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In paragraaf 4.6.1.1 van de plantoelichting gaat de raad onder andere in op het provinciaal beleid als vervat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. In aanvulling daarop stelt de raad in zijn verweerschrift dat in de aan het plan ten grondslag gelegde rapporten van BSP is onderzocht of het mogelijk was om de voorziene XL-supermarkt in een bestaande winkellocatie te vestigen, maar dat dit, gelet op de omvang, niet mogelijk bleek te zijn. Gelet op de plantoelichting en de toelichting in het verweerschrift stelt de Afdeling vast dat de raad in zoverre het provinciale beleid in zijn belangenafweging heeft betrokken.
De betogen falen.
Gemeentelijk beleid
17. Ondernemersfederatie en SORG betogen dat de voorziene XL-supermarkt in strijd met de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 en het gemeentelijk detailhandelsbeleid is. Daartoe voeren zij aan dat in de structuurvisie het plangebied is aangeduid als locatie voor de ontwikkeling van (boven) stedelijke sport- en leisurevoorzieningen en daar valt de realisering van een XL-supermarkt niet onder. Verder wordt niet voldaan aan het uitgangspunt dat detailhandelsontwikkelingen worden gerealiseerd binnen de bestaande winkelstructuur, aldus Ondernemersfederatie en SORG. Dit uitgangspunt volgt volgens hen ook uit het gemeentelijk detailhandelsbeleid. In dat verband voeren zij aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in afwijking van het beleid in dit geval een XL-supermarkt wordt mogelijk gemaakt buiten de bestaande winkelstructuur. Volgens hen is er geen behoefte aan een XL-supermarkt in het plangebied nu het verzorgingsgebied van deze supermarkt deels overlapt met het verzorgingsgebied van de reeds bestaande XL-supermarkt aan de Jan Heijnsstraat. Ter onderbouwing verwijzen zij naar besluitvorming van het gemeentebestuur in 2003 over de verplaatsing van de bestaande XL-supermarkt. Volgens hen is het in dit geval incidenteel afwijken van het gemeentelijk beleid in de Visie Detailhandel, dat is gericht op de bestaande detailhandelsstructuur, in strijd met het verbod van willekeur en de rechtszekerheid.
17.1. De raad stelt dat in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 staat dat een tendens is waar te nemen van schaalvergroting in de detailhandel. Daarnaast is volgens de raad vermeld dat het gebied Stappegoor het aangewezen gebied blijft voor de vestiging van stedelijke sport- en leisurevoorzieningen. In het gebied zijn reeds sport- en leisurevoorzieningen gerealiseerd, zoals een bioscoop, een ijsbaan en een indoorsportcomplex. Verder stelt de raad dat het in 2012 al heeft ingestemd met de ontwikkeling van een XL-supermarkt in het gebied. Voorts stelt de raad dat het plan niet in strijd is met het detailhandelsbeleid. In de Visie detailhandel zoals vastgesteld op 24 juni 2013 is weergegeven dat vanwege een veranderende consumentenbehoefte juist behoefte bestaat aan een tweede XL-supermarkt in Tilburg.
17.2. In paragraaf 3.4.1 van de plantoelichting staat dat het plangebied in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is aangewezen voor voorzieningen en voor wijkoverstijgende functies op het gebied van sport en vrije tijd. Dit is niet bestreden. In aanvulling daarop heeft de raad toegelicht dat in het gebied reeds diverse sport- en leisurevoorzieningen zijn gerealiseerd, zoals een bioscoop, een ijsbaan en een indoorsportcomplex. In het betoog van Ondernemersfederatie en SORG ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet past binnen de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking hetgeen hiervoor is overwogen over de regionale behoefte en de locatie om in die behoefte te voorzien.
Met betrekking tot de Visie detailhandel overweegt de Afdeling dat daarin expliciet de ontwikkeling van een XL-supermarkt in het Stappegoorgebied is betrokken. Ondernemersfederatie en SORG hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre in strijd is met gemeentelijk beleid. Voorts is niet gebleken dat het plan is vastgesteld in strijd met het verbod van willekeur en de rechtszekerheid.
Het betoog faalt.
Geluid
18. [appellant sub 8] betoogt dat de geluidhinder ter plaatse van zijn woning onaanvaardbaar zal toenemen als gevolg van het plan, terwijl de bestaande geluidbelasting op de gevel van zijn woning in de huidige situatie niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai in de Wet geluidhinder. Het verrichte akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel van zijn woning is volgens [appellant sub 8] ondeugdelijk. Hij betwist de op het akoestisch onderzoek gebaseerde conclusie dat de geluidhinder ter plaatse van zijn woning zal afnemen. Volgens hem gaat de raad er ten onrechte van uit dat de nieuwe voorziene bebouwing ook geluidafschermend werkt ten opzichte van zijn woning. De raad heeft er daarbij volgens hem geen rekening mee gehouden dat de aanleg van ontsluitingswegen voor deze voorziene bebouwing mogelijk is en dat de nieuwe woningen verder naar achteren zijn voorzien dan zijn woning en voor reflectie van het geluid kunnen zorgen. Daarnaast betoogt hij dat de toepassing van geluidarm asfalt op de Ringbaan Zuid geen positieve gevolgen heeft voor de geluidbelasting bij zijn woning, omdat dit asfalt niet ter hoogte van zijn woning kan worden aangebracht vanwege verkeerskundige redenen bij de kruisingsvakken. Voor zover in figuur 5.1 van het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Stappegoor ‘Oostvlek’ te Tilburg, bepaling geluidbelasting vanwege wegverkeer (plandeel 1 (noord))" van 15 oktober 2013 het geluidreducerend asfalt wel is voorzien bij zijn woning, voert hij aan dat dit onjuist is weergegeven. Volgens hem ondervindt hij juist veel geluidhinder vanwege de overgangen in type wegdek nabij zijn woning. Daarbij wijst hij erop dat op de noordelijke en zuidelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid niet over dezelfde lengte geluidreducerend asfalt wordt toegepast. Verder voert hij aan dat reeds geluidreducerend asfalt is aangelegd op de wegvakken van de Ringbaan Zuid, zodat daarmee ten onrechte niet is gerekend in het akoestisch onderzoek. Voorts wijst hij erop dat zijn woning geen geluidluwe gevel bevat, zoals in het plan is voorgeschreven ten aanzien van de nieuwe woningen. Volgens hem had de raad ten behoeve van zijn woning geluidbeperkende maatregelen dienen te treffen aan de zuid en westzijde van zijn perceel.
18.1. De woning van [appellant sub 8] betreft een bestaande woning. Aan de wegen Ringbaan Zuid en de daarbij gelegen parallelweg zullen geen wijzigingen worden aangebracht. Het betreft derhalve een bestaande situatie, zodat gelet op artikel 76, derde lid, van de Wet geluidhinder, deze wet niet van toepassing is. Dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op bestaande situaties, laat onverlet dat de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient te bezien of ter plaatse van de woningen van de omwonenden wat betreft de geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
18.2. In het door [appellant sub 8] genoemde akoestisch rapport is de geluidbelasting berekend afkomstig van het wegverkeer op de Stappegoorweg, Eifelweg, Rijksweg A58, Winkler Prinsstraat en Ringbaan Zuid ter plaatse van de voorziene woningen. Vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is onderzoek gedaan naar het treffen van maatregelen. Daarnaast is onderzocht wat de gevolgen zijn van de toename van het wegverkeer vanwege het plan voor de geluidbelasting op de gevels van bestaande bebouwing, waaronder de woning van [appellant sub 8]. De geluidberekeningen zijn volgens het rapport uitgevoerd conform de Standaardrekenmethode II uit het Reken- en meetvoorschrift 2012.
18.3. Uit het rapport volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Tilburg in de plansituatie zal afnemen. Deze afname is volgens het rapport het gevolg van het vervangen van het bestaande wegdektype door een geluidarm asfalttype op de Ringbaan Zuid. Ter nadere onderbouwing van deze conclusie heeft de raad naar aanleiding van de beroepsgronden nieuwe geluidberekeningen uitgevoerd en de resultaten daarvan bij zijn verweerschrift gevoegd. Daarbij is volgens de raad rekening gehouden met de reflecties van gebouwen, de maximale planologische mogelijkheden en de aanwezigheid van redufalt asfalt op de noordelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid. Er is volgens de raad nauwelijks verschil tussen deze berekening en de berekening in het akoestisch rapport. De reden hiervoor is dat de zuidelijke rijbaan van de Ringbaan Zuid bepalend is voor de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 8], aldus de raad. De raad stelt dat op de Ringbaan Zuid geluidarm asfalt zal worden toegepast. Dit is schematisch in figuur 5.1 van het akoestisch rapport weergegeven, maar zal volgens de raad nog verder uitgewerkt worden. Ter hoogte van de woning van [appellant sub 8] kan geen geluidarm asfalt worden toegepast, omdat het daar vanwege optrekkend en afremmend verkeer snel kapot gereden kan worden, aldus de raad. De raad brengt naar voren dat bij het vervangen van het wegdek, conform het onderhoudsprogramma, naar een betere oplossing zal worden gezocht om de hinder als gevolg van de overgang van asfalt naar de betonnen deklaag op de kruising te beperken. In hetgeen [appellant sub 8] aanvoert, ziet de Afdeling mede gelet op de door de raad gegeven toelichting geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet van het akoestisch rapport heeft mogen uitgaan.
18.4. Ten aanzien van de geluidbelasting vanwege een mogelijke ontsluitingsweg langs het perceel van [appellant sub 8] heeft de raad ter zitting naar voren gebracht dat deze geluidbelasting, mede gelet op het te verwachten verkeer dat van deze ontsluitingsweg gebruik zou maken, wordt gemaskeerd door de geluidbelasting vanwege de Ringbaan Zuid. Dit komt de Afdeling niet onaannemelijk voor.
18.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot nadelige gevolgen voor de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie 1] te Tilburg.
Het betoog faalt.
Bomen
19. [appellant sub 9] betoogt dat de waardevolle bomen en het bestaande groen in het plangebied onvoldoende worden beschermd. Volgens hem had bij de vaststelling van het plan moeten worden beoordeeld welke bomen gehandhaafd blijven en is deze beoordeling ten onrechte doorgeschoven naar de projectontwikkelaar bij de invulling van het plangebied.
19.1. De raad stelt onder verwijzing naar zijn reactie in de Notitie behandeling zienswijze ontwerpbestemmingsplan "Stappegoor 2013" onder 82.g en paragraaf 4.5 van de plantoelichting dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezige bomen. De bomenrij achter de woningen aan de Goirleseweg is opgenomen in de bestemming "Groen". Verder heeft Consortium Stappegoor een Bomenvisie opgesteld over hoe om te gaan met de waardevolle bomen in het gebied. Het plan wordt volgens de raad in fases ontwikkeld, zodat nog niet kan worden bepaald welke bomen behouden kunnen blijven. Dit zal volgens de raad bij de ontwikkeling van het plan steeds opnieuw bekeken worden. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor kappen gelden de regels uit de Nota Tilburg BoomT, aldus de raad.
19.2. Niet in geschil is dat ten behoeve van de realisering van het plan bomen dienen te worden gekapt. [appellant sub 9] heeft niet gemotiveerd aangegeven welke bomen dusdanig waardevol zijn dat ze als zodanig hadden moeten worden bestemd. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht en paragraaf 4.5 van de plantoelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bomen.
Het betoog faalt.
Bestemming "Woongebied"
20. [appellant sub 8] en [appellant sub 9] wonen aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] te Tilburg. Hun percelen grenzen aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" waaraan de gebiedsaanduidingen "overige zone - deelgebied 2" onderscheidenlijk "overige zone - deelgebied 3" zijn toegekend. De Afdeling begrijpt de beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] voor het overige aldus dat zij zich richten tegen dit plandeel.
21. [appellant sub 8] en [appellant sub 9] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de ontsluitingsmogelijkheden van het desbetreffende plandeel. Volgens [appellant sub 8] heeft de parallelweg van de Ringbaan Zuid, door hem aangeduid als ventweg, onvoldoende capaciteit de toename van het verkeer te verwerken wanneer een ontsluitingsweg wordt gerealiseerd die aansluit op deze weg. [appellant sub 9] voert hetzelfde aan ten aanzien van de Tatraweg bij zijn woning. Daarbij wijst [appellant sub 9] op de vele fietsers die daar van en naar het Koning Willem II college rijden.
21.1. De raad stelt dat het betreffende woongebied wordt ontsloten op de Apennijnenweg, de Tatraweg en in geringe mate op de parallelweg van de Ringbaan Zuid. Volgens de raad zal het verkeer vanuit het noorden bezien zich verdelen over de Apennijnenweg en de parallelweg en vanuit het zuiden bezien over de Apennijnenweg en de Tatraweg. Het verkeer zal weliswaar toenemen vanwege het aantal voorziene woningen, maar daar tegenover staat dat het verkeer ten gevolge van het verdwijnen van de gemeentewerf en de sportvereniging zal afnemen, aldus de raad. Volgens de raad blijkt uit de verkeersberekeningen dat de bestaande infrastructuur voldoende capaciteit heeft het verwachte aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Ten aanzien van de parallelweg stelt de raad dat deze met 4,8 m breed genoeg is en dat deze weg voor een klein deel van het plangebied de kortste aanrijdroute zal zijn. Over de Tatraweg heeft de raad naar voren gebracht dat daar een apart fietspad ligt waardoor fietsers zijn gescheiden van de rijbaan. Eventuele conflictsituaties op het kruispunt tussen de Tatraweg en de Stappegoorweg zijn binnen de in het plan toegekende bestemming "Verkeer" op te lossen, aldus de raad.
21.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.1.1. van de planregels zijn de voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen, waaronder patiowoningen;
b. wonen in de vorm van gestapelde woningen ter plaatse van de aanduiding "gestapeld";
c. toegangs- en (gebieds)ontsluitingswegen, verblijfsgebied en langzaam verkeersroutes;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. parkeer-, stalling- en verkeersvoorzieningen;
f. geluidwerende voorzieningen;
g. groen- en speelvoorzieningen;
h. objecten voor beeldende kunst;
i. bouwwerken van algemeen nut.
21.3. De ontsluiting van het hier aan de orde zijnde plandeel met de bestemming "Woongebied" is in het plan niet uitgewerkt, zodat overal binnen het plandeel ontsluitingswegen zijn toegestaan. Ter zitting heeft de raad onweersproken toegelicht dat voor de berekening van de toename van het verkeer als gevolg van de binnen dit plandeel mogelijk gemaakte woningen is uitgegaan van zes motorvoertuigen per etmaal per woning. Ingevolge artikel 17, lid 17.2.2, onder d, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding mogen binnen dit plandeel maximaal 190 woningen worden gerealiseerd, zodat is gerekend met een verkeerstoename van 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Gelet op dit aantal motorvoertuigbewegingen en de mogelijke verdeling daarvan over diverse ontsluitingswegen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 8] en [appellant sub 9] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de capaciteit van de Apennijnenweg, de parallelweg van de Ringbaan Zuid en de Tatraweg voldoende is om de verwachte verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
De betogen falen.
22. [appellant sub 8] en [appellant sub 9] betogen voorts onaanvaardbaar in hun woon- en leefklimaat te worden aangetast nu op grond van het plan direct op de erfgrens van hun percelen een ontsluitingsweg kan worden aangelegd dan wel gestapelde woningen met een maximale hoogte van 11 m kunnen worden gerealiseerd. Zij voeren aan hierdoor in hun privacy te worden aangetast, in hun uitzicht te worden beperkt en dat dit zal leiden tot een afname van bezonning in hun woningen en tuinen. Zij wensen dat een bebouwingsvrije zone rondom hun percelen in het plan wordt opgenomen.
[appellant sub 8] voert daarbij aan dat bij planologisch vergelijkbare situaties de bouwaanduiding "gestapeld uitgesloten" is toegekend, maar dat dit ten onrechte niet is toegekend aan het gebied rond zijn woning. Verder voert hij aan dat de aanduiding "gestapeld", zoals bedoeld in artikel 17, lid 17.1.1, onder b, van de planregels niet is weergegeven op de verbeelding. Volgens [appellant sub 8] is voorts onduidelijk hoe hoog de erfafscheidingen mogen zijn, zoals bedoeld in artikel 17.2.6 van de planregels, aangezien geen bouwvlakken zijn weergegeven op de verbeelding en daardoor niet duidelijk is wat als voorerf en achtererf moet worden aangemerkt. Met betrekking tot de mogelijkheid dat een ontsluitingsweg grenzend aan zijn perceel wordt aangelegd, vreest hij geluid-, stof- en stankhinder te ondervinden.
[appellant sub 9] voert aan dat ten onrechte niet een meer gedetailleerde bestemmingsregeling voor dit plandeel is opgenomen, zeker nu gelet op de hoge geluidbelasting de inrichting van de bebouwing in dit deel van het plangebied belangrijk is.
22.1. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke
bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
22.2. De raad heeft voor dit plandeel voor een globale bestemmingsregeling gekozen om de woningbouwplannen te kunnen aanpassen aan de marktbehoefte. In de verbeelding zijn voor het betreffende plandeel geen bouwvlakken opgenomen waar woningen mogen worden gebouwd. Het plan voorziet desalniettemin, gelet op de in artikel 17, lid 17.2, van de planregels opgenomen bouwregels voor grondgebonden woningen, patiowoningen en gestapelde woningen, in voldoende regels waarbinnen de invulling van het plangebied moet plaatsvinden. Zo is onder meer het maximaal aantal woningen, de maximale bouwhoogte, de omvang van het bouwperceel en een regeling voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, voorgeschreven. Vanwege de geluidbelasting op de gevels van de voorziene woningen zijn in artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels bepalingen opgenomen over de uitvoering van deze woningen met een geluidluwe gevel en het realiseren van geluidwerende voorzieningen alvorens deze woningen mogen worden opgeleverd. Verder zijn weliswaar geen bouwvlakken weergegeven op de verbeelding, maar deze zijn voor de grondgebonden woningen, patiowoningen en gestapelde woningen wel omschreven in artikel 17, leden 17.2.2, onder b, 17.2.3, onder d, 17.2.4, onder c, van de planregels. Ingevolge artikel 17 lid 17.2.2. onder i, van de planregels en lid 17.2.4 onder g, is het erf het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen achter het bouwvlak. In artikel 17, lid 17.2.6 onder a en b, van de planregels is opgenomen dat erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m hoog mogen zijn en voor het onbebouwde erf, dat is het deel van het bouwperceel gelegen vóór het bouwvlak, geldt dat de erf- en terreinafscheiding niet meer dan 1 m mag bedragen.
Gelet op het voorgaande is met de planregels voldoende inzicht gegeven in de inrichting van het gebied en de hoogte van de erfafscheidingen. Het plan is in zoverre naar het oordeel van de Afdeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar.
22.3. Evenwel laten de planregels de mogelijkheid open dat tot op de perceelsgrenzen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] gestapelde woningen kunnen worden gerealiseerd dan wel een ontsluitingsweg kan worden gerealiseerd. Dit betekent voor [appellant sub 8] dat deze ontwikkelingen op een afstand van 3,5 m vanaf de zijkant van de woning en op een afstand van 10 m vanaf de achterkant van de woning gerealiseerd kunnen worden. Voor [appellant sub 9] betekent dit op een afstand van 2,5 m vanaf de zijkant van de woning en 16 m vanaf de achterkant van de woning. De gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat, zoals onder meer de aantasting van de privacy, beperking van het uitzicht en bezonning, ter plaatse van de woningen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] zijn niet in beeld gebracht. Ter zitting heeft Consortium Stappegoor weliswaar toegezegd geen bebouwing te realiseren op een afstand van 2,5 m langs de zijperceelsgrens van [appellant sub 8] en langs beide zijperceelsgrenzen van [appellant sub 9], maar dit neemt niet weg dat de raad niet aan de hand van de mogelijkheden die het plan biedt inzichtelijk heeft gemaakt dat bij deze afstand sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aldaar.
Onder deze omstandigheden heeft de raad in het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd dat de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] aanvaardbaar zijn.
De betogen slagen.
Zienswijzen herhaald en ingelast
23. Voor zover [appellant sub 8] verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de Notitie behandeling zienswijze ontwerpbestemmingsplan "Stappegoor 2013", behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 8] heeft in zijn beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie over het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
24. Het beroep van [appellante sub 7] en anderen is niet-ontvankelijk.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle is niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is ingesteld door de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle.
Het beroep van [appellant sub 8], voor zover gericht tegen de planregeling voor zijn perceel aan de [locatie 1], zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
De beroepen van [appellant sub 1], het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, Ondernemersfederatie en SORG, [appellante sub 5] en andere en [appellante sub 6] zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] is, gelet op hetgeen is overwogen in 22.3, de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
25. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient binnen twintig weken na verzending van de uitspraak het onder 22.3 genoemde gebrek te herstellen door alsnog te motiveren dat de binnen het plandeel met de bestemming "Woongebied", waaraan de gebiedsaanduidingen "overige zone - deelgebied 2" en "overige zone - deelgebied 3" zijn toegekend, voorziene ontwikkelingen geen onevenredige gevolgen zullen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te Tilburg. Voor zover de raad naar voren heeft gebracht dat de planregeling binnen deze bestemming met betrekking tot de aanduiding "gestapeld" aanpassing behoeft, kan de raad dit bij zijn herstel betrekken. De raad kan er ook voor kiezen het besluit te wijzigen door het nemen van een nieuw besluit. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
26. De Afdeling ziet voorts aanleiding om, met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb, de na te melden voorlopige voorziening te treffen, teneinde te voorkomen dat zich onomkeerbare gevolgen voordoen.
De besluiten over de omgevingsvergunning
27. Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere richten zich mede tegen het besluit van het college van 6 januari 2014 tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, zijnde een XL-supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
28. Bij besluit van 11 juli 2014 heeft het college het besluit van 6 januari 2014 gewijzigd door twee extra voorschriften aan de bij dit besluit verleende omgevingsvergunning te verbinden. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
28.1. Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere hebben te kennen gegeven geen nadere beroepsgronden aan te voeren met betrekking tot het besluit van 11 juli 2014.
29. Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere voeren aan dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven wanneer het bestemmingsplan, voor zover daarbinnen een XL-supermarkt is voorzien, wordt vernietigd.
Zoals hiervoor ten aanzien van het bestemmingsplan is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen grond het plan, voor zover daarbinnen een XL-supermarkt is voorzien, te vernietigen.
De betogen falen reeds hierom.
30. Ondernemersfederatie en SORG betogen dat het college ten onrechte ontheffing heeft verleend van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening. Zij voeren aan dat niet wordt voldaan aan de in het gemeentelijk parkeerbeleid, zoals vervat in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, opgenomen voorwaarden om deze ontheffing te kunnen verlenen. Op grond van dit parkeerbeleid kan de ontheffing alleen worden verleend indien de kosten van het aanleggen van de parkeerplaatsen op openbaar gebied in de nabijheid geheel voor rekening komen van de initiatiefnemer van het bouwplan, terwijl in dit geval de realisering van de parkeerplaatsen voor rekening en risico van de gemeente komt, aldus Ondernemersfederatie en SORG. Voorts voeren zij aan dat niet vaststaat dat de benodigde parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, nu daartoe geen voorwaarde of waarborg in de vergunning is opgenomen.
30.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vijfde lid, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het vierde lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden.
30.2. Voor zover het college onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2013, in zaak nr. 201203731/1/A1 stelt dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van de omgevingsvergunning naar aanleiding van deze beroepsgrond overweegt de Afdeling als volgt.
30.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
30.4. Zoals in de door het college genoemde uitspraak is overwogen, strekt artikel 2.5.30 van de bouwverordening ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen. Ter zitting hebben Ondernemersfederatie en SORG aangevoerd mede op te komen voor de belangen van de in de directe omgeving van het bouwperceel gevestigde sportwinkels bij een goede parkeervoorziening. Anders dan het college stelt, staat artikel 8:69a van de Awb in zoverre dan ook niet in de weg aan een eventuele vernietiging van het bestreden besluit naar aanleiding van deze beroepsgrond.
30.5. In de notitie Parkeernormen Tilburg 2011 is een stappenschema opgenomen op basis waarvan de parkeereis bepaald dient te worden. Volgens dit beleid kan op grond van artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening ontheffing worden verleend van het eerste lid van dit artikel wanneer het mogelijk is de parkeerplaatsen op openbaar gebied in de nabijheid te realiseren. Daarvoor dient de gemeente zich vanuit juridisch en stedenbouwkundig perspectief te kunnen vinden in de aanleg van deze parkeerplaatsen in het openbaar gebied, dienen de aan te leggen plaatsen zich binnen aanvaardbare afstand van het bouwproject te bevinden en dient de aanleg van de extra plaatsen op openbaar gebied volledig betaald te worden door de initiatiefnemer van het bouwproject, aldus de notitie Parkeernormen Tilburg 2011.
30.6. Op basis van voornoemd gemeentelijk parkeerbeleid is berekend dat voor de realisering van een XL-supermarkt 304 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze worden niet op eigen terrein gerealiseerd waardoor ontheffing van de bouwverordening nodig is. Dit hebben Ondernemersfederatie en SORG niet bestreden. Het college heeft ontheffing van de bouwverordening verleend voor het realiseren van 450 parkeerplaatsen ten westen van het bioscoopcomplex aan het Olympiaplein waarbij de bestaande openbare parkeergarage wordt uitgebreid. Uit de overwegingen van het ontheffingsbesluit volgt dat daarbij niet alleen is gekeken naar de benodigde parkeerplaatsen voor de XL-supermarkt, maar dat ook is gekeken naar de benodigde parkeerplaatsen op gebiedsniveau, uitgaande van loopafstanden en dubbelgebruik. Volgens het ontheffingsbesluit worden de parkeerplaatsen gerealiseerd door de initiatiefnemer van het bouwplan en worden deze na realisatie overgenomen door de gemeente.
30.7. Nu het college heeft gemotiveerd dat de parkeerplaatsen niet alleen worden gerealiseerd ten behoeve van de realisering van de XL-supermarkt, maar voor het gehele gebied Stappegoor zodat bezoekers van andere voorzieningen in het gebied ook gebruik kunnen maken van de parkeerplaatsen, ziet de Afdeling in hetgeen Ondernemersfederatie en SORG hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het gemeentelijk parkeerbeleid in de weg staat aan het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vijfde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het ontheffingsbesluit ten grondslag kunnen leggen aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
Het betoog faalt in zoverre.
30.8. Voor zover Ondernemersfederatie en SORG aanvoeren dat niet vaststaat dat de benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling als volgt.
30.9. Het college heeft in zijn besluit van 11 juli 2014 gesteld naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State extra voorschriften aan de bij besluit van 6 januari 2014 verleende omgevingsvergunning te verbinden inhoudende dat de XL-supermarkt met commerciële ruimten niet eerder in gebruik mogen worden genomen dan nadat: (1) het parkeerterrein achter Euroscoop is aangelegd, ingericht en in gebruik is genomen conform de bij dit besluit gevoegde en gewaarmerkte tekening (2) de reconstructie van de bestaande rotonde tot een kruispunt met verkeersregelinstallatie ter plaatse van de kruising Professor Goossenslaan / Stappegoorweg is uitgevoerd, zoals weergegeven op de bij dit besluit gevoegde en gewaarmerkte tekening.
Daarmee heeft het college erkend dat het besluit van 6 januari 2014 voor zover daarin geen voorschriften zijn opgenomen over de ingebruikname van de XL-supermarkt met commerciële ruimten in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog slaagt in zoverre.
30.10. Uit het besluit van 11 juli 2014 volgt dat de XL-supermarkt met commerciële ruimten niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat het parkeerterrein achter Euroscoop is aangelegd, ingericht en in gebruik genomen conform de bij dat besluit gevoegde en gewaarmerkte tekening. Naar het oordeel van de Afdeling is daarmee voldoende gewaarborgd dat de benodigde parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd.
Het betoog faalt in zoverre.
Conclusie over de besluiten over de omgevingsvergunning
31. Het beroep van Ondernemersfederatie en SORG, voor zover gericht tegen het besluit van 6 januari 2014, is gegrond. Het besluit van 6 januari 2014 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij geen voorschriften zijn opgenomen over de ingebruikname van de XL-supermarkt met commerciële ruimten, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 5] en andere, voor zover gericht tegen het besluit van 6 januari 2014, is ongegrond.
Voor zover van rechtswege beroepen van Ondernemersfederatie en SORG en [appellante sub 5] en andere zijn ontstaan tegen het besluit van 11 juli 2014 zijn deze ongegrond.
Proceskosten
32. Met betrekking tot [appellant sub 1], het college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon van de gemeente Goirle, [appellante sub 5] en andere, [appellante sub 6] en [appellante sub 7] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Ondernemersfederatie en SORG te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 8] en [appellant sub 9] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 2 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stappegoor 2013", niet-ontvankelijk:
a. maatschap [appellante sub 7] en anderen;
b. het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle, voor zover ingesteld door de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle;
II. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 2 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stappegoor 2013", voor zover ontvankelijk, ongegrond:
a. [appellant sub 1];
b. het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;
c. het college van burgemeester en wethouders van Goirle en de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Goirle;
d. de vereniging Ondernemers Federatie Tilburg en stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle;
e. [appellante sub 5A], [appellante sub 5B] en [appellante sub 5C];
f. [appellante sub 6];
III. verklaart het beroep van vereniging Ondernemers Federatie Tilburg en stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 6 januari 2014 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een grootschalige supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, gegrond:
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 6 januari 2014 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een grootschalige supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, voor zover daarbij geen voorschriften zijn verbonden over de ingebruikname van de XL-supermarkt met commerciële ruimten;
V. verklaart het beroep van [appellante sub 5A], [appellante sub 5B] en [appellante sub 5C] voor zover gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 6 januari 2014 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een grootschalige supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, ongegrond:
VI. verklaart de beroepen van de hierna vermelde appellanten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 11 juli 2014 tot wijziging van het besluit van 6 januari 2014 tot verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een grootschalige supermarkt met commerciële ruimten ten behoeve van dienstverlening op het perceel gelegen aan de Stappegoorweg 1 te Tilburg, ongegrond:
a. vereniging Ondernemers Federatie Tilburg en stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle;
b. [appellante sub 5A], [appellante sub 5B] en [appellante sub 5C];
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van de bij vereniging Ondernemers Federatie Tilburg en stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van € 1016,64 (zegge: duizendzestien euro en vierenzestig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan vereniging Ondernemers Federatie Tilburg en stichting Stichting Ondernemend Riel Goirle het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IX. draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 25 is overwogen het daar omschreven gebrek te herstellen en,
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
X. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van Tilburg van 2 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stappegoor 2013", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" waaraan de gebiedsaanduidingen "overige zone - deelgebied 2" en "overige zone - deelgebied 3" zijn toegekend.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Alderlieste
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015
590.