ABRvS, 02-04-2014, nr. 201308879/1/R1
ECLI:NL:RVS:2014:1175
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-04-2014
- Zaaknummer
201308879/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1175, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2014/300
Uitspraak 02‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsomgeving Sittard" vastgesteld.
201308879/1/R1.
m uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsomgeving Sittard" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.F.M. Giessen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De raad betoogt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. Hiertoe voert de raad aan dat [appellant] geen zienswijze naar voren heeft gebracht en dat het plan niet ten nadele van hem is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In het ontwerpplan was aan het perceel Stadswegske 11 de bestemming "Zakelijke dienstverlening" toegekend. Volgens de raad was het gebruik van de gronden voor parkeren binnen deze bestemming reeds toegelaten.
1.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Dit is het geval indien het plan ten nadele van de belanghebbende is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan.
1.2. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer- en Verblijfsgebied" ter plaatse van het perceel aan het Stadswegske 11. [appellant] vreest overlast van de ter plaatse voorziene parkeerplaats. In het plan is het bestreden plandeel gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. In het ontwerpplan was aan de gronden de bestemming "Dienstverlening - Zakelijk" toegekend. In artikel 9, lid 9.1, van de planregels van het ontwerpplan was bepaald dat de voor "Dienstverlening - Zakelijk" aangewezen gronden bestemd waren voor:
a. dienstverlenende bedrijven, kantoren en instellingen op financieel- juridisch, ontwerptechnisch gebied, dan wel op het gebied van communicatie informatie en adviezen;
alsmede voor:
b. erven en tuinen;
c. nutsvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
f. overige bijbehorende voorzieningen.
De parkeervoorzieningen in het ontwerpplan waren als voorziening bij de binnen de bestemming "Dienstverlening - Zakelijk" toegelaten bedrijven opgenomen. In het vastgestelde plan is het gebruik van de gronden voor een parkeerterrein als zelfstandige functie binnen de bestemming "Verkeer- en Verblijfsgebied" opgenomen. Het ter plaatse van het perceel aan het Stadswegske 11 voorziene parkeerterrein zal ten behoeve van de in de nabijheid gelegen supermarkten worden gebruikt. Gelet op het vorenstaande is Afdeling van oordeel dat [appellant] door de wijziging van het plan in een nadeliger positie is komen te verkeren, zodat hem niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht tegen het ontwerpplan.
2. De raad betoogt voorts dat [appellant] geen belang heeft bij de behandeling van zijn beroep. In dit verband wijst de raad erop dat het hiervoor geldende Uitbreidingsplan op grond van artikel 9.3.2, tweede lid, van de Invoeringswet wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2013 zijn rechtsgevolg heeft verloren. Volgens de raad kan [appellant] met zijn beroep niet bereiken wat hij beoogt, nu na een vernietiging wordt teruggevallen op een situatie waarin geen planologisch regime geldt.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200907266/1/H1), moet uit de artikelen 9.3.2 en 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro, in onderlinge samenhang bezien, worden afgeleid dat de onder de Woningwet 1901 tot stand gekomen uitbreidingsplannen hun rechtsgevolg behouden tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat deze plannen hun rechtsgevolg per 1 juli 2013 hebben verloren. Gelet hierop heeft het Uitbreidingsplan zijn rechtsgevolg sinds 1 juli 2013 verloren en wordt bij een eventuele vernietiging teruggevallen op een situatie waarin geen planologisch regime meer geldt.
Het vorenstaande neemt evenwel niet weg dat de Afdeling ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb in het geval van een vernietiging de mogelijkheid heeft aan de raad een opdracht te geven een nieuw bestemmingsplan vast te stellen met in achtneming van hetgeen zij heeft overwogen. Voorts kan ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb door de Afdeling een voorlopige voorziening worden getroffen om te voorkomen dat na een eventuele vernietiging wordt teruggevallen op een situatie waarin geen planologisch regime geldt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant] belang heeft bij de behandeling van zijn beroep.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het stationsgebied.
5. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer- en Verblijfsgebied" ter plaatse van het perceel aan het Stadswegske 11. [appellant] betoogt dat de voorziene parkeerplaats het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning aan de [locatie] zal aantasten. Volgens hem is ten onrechte geen akoestisch onderzoek verricht. In dit verband wijst hij op het geluid dat zal worden veroorzaakt door dichtslaande deuren en optrekkende auto's. Voorts voert [appellant] aan dat er in de bestaande situatie al veel overlast is voor omwonenden door laad- en losactiviteiten van de nabij gelegen supermarkten. Tot slot betoogt hij dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerssituatie in de nabijheid van het perceel van [appellant] aan de [locatie] zal verbeteren, omdat de ontsluiting van het parkeerterrein en de laad- en losactiviteiten 7 m in zuidelijke richting zullen worden verplaatst. Daarnaast heeft de raad uiteengezet dat de akoestische gevolgen van het parkeerterrein beperkt zullen zijn, omdat de wegen in de omgeving van de percelen zijn aangewezen als 30 km-zone.
5.2. Aan het perceel aan het Stadswegske 11 is de bestemming "Verkeer- en Verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer- en Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, voet- en fietspaden;
b. pleinen;
c. parkeerterreinen en andere openbare ruimten.
Uit het verweerschrift volgt dat ter plaatse van het perceel aan het Stadswegske 11 ongeveer 157 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd ten behoeve van de in de nabijheid van het perceel aanwezige supermarkten. Het perceel aan het Stadswegske 11 grenst direct aan het woonperceel van [appellant]. Vast staat dat de raad geen onderzoek heeft verricht naar de geluidbelasting ten gevolge van het gebruik van het parkeerterrein op de woning van [appellant]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad derhalve niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen van het parkeerterrein voor het woon- en leefklimaat van [appellant] zullen zijn. De door de raad naar voren gebrachte omstandigheden dat de wegen in de nabijheid van het parkeerterrein zijn aangewezen als 30 km-zone en dat de ontsluitingsweg wordt verplaatst, maken dit niet anders, nu dit onverlet laat dat het gebruik van de parkeerplaats, direct grenzend aan het woonperceel, gevolgen kan hebben voor de geluidbelasting op de woning.
6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op artikel 18, lid 18.1, onder c, van de planregels en voor zover deze bepaling het gebruik van het perceel aan het Stadswegske 11 regelt, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 26 juni 2013, voor zover dit betreft artikel 18, lid 18.1, onder c, van de planregels voor zover deze bepaling het gebruik ter plaatse van het perceel aan het Stadswegske 11 regelt;
III. draagt de raad van de gemeente Sittard-Geleen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
575.