FED 2022/16
De Hoge Raad ziet bij de toepassing van art. 119g Wet IB 2001 geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
HR 19-11-2021, ECLI:NL:HR:2021:1719, m.nt. prof. mr. G.T.K. Meussen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 november 2021
- Magistraten
Mrs. Koopman, Wortel, Beukers-van Dooren, Boerlage, Cools
- Zaaknummer
20/03558
- Conclusie
A-G Niessen
- Noot
prof. mr. G.T.K. Meussen
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS631821:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Eigen woning
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1719, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑11‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑11‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:730, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑07‑2021
- Wetingang
Art. 3.119g, 9.6 Wet IB 2001; art. 17b, 45aa Uitv. Reg. IB 2001; art. 3:4 Awb
Essentie
De Hoge Raad ziet bij de toepassing van art. 119g Wet IB 2001 geen ruimte voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel.
Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2014 de eigendom verworven van een eigen woning als omschreven in art. 3.111, lid 1, Wet IB 2001. De aankoop van die woning heeft belanghebbende gefinancierd met een hypothecaire geldlening bij een bank en een geldlening bij haar vader. Ten aanzien van laatstgenoemde lening is belanghebbende haar vader jaarlijks een bedrag aan rente verschuldigd.
In de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2016 heeft belanghebbende wel de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.