Hof Amsterdam, 30-09-2020, nr. 13-141236-20
ECLI:NL:GHAMS:2020:2557
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-09-2020
- Zaaknummer
13-141236-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2557, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑09‑2020; (Raadkamer)
- Vindplaatsen
NJFS 2021/91
Uitspraak 30‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Een door de strafrechter af te geven zorgmachtiging tot verplichte zorg - mits mede gericht op klinische opname - dient te worden aangemerkt als een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het huis van bewaring Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 26 augustus 2020, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
27 augustus 2020, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. A.C. Vingerling, zowel ter zitting van 23 september 2020 als 30 september 2020.
Bij de behandelingen in raadkamer heeft de raadsman namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.
De beoordeling
Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven op grond van het bestaan van een situatie zoals bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgmachtiging een vrijheidsbenemende maatregel is in de zin van artikel 67a, derde lid Sv en dat om die reden geen sprake is van een situatie als bedoeld in dat artikel.
Het hof overweegt als volgt.
Met de invoering van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) heeft de wetgever aan de strafrechter de bevoegdheid toegekend om - met toepassing van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) - een zorgmachtiging tot verplichte zorg te verlenen. De wettekst noch de wetsgeschiedenis biedt met zoveel woorden duidelijkheid ten aanzien van de vraag of de strafrechter bij de toepassing van artikel 67a, derde lid Sv de zorgmachtiging als een vrijheidsbenemende maatregel dient aan te merken.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wfz leidt het hof echter af dat het niet anders kan dan dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat de strafrechter bij de toepassing van artikel 67a, derde lid Sv het vooruitzicht op een te verlenen zorgmachtiging in aanmerking kan nemen. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever de bevoegdheid van de strafrechter tot het afgeven van de zorgmachtiging in het leven geroepen met als achterliggende doel dat de zorg in strafrechtelijk kader beter af zal worden gesteld op de geestelijke gezondheidszorg, zodat voor de betrokkene de benodigde continuïteit van zorg ontstaat (Kamerstukken II, 32398, nr. 3. p. 2). Bovendien heeft de wetgever tegelijkertijd aanleiding gezien om artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te schrappen, welke bepaling voorheen aan de strafrechter de bevoegdheid verleende tot plaatsing van verdachte in een psychiatrische instelling. Deze maatregel achtte de wetgever overbodig geworden vanwege de mogelijkheden die artikel 2.3 Wfz biedt. Als de zorgmachtiging niet als vrijheidsbenemende maatregel in bovengenoemde zin zou worden aangemerkt, zou de Wfz in het geval van voorlopige hechtenis juist nieuwe beperkingen voor de continuïteit in de zorg in het leven hebben geroepen. Dit is duidelijk niet de bedoeling van de wetgever is geweest.
Voorts is het hof van oordeel dat de aard van de maatregel – een civielrechtelijke titel – evenmin onverenigbaar is met de door de rechtbank voorgestane uitleg van artikel 67a, derde lid, Sv, nu de zorgmachtiging wordt verleend in samenhang met de strafprocedure en ter strafrechtelijke handhaving voor de rechtsorde. De tekst en strekking van artikel 67a, derde lid Sv verzetten zich niet tegen een dergelijke toepassing.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat een door de strafrechter af te geven zorgmachtiging tot verplichte zorg – mits mede gericht op klinische opname – dient te worden aangemerkt als een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 67a, derde lid Sv. Daarmee doet een situatie als bedoeld in deze bepaling zich thans niet voor.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis overweegt het hof als volgt.
Hoewel het hof het met de raadsman eens is dat het Forensisch Centrum Teylingereind niet de geschikte plek is voor de verdachte en de voorbereidingsprocedure voor de zorgmachtiging laat is gestart, acht het een schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte uit hoofde van maatschappelijke veiligheid niet verantwoord. Uit het rapport van de NIFP-psycholoog van20 augustus 2020 blijkt dat de verdachte vanwege zijn sociaal-emotionele achterstand moeilijk in staat is om oorzaak-gevolg relaties te overzien en vanuit een opwelling van emoties en psychotische ontregeling lijkt te hebben gehandeld. De psycholoog en de reclassering concluderen dan ook dat zonder de juiste behandeling het gevaar op recidive hoog is. Het hof constateert dat op dit moment niet gegarandeerd is dat een behandelplek voor handen is, zodat het herhalingsgevaar niet door het stellen van een schorsingsvoorwaarde tot een aanvaardbaar niveau kan worden ingeperkt.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat het schorsingsverzoek moet worden afgewezen, omdat het belang dat de verdachte heeft bij zijn invrijheidstelling niet opweegt tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid.
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 30 september 2020 in raadkamer van dit hof door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. M.M.H.P. Houben en M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 30 september 2020,
de advocaat-generaal