HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:601.
HR, 10-11-2015, nr. 14/01139
ECLI:NL:HR:2015:3260
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
14/01139
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3260, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1608, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1608, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3260, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0511
NbSr 2016/3
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag ex art. 94a Sv i.h.k.v. een rechtshulpverzoek tot tul van een Duitse ontnemingsuitspraak gewezen tegen klaagsters echtgenoot. Nu de beslissing van de Rb waarbij de tul toelaatbaar is verklaard onherroepelijk is geworden, is de Duitse uitspraak onherroepelijk geworden en kon worden aangevangen met de tul. Het verhaal op de inbeslaggenomen voorwerpen vindt dan o.g.v. art. 574.1 Sv plaats op de wijze voorzien in het Rv. Voorts bepaalt art. 574.3 Sv dat t.a.v. derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Rv van toepassing zijn. Klaagster zal zich o.g.v. art. 574.3 Sv moeten wenden tot de burgerlijke rechter en heeft geen belang meer bij het beroep tegen de beschikking van de Rb waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De HR verklaart klaagster n-o in het beroep.
Partij(en)
10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/01139 B
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014, nummer RK 13/962, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarbij een klaagschrift van de klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
2.2.
Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. De Duitse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing waarbij - kort gezegd - de voormalige echtgenoot van de klaagster, [betrokkene], is veroordeeld tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Duitse Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat deze goederen mede aan de klaagster toebehoren. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 januari 2014 waarin de tenuitvoerlegging van deze Duitse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard.
2.3.
Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt dat tegen deze uitspraak van de Rechtbank geen cassatieberoep is ingesteld. Daarmee is de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Duitse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van [betrokkene] onherroepelijk geworden en kon op dat moment worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering.
2.4.
Het verhaal op de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574, eerste lid, Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts houdt het derde lid van dit wetsartikel in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat de klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 22 januari 2014 waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De klaagster zal zich op grond van art. 574, derde lid, Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.
2.5.
De klaagster dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015.
Conclusie 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Beklag. Beslag ex art. 94a Sv i.h.k.v. een rechtshulpverzoek tot tul van een Duitse ontnemingsuitspraak gewezen tegen klaagsters echtgenoot. Nu de beslissing van de Rb waarbij de tul toelaatbaar is verklaard onherroepelijk is geworden, is de Duitse uitspraak onherroepelijk geworden en kon worden aangevangen met de tul. Het verhaal op de inbeslaggenomen voorwerpen vindt dan o.g.v. art. 574.1 Sv plaats op de wijze voorzien in het Rv. Voorts bepaalt art. 574.3 Sv dat t.a.v. derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Rv van toepassing zijn. Klaagster zal zich o.g.v. art. 574.3 Sv moeten wenden tot de burgerlijke rechter en heeft geen belang meer bij het beroep tegen de beschikking van de Rb waarin haar beklag ongegrond is verklaard. De HR verklaart klaagster n-o in het beroep.
Nr. 14/01139 B Zitting: 23 juni 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. De Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 22 januari 2014 het door klaagster ex art. 552a Sv ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klaagster heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld. Aan een bespreking van dit middel kom ik niet toe gelet op het volgende.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
4.1. Het cassatieberoep is gericht tegen een beschikking waarbij een klaagschrift van klaagster strekkende tot teruggave aan haar van een aantal - in het kader van een rechtshulpverzoek van de Bondsrepubliek Duitsland - conservatoir inbeslaggenomen goederen ongegrond is verklaard.
4.2. Het betreft hier goederen waarop naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Duitse autoriteiten door het Openbaar Ministerie conservatoir beslag is gelegd. De Duitse autoriteiten hebben een rechtshulpverzoek gedaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing waarbij de voormalig echtgenoot van klaagster, [betrokkene], is veroordeeld tot onder meer betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de stukken van het geding bevindt zich een uitspraak van 15 januari 2014 van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, waarin de tenuitvoerlegging van deze Duitse rechterlijke beslissing toelaatbaar is verklaard voor een bedrag van € 4.559. Blijkens de uitspraak van de Rechtbank is dit bedrag gerelateerd aan de (geschatte) waarde van de onder klaagster in beslag genomen sieraden en auto.
4.3. Navraag bij de Rechtbank leerde dat geen rechtsmiddel is ingesteld tegen de uitspraak in de zaak [betrokkene]. Dit betekent dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Duitse uitspraak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onherroepelijk is en dat reeds in februari 2014 kon worden aangevangen met de tenuitvoerlegging van de Duitse ontnemingsvordering tot het hiervoor genoemde bedrag.
4.4. Het verhaal van de in het beklag bedoelde voorwerpen vindt op grond van art. 574 lid 1 Sv plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het derde lid van dit wetsartikel houdt in dat ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen eveneens de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Dit betekent dat klaagster geen belang meer heeft bij het beroep tegen de beschikking van de Rechtbank waarin haar beklag ex art. 552a Sv ongegrond is verklaard. Klaagster zal zich op grond van art. 574 lid 3 Sv ten aanzien van de in het klaagschrift bedoelde goederen moeten wenden tot de burgerlijke rechter.1.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑06‑2015