Rb. Zeeland-West-Brabant, 22-09-2016, nr. BRE - 15 , 4717
ECLI:NL:RBZWB:2016:5865
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
22-09-2016
- Zaaknummer
BRE - 15 _ 4717
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:5865, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22‑09‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:1048, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
NLF 2017/0239 met annotatie van Warner Bruins Slot
NTFR 2017/895 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Uitspraak 22‑09‑2016
Inhoudsindicatie
BRE 15/4717 Vennootschapsbelasting; artikel 8 Vpb en artikel 3.25 Wet IB 2000. Belanghebbende is in 2009 een renteswap aangegaan. In 2012 wil belanghebbende de negatieve waarde van de renteswap ten laste van de belastbare winst brengen. Naar het oordeel van de rechtbank is het in strijd met goed koopmansgebruik om de negatieve waarde van de renteswap in 2009 in aftrek te brengen, nu die negatieve waarde wordt veroorzaakt door (hogere) toekomstige rentelasten. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4717
uitspraak van 22 september 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 december 2014 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 227.566 (aanslagnummer: [aanslagnummer] ). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2015 de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 juli 2015, ontvangen bij de rechtbank op 13 juli 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigden] , en namens de inspecteur, [inspecteurs] . Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende exploiteert een (glas)tuinbouwbedrijf en houdt zich bezig met het produceren van groenten.
2.2.
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2009 een financiering afgesloten bij de Rabobank voor een totaalbedrag van € 3.945.000, bestaande uit de volgende leningen:(1) Een geldlening met een hoofdsom van € 1.620.000, tegen 3 maands-euribor verhoogd met een 10 jaar vaste opslag van 1,8%, een looptijd van 128 maanden en een maandelijkse aflossingsverplichting van € 14.465 die op 1 juni 2010 aanvangt.(2) Een geldlening met een hoofdsom van € 625.000, tegen een variabele rente van (op dat moment) 4,5%. De looptijd van de lening bedraagt 132 maanden. Er is een maandelijkse aflossingsverplichting van € 5.200 die op 1 juni 2010 aanvangt.(3) Een geldlening met een hoofdsom van € 1.000.000, tegen 3 maands-euribor verhoogd met een 3 jaar vaste opslag van 2%, een looptijd van 368 maanden en een maandelijkse aflossingsverplichting van € 2.775 die op 1 juni 2010 aanvangt.(4) Een kredietfaciliteit van € 700.000, tegen de Rabobank Basisrente van (op dat moment) 4,85% verhoogd met een opslag van (op dat moment) 1,6%. Het krediet is voor onbepaalde tijd verstrekt.
2.3.
Belanghebbende is op 24 november 2009 een renteswap aangegaan met de Rabobank. Belanghebbende heeft zich daarbij verplicht tot betaling van een vaste rente van 3,04% op jaarbasis aan de Rabobank in ruil voor betaling van een (nog vast te stellen) variabele rente (3 maands-euribor) door de Rabobank aan belanghebbende. Het nominale bedrag van de renteswap is variabel. Op 1 februari 2010 bedraagt het nominale bedrag € 810.000. De renteswap heeft een looptijd van zeven jaar, met als ingangsdatum 1 februari 2010 en als einddatum 1 februari 2017. Bij de laatste termijn bedraagt de nominale waarde waarover rente wordt betaald € 263.250. De afloop van het nominale bedrag is € 20.250 per 3 maanden.
2.4.
In een overzicht van de Rabobank van 24 april 2013 is de renteswap op 31 december 2012 gewaardeerd op een negatieve waarde van € 48.302,65.
2.5.
Belanghebbende heeft aangifte Vpb voor het jaar 2012 gedaan naar een belastbare winst, tevens belastbaar bedrag van € 179.263. Hierin heeft belanghebbende onder andere de negatieve waarde (€ 48.303) van de renteswap opgevoerd als een voorziening en ten laste van de belastbare winst gebracht.
2.6.
De inspecteur heeft het bedrag van € 48.303 gecorrigeerd en de onderhavige aanslag opgelegd. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur bij beschikking € 1.002 aan belastingrente in rekening gebracht. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
2.7.
Eind 2014 heeft belanghebbende de renteswap afgekocht. Dienaangaande heeft belanghebbende een bedrag van € 24.050 voldaan aan de Rabobank.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de negatieve waarde van de renteswap ten laste van de belastbare winst in 2012 mag worden gebracht.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 179.263. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verbinding met artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt de jaarwinst bepaald volgens goed koopmansgebruik. Daarbij geldt als beginsel dat ten laste van de winst van een bepaald jaar slechts die bedrijfslasten kunnen worden gebracht, welke op dat jaar betrekking hebben.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de door de Rabobank berekende negatieve waarde van de renteswap wordt veroorzaakt door de (hogere) toekomstige rentelasten doordat de marktrente sedert het aangaan van de renteswap is gedaald. Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat de negatieve marktwaarde in wezen de contante waarde is van het verschil tussen de overeengekomen vaste rente van 3,04% en de variabele rente (3 maands-euribor), te betalen gedurende het restant van de looptijd over de voor ieder kwartaal geldende nominale som, berekend per 31december 2012. Met de door haar voorgestane verwerkingswijze beoogt belanghebbende in feite de contante waarde van toekomstige (potentiële) rentelasten in het onderhavige jaar tot uitdrukking te laten komen. Door middel van het vormen van een voorziening heeft belanghebbende een rentelast die betrekking heeft op toekomstige jaren, in het onderhavige jaar ten laste van de winst gebracht.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke verwerkingswijze in strijd met het hiervoor in onderdeel 4.1 vermelde beginsel van goed koopmansgebruik. De door belanghebbende voorgestane vorming van een voorziening op de fiscale balans heeft immers tot gevolg dat bij de jaarwinstberekening rentelasten in aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren. De inspecteur heeft dan ook terecht geweigerd dat de negatieve waarde van de renteswap bij de bepaling van de belastbare winst in het onderhavige jaar in aftrek wordt gebracht.
4.4.
Nu de negatieve waarde van de renteswap reeds op grond van goed koopmansgebruik niet ten laste van de belastbare winst gebracht kan worden, behoeft de primair tussen partijen in geschil zijnde vraag of sprake is van een samenhangende waardering geen bespreking meer.
4.5.
Het beroep wordt ingevolge artikel 24a van de AWR geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte belastingrente geen zelfstandige gronden aangevoerd. Het is de rechtbank ook overigens niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de belastingrente onjuist zijn toegepast.
4.6.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2016 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr. W.A.P. van Roij en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier. Wegens afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak door de oudste rechter ondertekend.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.