ABRvS, 24-11-2010, nr. 200902255/1/R3.
ECLI:NL:RVS:2010:BO4872
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-11-2010
- Magistraten
Mrs. J.A.W. Scholten-Hinloopen, G.N. Roes, J. Hoekstra
- Zaaknummer
200902255/1/R3.
- LJN
BO4872
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BO4872, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑11‑2010
Uitspraak 24‑11‑2010
Mrs. J.A.W. Scholten-Hinloopen, G.N. Roes, J. Hoekstra
Partij(en)
Uitspraak in het geding tussen:
- 1.
[appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
- 2.
[appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
- 3.
de stichting Stichting Dorpsbehoud Hilvarenbeek, gevestigd te Hilvarenbeek,
- 4.
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V., gevestigd te Amsterdam,
- 5.
[appellante sub 5] en anderen (hierna in enkelvoud: [appellante sub 5]), gevestigd te [plaats],
- 6.
[appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
- 7.
[appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te [woonplaats],
- 8.
[appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 8]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft de raad van de gemeente Hilvarenbeek het bestemmingsplan ‘Centrum en bebouwingslinten, Hilvarenbeek’ (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Dorpsbehoud Hilvarenbeek bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2009, Ahold en Albert Heijn bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2009, [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, [appellant sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009, [appellant sub 8] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009 en [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009, beroep ingesteld. Ahold en Albert Heijn, [appellant sub 8] en [appellant sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 20 mei 2009. [appellant sub 6] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 19 mei 2009.
Op 14 juli 2009 is door de raad desverzocht een nader stuk ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Dorpsbehoud Hilvarenbeek, [appellant sub 2], Ahold en Albert Heijn, [appellante sub 5] en [appellant sub 6] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Ahold en Albert Heijn en [appellant sub 6] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2010, waar de Stichting Dorpsbehoud Hilvarenbeek, vertegenwoordigd door [voorzitter en secretaris] van de stichting, [appellant sub 2], in persoon, en bijgestaan door N.B.M. Brandjes, Ahold en Albert Heijn, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat te Amsterdam, en P. van Kooten, werkzaam bij Ahold, [appellant sub 6], in persoon, en bijgestaan door mr. T. van den Berk, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B], [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], vertegenwoordigd door [appellant sub 1 B], en de raad, vertegenwoordigd door J.H.J.A.M. Vingerhoets, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Het plan omvat het centrumgebied van de kern Hilvarenbeek en de bebouwingslinten de Doelenstraat/Tilburgseweg, de Diessenseweg, de Gelderstraat en de Wouwerstraat.
Intrekking
2.2.
Ter zitting heeft [appellant sub 1] haar beroep en het beroep van [appellant sub 8] met betrekking tot het plandeel met de bestemming ‘Bedrijf (B)’ met de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf (sb-1)’ ter zake van het perceel [locatie 6] ingetrokken.
Ontvankelijkheid
2.3.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat [appellant sub 2], die woont aan de [locatie 1], gezien de afstand van haar woning tot het plangebied niet als belanghebbende kan worden beschouwd bij het bestreden besluit. Nu het beroep van [appellant sub 2] mede ziet op door haar gevreesde effecten van het plan voor haar woongenot door het gebruik van de Johanna van Brabantlaan door sluipverkeer tussen de Diessenseweg en de Gelderstraat, is de Afdeling van oordeel dat haar belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat het door haar ingestelde beroep ontvankelijk is.
Procedurele bezwaren
2.4.
Door [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1], die onderscheidenlijk wonen aan de [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] en [appellant sub 2] is onder meer aangevoerd dat aan de totstandkoming van het plan tekortkomingen kleven. Zij hebben daartoe betoogd dat een niet-volledig ontwerpplan ter inzage heeft gelegen waarbij in het bijzonder de ‘Functiekaart centrum en bebouwingslinten’ (hierna: Functiekaart) heeft ontbroken.
2.4.1.
Vast staat dat het ontwerpplan van 22 augustus 2008 tot en met 2 oktober 2008 ter inzage heeft gelegen. Niet in geschil is dat de Functiekaart die in bijlage 1 van de planregels is opgenomen en waarnaar in de planregels wordt verwezen, een op het ontwerpplan betrekking hebbend en voor de vaststelling van het plan van belang zijnd stuk is, dat met het ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat op de Functiekaart is aangegeven welke functies op de verschillende percelen voor de toepassing van het plan als bestaand worden beschouwd. De raad heeft gesteld dat gedurende een aantal dagen van de termijn van terinzagelegging van het ontwerpplan een onjuiste Functiekaart bij de planstukken heeft gelegen, doch dat, toen dit naar aanleiding van een melding geconstateerd werd, de juiste Functiekaart is toegevoegd aan de ter inzage gelegde planstukken en deze toen tevens digitaal beschikbaar is gesteld. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling de stelling van appellanten dat gedurende de terinzagelegging van het ontwerpplan geen Functiekaart ter inzage heeft gelegen onvoldoende aannemelijk, onder meer nu sprake is geweest van een melding dat een onjuiste versie van de Functiekaart ter inzage lag. De Afdeling gaat er dan ook van uit dat tijdelijk een onjuiste versie van de Functiekaart bij het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft in dat kader geen nieuwe kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) plaatsgevonden met betrekking tot het ter inzage leggen van de juiste Functiekaart. Nu niet uitgesloten is dat hierdoor belanghebbenden onjuist zijn geïnformeerd over een functie van een perceel en mogelijk van hun recht tot het indienen van zienswijzen zijn afgehouden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Deze beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige procedurele bezwaren behoeven derhalve geen bespreking meer.
De Afdeling ziet in de aard en strekking van de overige beroepsgronden van [appellant sub 2], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] en van de overige beroepen aanleiding om in het hierna volgende daarop in te gaan.
De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] en de beroepen van Ahold en Albert Heijn en [appellante sub 5] met betrekking tot artikel 4 van de planregels ter zake van het centrumgebied
2.5.
[appellant sub 2], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd dat het plan ten onrechte voorziet in een aanzienlijke groei van detailhandel, horeca en (zakelijke) dienstverlening ter plaatse. Dit zal volgens hen leiden tot een achteruitgang van het woon- en leefklimaat, door toename van de al bestaande geluid-, verkeers- en parkeeroverlast, door verloedering en vandalisme, door aantasting van de historisch gegroeide functiemenging als bepalend element van het karakter van het dorp en van de bijzondere panden ter plaatse. [appellant sub 7] vreest meer in het bijzonder voor aantasting door het plan van het karakter van de monumentale panden aan de Vrijthof, waaronder hun eigen pand, een rijksmonument, en van het karakter van de Vrijthof als beschermd dorpsgezicht en als een van de mooiste dorpspleinen van Brabant, met name ten gevolge van de in het plan voorziene uitbreiding van de horecafunctie van de Vrijthof.
Het beroep van Ahold en Albert Heijn is onder meer gericht tegen het aan het plan ten grondslag gelegde uitgangspunt dat erop neerkomt dat het totale aantal winkelvestigingen in het centrum per saldo gelijk moet blijven aan het ten tijde van de planvaststelling bestaande aantal detailhandelsbedrijven in het centrum. [appellante sub 5] heeft onder meer aangevoerd dat bij de totstandkoming van het plan onvoldoende onderzoek is verricht naar de parkeerbehoefte rond de percelen aan de Vrijthof 13 en 15, terwijl het hier een concentratiegebied voor horeca betreft.
2.5.1.
De Vrijthof vormt het centrale plein van het centrum van Hilvarenbeek, dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Aan de Vrijthof bevinden zich onder meer de rooms-katholieke kerk Sint Petrus en het gemeentehuis. Verder zijn aan de Vrijthof woningen, dienstverlenende instellingen en horecavestigingen gelegen. De horecavestigingen zijn geconcentreerd ten noorden van de kerk en aan de noordwestzijde van het plein. Volgens het deskundigenbericht vormt het gebied rond het kruispunt Gelderstraat-Diessenseweg met de Kokkestraat en de Varkensmarkt het zwaartepunt van het detailhandelscentrum van Hilvarenbeek. Langs de rest van de Diessenseweg bevinden zich hoofdzakelijk vrijstaande panden met een woonfunctie en enkele solitair gelegen detailhandels-, bedrijfs- en horecavestigingen.
De hoofdwegen in het plangebied zijn de historische linten en toegangswegen tot de kern Hilvarenbeek. Voor zover deze wegen niet in het centrum zijn gelegen bestaat de daaraan gelegen bebouwing in hoofdzaak uit woningen.
2.5.2.
Artikel 4 van de planregels bevat voorschriften met betrekking tot de gronden met de bestemming ‘Centrum (C)’. Deze zijn bestemd voor centrumvoorzieningen, met inachtneming van de onder lid a tot en met e aangegeven verbijzonderingen.
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder a, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 1 (sc-1)’ bestemd voor centrumvoorzieningen met de verbijzondering concentratiegebied detailhandel, met de nadruk op detailhandel, en de menging met horeca, (zakelijke) dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en wonen.
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder b, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 2 (sc-2)’ bestemd voor centrumvoorzieningen met de verbijzondering concentratiegebied (zakelijke) dienstverlening met de nadruk op dienstverlening en de menging met wonen.
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder c, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 3 (sc-3)’ bestemd voor centrumvoorzieningen met de verbijzondering concentratiegebied horeca met de nadruk op horeca en de menging met wonen, kantoren en (zakelijke) dienstverlening.
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder d, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 4 (sc-4)’ bestemd voor centrumvoorzieningen met de verbijzondering de uitoefening van detailhandel, (zakelijke) dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen en de menging met wonen op de verdieping.
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder e, zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 5 (sc-5)’ bestemd voor centrumvoorzieningen met de verbijzondering concentratiegebied detailhandel en horeca, met de nadruk op detailhandel en horeca en de menging met (zakelijke) dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en wonen.
2.5.3.
Ingevolge artikel 4.1.2, aanhef en onder a tot en met e, mag ter plaatse van de gronden met de aanduiding ‘sc-1’, ‘sc-2’, ‘sc-3’ en ‘sc-5’ het aantal detailhandelsvestigingen, bedrijven, horecabedrijven en bedrijven voor (zakelijke) dienstverlening binnen de gezamenlijke bestemmingsvlakken niet meer bedragen dan het aantal zoals bestaand op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Ingevolge artikel 4.1.3, aanhef en onder a, mag ter plaatse van de aanduiding ‘sc-4’ de maximale verkoopvloeroppervlakte detailhandel ten hoogste 1500 m2 bedragen.
2.5.4.
Ingevolge artikel 4.1.4. zijn op de gronden met de bestemming ‘Centrum (C)’ bedoeld in artikel 4.1.1 in ieder geval de functies toegestaan die op het desbetreffende perceel en de desbetreffende bouwlaag werden uitgeoefend op de datum van het van kracht worden van het plan conform de in bijlage 1 van de planregels opgenomen Functiekaart.
2.5.5.
Ingevolge artikel 4.4.4, aanhef en onder a, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ten behoeve van de realisering van een groter aantal detailhandelsvestigingen ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.2, aanhef en onder a, mits de uitbreiding wordt gerealiseerd op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 1 (sc-1)’ of ‘specifieke vorm van centrum 5 (sc-5)’, mits uit onderzoek is gebleken dat door het toevoegen van het aantal vestigingen en daarmee het verkoopvloeroppervlak geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de voorzieningenstructuur en door het gebruik geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, het woon- en leefklimaat in de omgeving, de verkeersveiligheid en de parkeerbalans en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Ingevolge artikel 4.4.4, aanhef en onder b, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ten behoeve van de realisering van een groter aantal bedrijven voor (zakelijke) dienstverlening ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.2, aanhef en onder d, mits de uitbreiding wordt gerealiseerd op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 2 (sc-2)’, onder dezelfde voorwaarden als hiervoor vermeld.
Ingevolge artikel 4.4.4, aanhef en onder c, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om ten behoeve van de realisering van een groter aantal horecavestigingen ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 4.1.2, aanhef en onder c, mits de uitbreiding wordt gerealiseerd op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 3 (sc-3)’ of ‘specifieke vorm van centrum 5 (sc-5)’, eveneens onder eerdergenoemde voorwaarden.
2.5.6.
Volgens de plantoelichting heeft het plan een consoliderend karakter. Beoogd is tevens een zekere flexibiliteit mogelijk te maken, waardoor de verschillende functies onderling uitwisselbaar zijn.
Ter zitting heeft de raad ter toelichting op het bestreden besluit verklaard dat de begrenzing van het centrum, de indeling in deelgebied of concentratiegebieden en de functie van de deelgebieden vrijwel onveranderd zijn gebleven ten opzichte van het voormalige plan. Bij het plan is een wijziging doorgevoerd in de wijze waarop functiewisselingen kunnen plaatsvinden. Hierbij is het aantal bestaande vestigingen van onder meer detailhandel en horeca als uitgangspunt genomen. Die vestigingen kunnen zich, rekening houdend met het karakter van het deelgebied, ‘vrij bewegen’ binnen de centrumbestemming. Voor nieuwe vestigingen is een ontheffing noodzakelijk om een afweging mogelijk te maken. Over het centrumgebied als geheel genomen heeft dit wat betreft de vestigingsmogelijkheden nauwelijks gevolgen ten opzichte van het voormalige planologische regime. Dat neemt niet weg dat de uitwerking per locatie of perceel wel anders kan uitvallen, aldus de raad.
2.5.7.
Het plan, zoals hiervoor weergegeven, houdt in dat ingeval van verplaatsing van detailhandel, zakelijke dienstverlening en horeca vanuit de gebieden met de bestemming ‘Centrum’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum sc-1 (sc-1)’ tot en met ‘specifieke vorm van centrum sc-5 (sc-5)’, die op de plankaart zijn aangegeven met lichtroze vlakken, geen ontheffing nodig is. Basis voor dit zogenoemde ‘one-in-one-out-systeem’ is de Functiekaart, waarop voor het centrumgebied per perceel het bestaande gebruik is aangegeven. Daarmee is volgens de raad het aantal vestigingen per gebruiksfunctie vastgelegd. Het bepalen of en wanneer een vestiging verdwenen is zal volgens de raad per situatie beoordeeld moeten worden.
2.5.8.
Op zichzelf komt de raad de beleidsvrijheid toe om bij het bepalen van de vestigingsmogelijkheden van detailhandel, dienstverlening en horeca binnen een bestemmingsplan als uitgangspunt te hanteren dat het aantal vestigingen in een specifiek deel van het plangebied per saldo niet toeneemt. Dit neemt evenwel niet weg dat een concrete beoordeling van de aanvaardbaarheid van vestiging van een bepaalde detailhandels-, dienstverlenings- of horecavoorziening op een specifieke locatie, waartoe het one-in-one-out-systeem de mogelijkheid biedt, niet mag ontbreken, ook al staat daar de opheffing van een soortgelijke vestiging in het betrokken gebied tegenover.
Ter zitting is door de raad erkend dat een planologische afweging op perceelsniveau niet heeft plaatsgevonden en in het kader van de toepassing van het one-in-one-out-systeem zoals dat regeling heeft gevonden in het bestemmingsplan, ook niet alsnog zal plaatsvinden. Daarbij komt ook dat in het plan, behoudens in artikel 4.1.3, geen beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de omvang van een vestiging die voor een andere in het centrumgebied aanwezige vestiging in de plaats komt, bijvoorbeeld in de vorm van een maximaal toelaatbaar vloeroppervlak voor een detailhandelsbedrijf, zodat een bestaand klein bedrijf in beginsel kan worden vervangen door een groter bedrijf. De Afdeling overweegt voorts dat de Functiekaart, gezien de beperkte mate van detaillering, onvoldoende inzicht biedt in het aantal vestigingen dat bij het one-in-one-out-systeem als uitgangspunt moet worden genomen. Door de raad is ter zitting erkend dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen inventarisatie van het op dat moment bestaande aantal detailhandels-, dienstverlenings- en horecavestigingen heeft plaatsgevonden.
De Afdeling acht aldus ook onvoldoende inzichtelijk hoe de uitvoering van het plan op dit punt in de praktijk zal moeten plaatsvinden en in het bijzonder hoe de toetsing van aanvragen om bouwvergunning aan en om handhaving van het plan zal geschieden. Uit het voorgaande volgt dat het ‘one-in-one-out-systeem’ leidt tot rechtsonzekerheid.
In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 7],[appellant sub 8], [appellant sub 1], Ahold en Albert Heijn en [appellante sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft de plandelen met de bestemming ‘Centrum (C) ’ en artikel 4 van de planregels is vastgesteld in strijd met rechtszekerheidsbeginsel. De beroepen zijn in zoverre gegrond. De overige in dit verband aangevoerde beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
Gelet op het feit dat, zoals in 2.4.1 is overwogen, het bestreden besluit in zijn geheel is vernietigd, leidt dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit in zoverre.
Beroep van [appellant sub 2] voor het overige
2.6.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zijn de bezwaren van [appellant sub 2] voor het overige in het bijzonder gericht tegen de in het plan geboden bouwmogelijkheden aan de Gelderstraat, de Diessenseweg en de Van Merodelaan.
2.6.1.
In het deskundigenbericht zijn in dat verband de bestemmingen ‘Kernwinkelgebied’ en ‘Centrumvoorzieningen’ van het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991 en de bestemming ‘Bedrijf’ van het bestemmingsplan ‘Varkensmarkt’ vergeleken met de bestemmingen ‘Centrum’ en ‘Bedrijf’ van het voorliggende plan, een en ander voor zover van toepassing op de percelen aan de Gelderstraat nrs. 20–52 en de percelen aan de Diessenseweg nrs. 24–38 en 7–51.
Volgens het deskundigenbericht zijn de mogelijkheden in het voorliggende plan nagenoeg niet gewijzigd ten opzichte van die uit de hiervoor genoemde, voorheen geldende planologische regelingen.
De maximale bouwhoogten langs de Gelderstraat en aan de Diessenseweg 24–38 zijn volgens het deskundigenbericht vrijwel gelijk gebleven. Het betoog van [appellant sub 2] dat het voorliggende plan ter plaatse bouwhoogten van 15 meter mogelijk maakt, mist feitelijke grondslag, nu ingevolge artikel 4.2.1, onder k, in samenhang met de aanduidingen op de plankaart, de toegestane bouwhoogte maximaal 11 meter bedraagt.
Met betrekking tot de bebouwingsdiepten was in het vorige plan een achtergevelrooilijn aangehouden op een afstand van ten minste 25 meter van de voorgevelrooilijn. In het voorliggende plan is dienaangaande een meer gedetailleerde en, over het geheel genomen, striktere regeling neergelegd dan in het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991 gold een maximaal bebouwingspercentage van 90 voor een strook grond van ongeveer 12 meter uit de voorgevelrooilijn en daarachter een percentage van 60. In het voorliggende plan is geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen voor hoofdgebouwen, maar mogen, ingevolge artikel 4.2.1, onder f, van de planregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen een bebouwingsoppervlak van ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen.
Volgens het deskundigenbericht komen voorts de voor het bouwblok aan de Diessenseweg 7–39 op de aanwezige bebouwing toegespitste regels zowel wat betreft hoogte, diepte als bebouwingsmogelijkheden overeen met de voorheen geldende voorschriften.
Ook ingevolge de ontheffingsregels, de algemene bouwregels en andere algemene regels is volgens het deskundigenbericht in het algemeen niet meer bebouwing toegestaan dan hetgeen reeds onder de vorige planologische regimes kon worden gerealiseerd. [appellant sub 2] heeft het vorenoverwogene niet met een beargumenteerd en met feiten onderbouwd betoog bestreden. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het voorliggende plan wat betreft genoemde punten op de door [appellant sub 2] genoemde locaties niet noemenswaard meer mogelijk maakt dan hetgeen ingevolge de bestemmingsplannen Centrum en ‘Varkensmarkt’ voor deze percelen was toegestaan. Dit betoog faalt derhalve.
Beroepen van [appellant sub 8] en [appellant sub 1] met betrekking tot de bestemmingen van de panden [locatie 3 en 5]
2.7.
Door [appellant sub 8] is aangevoerd dat het perceel aan de [locatie 3] ten onrechte tot bedrijfswoning is bestemd, terwijl dit al geruime tijd als woonhuis in gebruik is.
De woning aan de [locatie 3] is volgens het deskundigenbericht de voormalige bedrijfswoning bij de drukkerij van betrokkenen aan de [locatie 6], die na verkoop van het bedrijf en het bijbehorende bedrijfsperceel in 1998, thans door hem als zelfstandig woonhuis wordt bewoond.
In het bestemmingsplan ‘Varkensmarkt’ hadden de gronden aan de [locatie 6 en 3] in hun geheel de bestemming ‘Bedrijven’ met de nadere aanduiding ‘bII’ zijnde een drukkerij. In het voorliggende plan is aan beide percelen de bestemming ‘Bedrijf (B)’, met ter plaatse van de woning de aanduiding ‘bedrijfswoning (bw)’, toegekend. De gronden zijn daarmee bestemd voor bedrijven als vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorende tot ten hoogste milieucategorie 2. Ingevolge artikel 3.1.1, aanhef en onder b en de aanduiding ‘Specifieke vorm van bedrijf 1 (sb-1)’ op de plankaart is op het perceel [locatie 6] uitsluitend detailhandel in verzorgingsartikelen en aanverwante accessoires toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegelaten waar dat op de plankaart is aangegeven, met dien verstande dat per aanduiding maximaal één bedrijfswoning is toegestaan.
Vast staat dat de woning niet meer functioneel verbonden is aan het bedrijf, zodat de bestemming niet overeenkomt met de feitelijke situatie.
Ter zitting heeft de raad verklaard dat met de regeling is beoogd te voorkomen dat op het perceel een nieuwe bedrijfswoning kan worden gerealiseerd en om te voorkomen dat milieutechnische beperkingen ontstaan voor de bedrijven aan weerszijden van het perceel.
Blijkens het verhandelde ter zitting betreft het hier de toepassing van algemene uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Niet gebleken is dat de specifieke situatie ter plaatse is onderzocht, waarbij in het bijzonder de vraag moet worden beantwoord in hoeverre van een gevaar van vestiging van een bedrijfswoning op deze locatie feitelijk sprake is, gezien de ligging daarvan te midden van woningen.
In hetgeen [appellant sub 8] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond.
Gelet op het feit dat, zoals in 2.4.1 is overwogen, het bestreden besluit in zijn geheel is vernietigd, leidt dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit in zoverre.
2.7.1.
Met betrekking tot de bezwaren van [appellant sub 8] en [appellant sub 1] ter zake van het perceel aan de [locatie 5] overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat het plan voor dit bedrijfsperceel ruimere mogelijkheden biedt dan het vorige planologische regime. De omstandigheid dat de gronden tot op heden niet als bedrijfsgronden gebruikt zijn dan wel nog niet bebouwd zijn geweest ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf, doet daaraan niet af. Dit betoog faalt.
Het beroep van Ahold en Albert Heijn voor het overige
2.8.
Ahold en Albert Heijn zijn eigenaar respectievelijk exploitant van een supermarktcomplex aan de Gelderstraat 52 en een bedrijfswoning aan de Gelderstraat 50. In het supermarktcomplex bevinden zich een slijterij en een Albert Heijnsupermarkt die door Albert Heijn wordt geëxploiteerd. Ten noorden van het bedrijfsgebouw ligt een grote parkeergelegenheid die kan worden bereikt via de Gelderstraat en de Deken Caulthalsstraat. Ahold en Albert Heijn betogen dat het plan ten onrechte in de weg staat aan de noodzakelijke renovatie en herinrichting, met name voor zover dat de realisering van een extra dagwinkel betreft. Zij stellen dat over de vestiging van een nieuwe winkel in het pand reeds afspraken waren gemaakt met de gemeente en dat niet is gemotiveerd waarom de raad daaraan thans niet wenst mee te werken.
Ahold en Albert Heijn betogen verder dat ten onrechte de — in het kader van de exploitatie van de supermarkt — op de eerste verdieping van het winkelpand aanwezige kantoorruimten niet als zodanig zijn bestemd en dat onduidelijk is of het door hen beoogde bouwplan wel past binnen de regeling van de maximale bouwdiepte en bouwhoogte.
2.8.1.
In het plan is aan de gronden van de Albert Heijnvestiging en de bedrijfswoning de bestemming ‘Centrum’ toegekend, met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum 1 (sc-1)’.
Ingevolge het hierboven uitgebreid weergegeven artikel 4.1.1, aanhef en onder a, artikel 4.1.2, aanhef onder a, en artikel 4.1.4, is ter plaatse een concentratiegebied detailhandel voorzien met de nadruk op detailhandel, en de menging met horeca, (zakelijke) dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en wonen, mag het aantal detailhandelsvestigingen, behoudens de mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden van verlening van een ontheffing, niet meer bedragen dan het aantal zoals bestaand op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en zijn in ieder geval de functies toegestaan die op het desbetreffende perceel en de desbetreffende bouwlaag werden uitgeoefend op de datum van het van kracht worden van het plan conform de Functiekaart.
Ingevolge artikel 4.4.2 kan het college van burgemeester en wethouders tevens onder bepaalde voorwaarden ontheffing verlenen van de in artikel 4.1.1, aanhef en onder f en i, opgenomen bepaling dat detailhandel en kantoren uitsluitend op de begane grond gevestigd mogen zijn.
2.8.2.
Ter zake van het betoog dat het bestaand gebruik van de eerste verdieping van het pand van Ahold en Albert Heijn voor kantoordoeleinden door de beperking van de centrumfuncties tot de begane grond onder overgangsrecht is komen te vallen, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de planregels zo moeten worden uitgelegd dat het gebruik van de eerste verdieping als kantoor, als onzelfstandig onderdeel van de in het winkelpand uitgeoefende detailhandel, onder de bestemming detailhandel wordt begrepen. De Afdeling ziet geen aanleiding de uitleg van deze bepaling voor onjuist te houden. Het plan staat derhalve niet in de weg aan het bedoelde gebruik.
2.8.3.
Met betrekking tot het betoog dat het (ver)bouwplan van Ahold en Albert Heijn zich niet verdraagt met de regels omtrent de maximaal toegestane bouwdiepte en goot- en bouwhoogte, wordt overwogen dat in artikel 16.1.2 van de Algemene regels in hoofdstuk 3 is bepaald dat indien een bestaande maatvoering, mits in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, meer bedraagt dan de hiervoor genoemde maximale maten, voor de bouwmogelijkheden op dat perceel in afwijking daarvan die maat als maximaal toegestaan geldt. Door de raad is ter zitting onweersproken verklaard dat, gelet op deze bepaling, van strijd van het (ver)bouwplan met de planregels geen sprake is.
Het beroep van Ahold en Albert Heijn slaagt op deze punten niet.
Het beroep van [appellante sub 5] voor het overige
2.9.
Het beroep van [appellante sub 5], eigenares van onder andere de percelen aan de Vrijthof 13, 15, 16, 17 en 19, richt zich onder meer tegen de plangrens ter plaatse van de achterzijde van de percelen aan de Vrijthof 16, 17 en 19. Zij is van mening dat no. 19 en de achterste delen van no. 16 en no. 17 ten onrechte niet in het plan zijn opgenomen. Omdat aldus verschillende regimes van toepassing zijn op de percelen zal volgens haar onduidelijkheid ontstaan over de daarvoor geldende bebouwingsvoorschriften.
Voorts heeft zij betoogd dat de raad in het nieuwe plan rekening had moeten houden met de wijziging van de functie van de eerste verdieping van het pand aan de Vrijthof 13 waarvoor door haar reeds onder het vorige, minder strikte, regime een verzoek is ingediend. Hetzelfde geldt volgens haar voor het perceel aan de Vrijthof 15, waarvoor eveneens ruim voor de vaststelling van het plan een formeel verzoek om functiewijziging is ingediend.
2.9.1.
De Afdeling overweegt dat in het overleg van [appellante sub 5] met het gemeentebestuur over de functiewijziging van de woonhuizen aan de Vrijthof 13 en 15 tot horecagelegenheid en het stadium waarin dat overleg zich ten tijde van het nemen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan bevond, geen grond wordt gezien voor het oordeel dat de raad gehouden was om deze horecavestigingen in het voorliggende plan op te nemen. Dit betoog faalt.
2.9.2.
In de panden aan de Vrijthof 16 en 17 zijn horecagelegenheden ondergebracht, respectievelijk een broodjeszaak en Brasserie Zwaan. Op no. 18 is Café 't Schouwke gevestigd. Het pand aan de Vrijthof 19 is enkele jaren geleden ingestort, waarna het perceel nog steeds braak ligt. De achtererven van de percelen no.16 en no. 17 zijn grotendeels onbebouwd en halfverhard en worden deels gebruikt voor de toelevering van producten en als parkeergelegenheid voor het personeel. De achtererven worden ontsloten via de Dekanijstraat.
2.9.3.
Ingevolge de planregels, in combinatie met de verbeelding, gelden voor hoofdgebouwen op deze locatie maximale goot- en bouwhoogten van respectievelijk 6 en 12 meter en voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen van respectievelijk 3 en 5,5 meter. De diepte van de hoofdgebouwen ter plaatse mag ten hoogste 13 meter bedragen. De gezamenlijk te bebouwen oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen, tot een maximum van 100 m2. Een en ander is neergelegd in artikel 4.2.1, aanhef en onder k, b en f van de planregels.
2.9.4.
Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing rond het pand aan de Vrijthof 19 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat is komen vast te staan dat omtrent dit perceel nog geen bestuurlijke besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Vast staat dat voor de achtererven van de percelen aan de Vrijthof 16 en 17 het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991 is blijven gelden. In dat plan is aan de gronden ter plaatse van de Vrijthof 16 tot en met 19 de bestemming ‘Centrumvoorzieningen III’ toegekend. Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn deze gronden bestemd voor — al dan niet in combinatie — onder meer wonen, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening, detailhandel en horeca. Voor de hoofdbebouwing van de panden aan de Vrijthof 11 tot en met 18 gelden maximale goot- en bouwhoogten van respectievelijk 6 en 12 meter. Het bebouwingspercentage is bepaald op 90. Voor de daarachter gelegen perceelsgedeelten gelden maximale goot- en bouwhoogten van 2,75 en 3,5 meter. Het bebouwingspercentage voor deze perceelsgedeelten bedroeg 40.
Ten aanzien van de goot- en bouwhoogten ontstaat door de in het plan neergelegde plangrens op de percelen aan de Vrijthof 16 en 17 geen onduidelijkheid over de vraag voor welke perceelsdelen de maatvoering op basis van het voorliggende plan of die van het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van toepassing is.
Dit geldt niet voor de op die percelen aan te houden maximale bebouwingsoppervlakten, aangezien voor hetzelfde perceel verschillende bebouwingspercentages gelden. Dat — naar door de raad is gesteld — de bestemmingsregeling voor deze gronden in de toekomst geactualiseerd en gestandaardiseerd zal worden doet daaraan niet af. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Gelet op het feit dat, zoals in 2.4.1 is overwogen, het bestreden besluit in zijn geheel is vernietigd, leidt dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit in zoverre.
Het beroep van [appellant sub 6]
2.10.
[appellant sub 6], die woont op de [locatie 7], betoogt dat het plan ter plaatse ten onrechte slechts een recreatiewoning toestaat. Hij stelt aanspraak te kunnen maken op een volwaardige woonbestemming en voert daartoe onder meer aan dat het pand onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Hilvarenbeek’ valt omdat dit vanaf 1971 vrijwel onafgebroken als permanente woning in gebruik is geweest, dat hij door omstandigheden geen gebruik heeft kunnen maken van een in 2002 verstrekte bouwvergunning voor het realiseren van een woonhuis op zijn perceel en dat hij in overleg met de gemeente een andere bouwkavel heeft verkocht aan een specifieke gegadigde in plaats van op de vrije markt, onder de voorwaarde dat de gemeente zich zou inspannen om aan de recreatiewoning [locatie 7] een positieve woonbestemming toe te kennen.
[appellant sub 6] betoogt voorts dat een positieve woonbestemming voor de voormalige recreatiewoning in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid, dat van precedentwerking geen sprake kan zijn en dat, gezien de situering van de woning met een eigen toegangsweg, ook uit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren bestaan tegen het toekennen van een positieve woonbestemming. Hij heeft in dit verband gesteld dat aan het zogenoemde binnenterrein aan de Loostraat in de gemeente, dat eveneens slechts bereikbaar is via een smalle doorgang tussen bestaande woningen, een vergelijkbare situatie bestaat, waaraan door de raad wel is meegewerkt.
Hij heeft er ten slotte op gewezen dat de woning zou kunnen worden ingepast in de woningbouw die in het bestemmingsplan ‘Rand van Beek’ is voorzien achter de Tilburgseweg.
2.10.1.
In het voorliggende plan is aan het perceel de bestemming ‘Wonen (W)’ met de nadere aanduiding ‘Specifieke vorm van wonen 1’ toegekend. Ingevolge artikel 12.1.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn deze gronden uitsluitend bestemd voor niet-permanente bewoning.
In de Nota ‘Aanpak van permanente bewoning en recreatiewoningen in de gemeente Hilvarenbeek’ van januari 2005, is vermeld dat personen die kunnen aantonen dat zij voor 31 oktober 2003 permanent een recreatiewoning bewoonden, een persoonsgebonden gedoogbeschikking kunnen krijgen voor permanente bewoning tot 2015.
2.10.2.
Volgens het deskundigenbericht betreft het hier een voormalig bijgebouw bij een inmiddels afgebroken boerderij, dat kan worden aangemerkt als een niet zeer grote, maar wel volwaardige woning. Bij de woning staat een bijgebouwtje van ongeveer 60 m2, dat onder meer wordt gebruikt voor opslagdoeleinden. Het perceel direct rond de woning is ingericht als tuin. De rest van het perceel wordt thans niet gebruikt. Het perceel is gelegen achter de percelen Tilburgseweg 21c, 21d en 23a en worden ontsloten op de Tilburgseweg via een weg tussen no. 21d en no. 23a.
2.10.3.
Vast staat dat ingevolge het bestemmingsplan ‘Buitengebied Hilvarenbeek’ van 1986 het gebruik van het voormalige bijgebouw als permanent te bewonen woning, noch als recreatiewoning was toegestaan. De Afdeling acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat ter plaatse sprake is geweest van permanente bewoning. In dit verband hecht zij mede gewicht aan het feit dat door [appellant sub 6] in 1992 een vergunning is gevraagd voor het verbouwen van een recreatiewoning, waarna de gevraagde vergunning op basis van de overgangsbepalingen uit genoemd bestemmingsplan is verleend. Geconcludeerd moet dan ook worden dat door [appellant sub 6] ter zake van het gebruik van het gebouw als permanente woning niet met succes een beroep kan worden gedaan op overgangsrecht. Door de raad is ter zitting verklaard dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden tegen het gebruik van de woning als permanente woning.
Ter zake van het beroep van [appellant sub 6] op schending van het gelijkheidsbeginsel in verband met de bestemming van de locatie aan de Loostraat, is door de raad onweersproken gesteld dat het daar een inbreidingslocatie betreft, geheel omsloten door bebouwing, met een meer verstedelijkt karakter. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een relevant verschil kunnen zien met de voorliggende situatie, waarin het gaat om een locatie bij lintbebouwing, waarvan kenmerkend is dat de bebouwing georiënteerd is op en gesitueerd is aan het lint. Over het betoog van [appellant sub 6] ten slotte dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat hij medewerking zou verlenen aan een permanente woonbestemming voor zijn pand. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Ter zitting is voorts gebleken dat een inpassing in het verband van woningbouw, als mogelijk voorzien in een bestemmingsplan ‘Rand van Beek’, in ieder geval ten tijde van het besluit niet aan de orde was.
Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Beroep van Dorpsbehoud Hilvarenbeek
2.11.
Dorpsbehoud Hilvarenbeek betoogt dat het plan onvoldoende bescherming biedt voor de cultuurhistorisch waardevolle elementen van het dorp die zijn gelegen buiten het als beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied. Zij voert daartoe aan dat het principe van de ‘overgangszone beschermd stadsgezicht’ uit het vorige plan ten onrechte en zonder nadere onderbouwing is vervallen en dat dit niet strookt met de huidige visie van gebiedsgerichte in plaats van objectgerichte bescherming die is neergelegd in de Nota ‘Een lust, geen last. Visie op de modernisering van de monumentenzorg’ van november 2008 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Dorpsbehoud Hilvarenbeek betoogt voorts dat het plan onvoldoende bescherming biedt voor het functioneren van de windmolen aan de Doelenstraat 51 omdat daarbij een onjuiste norm voor de windvang is gehanteerd.
2.11.1.
Uit de stukken blijkt dat in het voorheen vigerende bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991, voor zover betrekking hebbend op het plangebied van het voorliggende plan, op de plankaart een zogenoemde ‘overgangszone beschermd dorpsgezicht’ was aangegeven voor twee bebouwingsblokken aan weerszijden van het noordelijke stuk van de Gelderstraat en voor een blok gelegen tussen de Paardenstraat, het Voortsepad, de Holstraat en de Doelenstraat. Ingevolge artikel 5 van de aan het plan uit 1991 verbonden planvoorschriften was in die gebieden de bouw toegestaan van gebouwen met een kap met een dakhelling tussen de 45 en 60 graden. Van percelen die op de kaart met het kappenplan voorkwamen, moest de kap de daarop ingetekende vorm hebben. Dit laatste gold voor enkele kappen aan de oostzijde van de Gelderstraat.
Voorts waren in het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991 voorschriften opgenomen met betrekking tot cultuurhistorisch waardevolle bebouwing voor zover panden als zodanig waren aangeduid op de plankaart. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften diende bebouwing van de desbetreffende percelen te zijn gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de bestaande uitwendige architectonische vormgeving en cultuurhistorische waarden, zoals die in een bijlage bij de plantoelichting waren beschreven. In de bijlage waren in totaal 26 panden beschreven. Ingevolge het vierde lid van artikel 6 gold tevens een aanlegvergunningplicht voor het slopen van als cultuurhistorisch waardevol aangemerkte gebouwen.
2.11.2.
Vast staat dat in het voorliggende plan geen ‘overgangszone beschermd dorpsgezicht’ is opgenomen. Wel is, ten aanzien van de gronden waaraan de bestemming ‘Centrum (C)’ is toegekend, evenals in het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991, in de planregels bepaald dat in de op de plankaart aangegeven voorgevelrooilijn moet worden gebouwd. Hiermee is beoogd het karakter van de openbare ruimte te beschermen. Voor de gebieden die vroeger tot de overgangszone behoorden is geen regeling voor de dakhelling opgenomen. Het bij het plan behorende kappenplan heeft geen betrekking op deze gronden.
Het plan bevat naast de vermelding in de plantoelichting en op de plankaart van de rijks- en gemeentelijke monumenten geen lijst van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Blijkens de stukken is het pand Paardenstraat 6, dat in het bestemmingsplan ‘Centrum Hilvarenbeek’ van 1991 op de lijst van waardevolle gebouwen stond, als rijksmonument aangemerkt.
2.11.3.
De Afdeling overweegt dat aan de raad bij het vaststellen van het bestemmingsplan beleidsvrijheid toekomt.
Volgens de plantoelichting is de kern van het dorp Hilvarenbeek, waaronder de Vrijthof, met omliggende bebouwing vanwege het algemeen belang van de schoonheid en het karakter daarvan in zijn geheel aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet. In het plan is geen overgangszone beschermd dorpsgezicht opgenomen, omdat die zone niet is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet. Bovendien heeft een dergelijke regeling nagenoeg geen toegevoegde waarde omdat beeldkwaliteit een aspect is dat wordt geregeld in de Welstandsnota, aldus de plantoelichting.
Naar in de zienswijzennota is aangegeven en ter zitting is bevestigd, heeft de raad beoogd om de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de panden in het plangebied te beperken tot de objecten met een wettelijke status, te weten de rijks- of gemeentelijke monumenten of panden die deel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht, en om de bescherming van die waarden van de overige panden te laten plaatsvinden door middel van de toetsing in het kader van de Welstandsnota. Mede gezien de omvang van het via de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht beschermde gedeelte van het plangebied, acht de Afdeling dit niet onredelijk. In de door Dorpsbehoud Hilvarenbeek genoemde Nota ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander standpunt, reeds omdat die nota blijkens de bewoordingen daarvan slechts een visie bevatte waarmee destijds beoogd werd een startpunt te geven voor openbaar debat over modernisering van de monumentenzorg, waaraan tot op heden geen concreet vervolg is gegeven.
2.11.4.
Uit de stukken blijkt voorts dat De Doornboom, de windmolen aan de Doelenstraat 51 waar het beroep van Dorpsbehoud Hilvarenbeek voor het overige op ziet, ongeveer 3 dagdelen per week wordt gebruikt voor het malen van graan ten behoeve van de productie van speciale broden en andere graanproducten. De molen bevindt zich op een ongeveer 3 meter hoge heuvel. In het plan is aan de molen de bestemming ‘Maatschappelijk (M)’ toegekend. Om de molen is een molenbiotoop — een cirkelvormige zone rond traditionele molens die van belang is voor de vrije windtoetreding, windafvoer en het zicht op de molen — aangebracht van 400 meter. Deze is op de plankaart aangegeven met de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone — molenbiotoop’. In artikel 18.1.2 van de planregels is met betrekking tot de gronden binnen deze zone bepaald dat het niet is toegestaan om binnen 100 meter van de molen bebouwing of beplanting van meer dan 3,72 meter hoog te realiseren en dat bebouwing en beplanting op een afstand van tussen de 100 en 400 meter van de molen niet hoger mag zijn dan 3,72 meter vermeerderd met 1/30 deel van de afstand tussen bouwwerk of beplanting en de molen.
2.11.5.
Dorpsbehoud Hilvarenbeek staat een regeling voor waarbij bebouwing en beplanting niet hoger mogen zijn dan 3,72 meter plus 1/50 van de afstand tussen bouwwerk of beplanting en de molen. Volgens het deskundigenbericht komt dit neer op een maximale hoogte van ongeveer 5,70 meter op 100 meter afstand van de molen, in plaats van de in het plan mogelijk gemaakte 7 meter, en ongeveer 7,70 meter op 200 meter van de molen in plaats van de maximale hoogte in het plan van 10,30 meter. Weliswaar biedt de in het plan gehanteerde formule een enigszins geringere bescherming dan de biotoopformule die wordt gehanteerd door de Vereniging de Hollandsche Molen, maar het betreft hier betrekkelijk geringe verschillen, aldus het deskundigenbericht.
2.11.6.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de in het plan neergelegde regeling de windvang van de molen voldoende gewaarborgd is. Daarbij is met name van belang dat zich rond de molen reeds bebouwing bevindt die hoger is dan de hoogte die Dorpsbehoud Hilvarenbeek beoogt en die in de praktijk geen belemmering vormt voor de windvang. Het betreft hier halfopen bebouwing tussen de 3 en 8 meter hoog op korte afstand van de molen, waar volgens de planregeling een maximale hoogte van 3,72 meter is toegestaan. Mede gelet op het deskundigenbericht acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het plan ter plaatse zodanig substantiële bebouwing mogelijk maakt, dat voor belemmering van de windvang van de molen zou moeten worden gevreesd. Dit betoog faalt derhalve.
2.11.7.
In hetgeen Dorpsbehoud Hilvarenbeek heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Dorpsbehoud Hilvarenbeek is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.12.
De raad dient ten aanzien van Ahold en Albert Heijn en [appellante sub 5] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft [appellant sub 2], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. De overige beroepen geven geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B], [appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B], [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B], de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V. en [appellante sub 5] en anderen gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hilvarenbeek van 29 januari 2009;
- III.
verklaart de beroepen van de stichting Stichting Dorpsbehoud Hilvarenbeek en van [appellant sub 6] ongegrond;
- IV.
veroordeelt de raad van de gemeente Hilvarenbeek tot vergoeding van de in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- a.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V. tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en
- b.
[appellante sub 5] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
- V.
gelast dat de raad van de gemeente Hilvarenbeek aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- a.
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2];
- b.
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 7 A] en [appellante sub 7 B];
- c.
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 8 A] en [appellant sub 8 B];
- d.
€ 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);
- e.
€ 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Ahold Vastgoed B.V. en Albert Heijn B.V. en
- f.
€ 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) aan [appellante sub 5] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen voorzitter
w.g. Zijlstra ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010