ABRvS, 02-04-2008, nr. 200705682/1
ECLI:NL:RVS:2008:BC8553
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-04-2008
- Zaaknummer
200705682/1
- LJN
BC8553
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BC8553, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑04‑2008; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2008/206
Uitspraak 02‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van [appellant]) om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Partij(en)
200705682/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1173 van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van [appellant]) om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 16 februari 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2007, verzonden op 29 juni 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 september 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister van Justitie (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
[appellant] klaagt dat de rechtbank de minister ten onrechte is gevolgd in het in het besluit van 16 februari 2006 ingenomen standpunt dat de identiteit van [appellant] niet vast staat. Daartoe betoogt [appellant] dat hij beschikt over een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig nationaal paspoort en dat uit deze documenten zijn identiteit blijkt.
Dat eerder, na verificatie van de geboorteakte, de daarin vermelde geboortedatum niet is komen vast te staan en legalisatie van dat document is geweigerd, vormt geen aanleiding voor twijfel aan zijn identiteit, aldus [appellant]. Op de voet van het toen vigerende verificatie- en legalisatiebeleid twijfelde de minister van Buitenlandse Zaken op voorhand aan de inhoud van akten uit Nigeria en kon die twijfel alleen worden weggenomen als de geboortedatum bevestiging vond in een school-, kerk-, of ziekenhuisregister en er geen contra-indicaties aanwezig waren. Aan dit beleid is met - onder meer - de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaak nr. <a href=""http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=8372"">200303055/1a> een einde gekomen. Dat de geboortedatum geen bevestiging heeft gevonden in een register, mag niet aan de verlening van het Nederlanderschap in de weg staan, wanneer er geen indicaties zijn dat die datum niet juist zou zijn. De juistheid van de geboortedatum blijkt uit verklaringen van familieleden en een document van de Moon Light Clinic, van welk document de authenticiteit tijdens een verificatieonderzoek is komen vast te staan. Ook zijn afstamming, nationaliteit en identiteit zijn genoegzaam vastgesteld, aldus [appellant].
2.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, onder b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geboortedatum.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding), voor zover thans van belang, worden, indien overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor de Gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA), deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in de regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving in de GBA. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de GBA moet worden gewijzigd, dan dient hiervoor zo mogelijk zorg te worden gedragen alvorens advies aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) wordt uitgebracht, aldus de Handleiding.
Voorts wordt, indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de GBA of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, ingeval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd. Indien aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de IND aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar de minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek om een verificatieonderzoek, aldus de Handleiding.
2.3.
De minister van Buitenlandse Zaken heeft eerder geweigerd een door [appellant] overgelegde Nigeriaanse geboorteakte te legaliseren, omdat de juistheid van de in die akte vermelde geboortedatum niet kon worden geverifieerd. Hetgeen de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 8 september 2004 omtrent het rechtskarakter van de verklaringen van de minister van Buitenlandse Zaken inzake de legalisatie en verificatie van buitenlandse akten, laat onverlet dat, zoals evenzeer in die uitspraak is overwogen, de minister van Buitenlandse Zaken met zodanige verklaringen van advies kan dienen omtrent de formele echtheid en - eventueel - de inhoudelijke juistheid van de betrokken akten ten behoeve van de oordeels- en besluitvorming door de daartoe bevoegde instanties in het kader van procedures waarin die akten als bewijsstuk worden overgelegd. Het besluit van 16 februari 2006 is genomen in het kader van zo'n procedure en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft dat besluit mogen baseren op verklaringen van de minister van Buitenlandse Zaken, waarbij is geweigerd de geboorteakte te legaliseren.
Het document van de Moon Light Clinic vermeldt weliswaar dezelfde geboortedatum, doch de hierin opgenomen gegevens zijn niet te herleiden tot enige onafhankelijke, objectieve bron zodat de juistheid hiervan niet kan worden vastgesteld.
Dat een tweede geboorteakte, met daarin vermeld dezelfde geboortedatum, op enig moment na 8 september 2004, met inachtneming van de gewijzigde jurisprudentie van de Afdeling, wél is gelegaliseerd, brengt niet met zich dat de geboortedatum van [appellant] door legalisatie van dat document is vastgesteld. Daarbij is van belang dat, omdat twijfel bestaat aan de identiteit van [appellant], de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 10 augustus 2005 heeft verzocht deze tweede geboorteakte te verifiëren, maar de minister van Buitenlandse Zaken niet tot een verificatieonderzoek is overgegaan omdat de in de tweede geboorteakte vermelde gegevens niet verschillen van die in de eerder ingebrachte geboorteakte. [appellant] is bij brief van 8 december 2005 in de gelegenheid gesteld aanvullende gegevens in te brengen die aanleiding zouden kunnen vormen voor een nader onderzoek, maar [appellant] heeft zodanige gegevens niet ingebracht.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij beschikt over een geldig Nigeriaans paspoort waarin zijn geboortedatum is vermeld, is hiermee de geboortedatum evenmin vastgesteld. Blijkens het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 19 december 2002, nr. DPV/DF/142, ter vaststelling van de algemene ambtsberichten inzake legalisatie en verificatie van documenten afkomstig uit Ghana, India en Nigeria (Stcrt. 2002, nr. 248) worden Nigeriaanse paspoorten afgegeven op basis van niet door de Nigeriaanse overheid geverifieerde informatie en kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat de gegevens zoals die vermeld staan in het paspoort correct zijn. Voorts wordt blijkens voormeld besluit door aanvragers en belanghebbenden met regelmaat verklaard dat in Nigeria geen enkel document aan de paspoortautoriteiten diende te worden overgelegd om het gewenste paspoort te verkrijgen. Onder deze omstandigheden kan het door [appellant] overgelegde paspoort niet worden aangemerkt als brondocument voor de vaststelling van zijn geboortedatum.
2.4.
Voorts wordt in het betoog van [appellant] niet onderkend dat de geboortedatum één van de elementen van de identiteit van een persoon vormt, zodat twijfel aan de geboortedatum van [appellant] met zich brengt dat twijfel bestaat aan diens gestelde identiteit. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft, de aan het Nederlanderschap verbonden gevolgen in aanmerking genomen, het belang van de vaststelling van de juiste identiteit van bijzonder gewicht kunnen achten en bij besluit van 16 februari 2006 de afwijzing van het verzoek om verlening van het Nederlanderschap kunnen handhaven.
Het betoog faalt.
2.5.
Ten slotte laat het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat hij blijkens justitiële documentatie is veroordeeld voor valsheid in geschrifte niet redengevend kan zijn voor twijfel aan zijn identiteit en voorts dat bij een staandehouding een andere persoon, niet zijnde [appellant], de identiteit van [appellant] heeft misbruikt, onverlet dat in deze procedure de identiteit van [appellant] niet is vastgesteld, zodat ook dit betoog dient te falen.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008