Rb. Den Haag, 03-06-2014, nr. 09/817078-14
ECLI:NL:RBDHA:2014:6801
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-06-2014
- Zaaknummer
09/817078-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:6801, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑06‑2014
Uitspraak 03‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Geen straf voor mes trekken ter verdediging De 21-jarige man die op 6 januari 2014 aan de Lange Beestenmarkt in Den Haag een mes trok om zich te verdedigen tegen drie belagers krijgt daarvoor geen straf. De rechtbank stelt vast dat de emoties bij de man hoog opliepen vanwege de agressie van het groepje. De man heeft zich in paniek verdedigd door een mes uit zijn zak te pakken, dit open te klappen en er, op schouderhoogte, een zwaai mee te geven in de richting van een van de drie belagers, die een kop kleiner is dan verdachte. Zij werd daardoor in haar hals geraakt. Op zich vindt de rechtbank dat verdachte, door zich van een mes te bedienen, redelijkerwijs geen beroep kan doen op noodweer. De rechtbank gaat er echter van uit dat hij dit deed onder invloed van hevige emoties. De rechtbank oordeelt daarom dat hij toch niet strafbaar is. De rechtbank zal hem, wat betreft de poging tot doodslag met het mes, daarom ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij krijgt wel een geldboete voor het dragen van het verboden mes.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/817078-14
Datum uitspraak: 3 juni 2014
(Verkort vonnis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
wonende [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 mei 2014.
Verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.L. Oudshoorn, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Bij de stukken bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces dat niet is ondertekend en waarop geen schadevergoedingsbedrag is ingevuld. Hetgeen in dat formulier overigens wordt vermeld kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als vordering van een benadeelde partij. De rechtbank laat dit formulier verder buiten beschouwing.
De officier van justitie mr. L.S. van Haeringen heeft gevorderd dat het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde wordt bewezen verklaard. Ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 320,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het in beslag genomen mes zal worden onttrokken aan het verkeer.
De tenlastelegging.Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 januari 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een (opvouwbaar) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de hals, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in de hals en/of in het lichaam van deze [slachtoffer] te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2014 te 's-Gravenhage, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (opvouwbaar) mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel;
art 27 lid 1 Wet wapens en munitie
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat verdachte:
1.
hij op 06 januari 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een (opvouwbaar) mes één maal heeft gestoken in de hals van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 januari 2014 te 's-Gravenhage, een wapen van categorie IV heeft gedragen, te weten een (opvouwbaar) mes, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte
Ten aanzien van feit 1
Namens verdachte heeft de raadsman zich primair op noodweer en subsidiair op noodweerexces beroepen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van noodweer, maar wel van noodweerexces. Verdachte moet volgens zowel de raadsman als de officier van justitie worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank moet allereerst beoordelen of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Vervolgens ligt de vraag voor of aan verdachte andere middelen ter beschikking stonden om zich te verdedigen en hij te ver is gegaan in zijn verdediging. Als moet worden aangenomen dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt aan de orde of verdachte onder invloed van een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld, welke werd teweeggebracht door de wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank stelt voorop dat zij in deze zaak meer geloof hecht aan de verklaringen van de verdachte dan aan die van de andere betrokkenen, te weten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [slachtoffer] (hierna: [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [slachtoffer]).
Verdachte heeft van meet af aan zijn beleving van de gebeurtenissen verteld en is dat steeds blijven doen. Verdachte heeft ook consistent verklaard. Hij is ook openhartig geweest over zijn eigen aandeel, in tegenstelling tot de drie andere betrokkenen, die kort en afgemeten hebben verklaard en hun eigen rol en die van hun vrienden steeds hebben geprobeerd te verbloemen. Hun verklaringen acht de rechtbank (innerlijk) tegenstrijdig en niet geloofwaardig. Zo verklaren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] allebei dat ze achter verdachte zijn aangerend, terwijl ze op dat moment nog niet wisten dat de verdachte [slachtoffer] had verwond met een mes. Die achtervolging past daarom bij de verklaring van verdachte, die er op neerkomt dat de agressie uitging van het groepje bestaande uit [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [slachtoffer] en niet van verdachte.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van verdachte vast dat verdachte op 6 januari 2014 rustig over het trottoir van de Lange Beestenmarkt in Den Haag liep, toen hij zonder enige aanleiding agressief tegemoet werd getreden door [betrokkene 1], die opzettelijk hard tegen verdachte aan botste en verbaal de aanval opende. [betrokkene 1] kreeg onmiddellijk bijval van [betrokkene 2] en [slachtoffer]. Gedrieën hebben zij verdachte al duwend, trekkend en schreeuwend naar een muur gedreven. Verdachte werd ook geslagen. [slachtoffer] haalde vervolgens iets tevoorschijn waarvan verdachte dacht dat het een busje pepperspray was en bracht dat in de richting van het gezicht van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie niet van iemand mag worden verlangd dat hij willoos afwacht wat komen gaat. De verdachte bevond zich in een noodweersituatie en mocht zich verdedigen.
Verdachte heeft zich verdedigd door een mes uit zijn zak te pakken, dit open te klappen en er, op schouderhoogte, een zwaai mee te geven in de richting van [slachtoffer], die een kop kleiner is dan verdachte. Zij werd daardoor in haar hals geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte aldus in zijn verdediging te ver is gegaan. Hij had zich niet op deze wijze van een mes mogen bedienen. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep op noodweer uiteindelijk verwerpt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte, zo komt uit zijn verklaringen naar voren, op het moment dat hij een mes pakte en daarmee een zwaaiende beweging maakte niet rustig en rationeel kon nadenken over wat hem te doen stond. De paniek sloeg kennelijk toe toen hij dacht: "Ik ga nu gewoon dood. Ik word gelyncht". Verdachte verklaart over een wanhoopsdaad en een reflex. Er flitste een beeld door hem heen waarbij hij zichzelf al op de grond zag liggen.
De rechtbank is van oordeel, dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging, welke te wijten was aan de agressie van het groepje bestaande uit [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [slachtoffer]. Zij hadden verdachte in deze situatie gebracht. Met het opheffen van het, naar verdachte dacht, busje pepperspray naar verdachtes gezicht dreef [slachtoffer] hem uiteindelijk zo ver dat hij met het mes in haar richting zwaaide. De rechtbank acht aannemelijk geworden dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging door verdachte heeft plaatsgevonden onder invloed van deze hevige gemoedsbeweging, zodat het beroep op noodweerexces slaagt. De rechtbank zal verdachte, wat feit 1 betreft, daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, aangezien er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is deswege strafbaar, nu er evenmin feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de Wet wapens en munitie overtreden door op straat een (opvouwbaar) mes bij zich te dragen. Het dragen van wapens levert een gevaar op voor de veiligheid en gezondheid van personen. Verdachte heeft dit ook ondervonden, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om, wat de straftoemeting betreft, af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal verdachte voor dit feit daarom een geldboete opleggen van € 320,00.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het op de beslaglijst vermelde voorwerp (te weten een opvouwbaar mes) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- -
23, 24, 24c, 36b, 36c, 45, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten strafbaar;
verklaart de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit niet strafbaar;
ontslaat verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot:
een geldboete van € 320,00;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 6 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete geheel in mindering zal worden gebracht.
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst vermelde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Bierling, voorzitter,
mrs Milius en Staals, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kistemaker, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2014.