Rb. Middelburg, 06-12-2006, nr. 52155 / HA ZA 06-175
ECLI:NL:RBMID:2006:BP4662
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
06-12-2006
- Zaaknummer
52155 / HA ZA 06-175
- LJN
BP4662
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2006:BP4662, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 06‑12‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2015/69
Uitspraak 06‑12‑2006
Inhoudsindicatie
boedelscheiding ''(...) [gedaagde] had ten tijde van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit, [eiseres] de Belgische. Partijen hebben bij het sluiten van het huwelijk met betrekking tot het van toepassing zijnde huwelijksvermogensrecht geen rechtskeuze gemaakt. De eerste huwelijksdomicilie hadden partijen in Nederland. (...)'' ''(...) Bij gebreke van een gezamenlijke rechtskeuze, op rechtens juiste wijze uitgebracht, en van een gemeenschappelijk nationaal recht ten tijde van de huwelijkssluiting, dient op het verzoek tot boedelverdeling Nederlands recht te worden toegepast, als het recht van het land waarin partijen hun eerste huwelijksdomicilie hadden. (...)'' ' bewijsopdracht over contante betaling.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 52155 / HA ZA 06-175
Vonnis van 6 december 2006
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [adres],
eiseres,
procureur: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
procureur: mr. G.M.J.O. Haaijer-Cattrysse.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 28 juni 2006
- -
het proces-verbaal van comparitie van 18 september 2006.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op [datum] 1978 te [adres], België, met elkaar getrouwd. In het huwelijk is bij beschikking van deze rechtbank van [datum] november 2004 de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum] december 2004 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.2.
[gedaagde] had ten tijde van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit, [eiseres] de Belgische. Partijen hebben bij het sluiten van het huwelijk met betrekking tot het van toepassing zijnde huwelijksvermogensrecht geen rechtskeuze gemaakt.
De eerste huwelijksdomicilie hadden partijen in Nederland.
2.3.
De aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehorende woning, gelegen aan de [adres], hierna ‘de woning’, hebben partijen verkocht. De akte van levering van de woning is op 7 april 2006 gepasseerd.
De koopsom is gestort op een bankrekening van notariskantoor mr. B.J.J. Beltman. Na aflossing van de op de woning rustende hypothecaire geldlening en voldoening van relevante kosten resteert een bedrag van € 17.577,07.
2.4.
[eiseres] heeft de woning op 21 juni 2004 verlaten. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt ten aanzien van de verdeling van de tot de gemeenschap behorende goederen.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- I.
[gedaagde] te gelasten de rekeningafschriften van de op zijn naam lopende spaarloonrekening, waaruit het saldo van de rekening op 21 juni 2004 blijkt, in de procedure te brengen;
- II.
de scheiding en deling van de tussen partijen ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen als in de dagvaarding omschreven, althans als door de rechtbank te bepalen;
- III.
te bepalen dat [gedaagde] aan [eiseres] voor het gebruik van de woning over de periode van 21 juni 2004 tot 7 april 2006 een gebruiksvergoeding verschuldigd is, gelijk aan de helft van de woonlasten van de woning, waaronder begrepen de netto hypotheeklasten, althans een vergoeding als door de rechtbank te bepalen;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Bij gebreke van een gezamenlijke rechtskeuze, op rechtens juiste wijze uitgebracht, en van een gemeenschappelijk nationaal recht ten tijde van de huwelijkssluiting, dient op het verzoek tot boedelverdeling Nederlands recht te worden toegepast, als het recht van het land waarin partijen hun eerste huwelijksdomicilie hadden.
4.2.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord enkele bestanddelen opgevoerd,
waarvan hij vordert dat die eveneens in de verdeling worden betrokken. [eiseres] heeft ter comparitie op de stellingen van [gedaagde] ter zake gereageerd. In de beoordeling en beslissing zal het door [gedaagde] gevorderde derhalve worden betrokken.
De rechtbank zal hierna voor de duidelijkheid de zaken apart bespreken.
Zij zal daarbij de volgorde aanhouden zoals partijen die hebben aangehouden bij hun onderbouwing van vordering en verweer.
4.3.
Verkoopopbrengst woning
Partijen zijn het er over eens dat de verkoopopbrengst van € 17.577,07, welke rust in depot onder notaris Beltman, dient te worden gedeeld bij helfte. De rechtbank zal hiervan verder uitgaan.
4.4.
Gebruiksvergoeding
[eiseres] stelt dat [gedaagde], nu hij tot de datum van levering in de woning is blijven wonen, aan haar een gebruiksvergoeding is verschuldigd over de periode van 21 juni 2004 tot 7 april 2006, ter hoogte van het aan haar toe te rekenen netto deel van de op de hypothecaire lening betaalde rente.
[gedaagde] betwist dat hij tot 7 april 2006 in de woning is blijven wonen. In augustus 2004 is hij bij zijn moeder gaan wonen. [gedaagde] stelt er echter wel voor te hebben gezorgd dat de woning in optimale staat bleef, waardoor de huidige verkoopwaarde kon worden gerealiseerd. Daarnaast stelt hij de volledige lasten van de woning te hebben gedragen. Omdat [eiseres] de helft van de verkoopopbrengst toekomt, zal zij ook de helft van de totale lasten vanaf augustus 2004 tot de datum van levering, ten bedrage van € 15.064,20, aan [gedaagde] dienen te vergoeden. [gedaagde] komt in dit kader van [eiseres] een bedrag van € 7.532,10 toe, aldus [gedaagde].
Ter comparitie hebben partijen hun standpunten gehandhaafd. [eiseres] heeft daarnaast de door [gedaagde] berekende vergoeding betwist. Zij stelt dat niet de door [gedaagde] als uitgangspunt genomen brutorente van € 552,85, maar de nettorente als uitgangspunt moet worden genomen. Daarnaast bedragen volgens [eiseres] de gemeentelijke belastingen gemiddeld € 60,00 per maand in plaats van € 71,96 zoals uit het door [gedaagde] overgelegde dagafschrift blijkt, nu deze slechts gedurende
- 10.
maanden per jaar moeten worden betaald.
De rechtbank overweegt dat [eiseres], ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] in de woning is blijven wonen, een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie heeft overgelegd. Uit dit uittreksel blijkt dat [gedaagde] op 31 maart 2006 nog stond ingeschreven op het adres van de woning. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Uit hetgeen [gedaagde] voorts heeft gesteld blijkt dat hij, ondanks dat hij wellicht niet of niet de hele periode feitelijk in de woning heeft gewoond, de beschikking had over de woning, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eiseres] eveneens feitelijk over de woning kon beschikken. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [gedaagde] als enige in ieder geval volledige beschikking over de woning had. Voor een vergoeding van een deel van de woonlasten door [eiseres] aan [gedaagde] ziet de rechtbank op grond hiervan geen aanleiding. Voor een door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen gebruiksvergoeding ziet de rechtbank echter evenmin aanleiding, nu [eiseres], gelet op het hiervóór overwogene, niet heeft bijgedragen of zal bijdragen in de woonlasten, terwijl zij wel meedeelt in de netto verkoopopbrengst van de woning. De onder III door [eiseres] gevorderde gebruiksvergoeding zal daarom door de rechtbank worden afgewezen.
4.5.
Bankrekeningen [bankrekening 1] en [bankrekening 2]
[eiseres] stelt dat de bankrekeningen aan [gedaagde] dienen te worden toebedeeld, onder uitbetaling van een bedrag van € 6.000,00 aan haar. Hiertoe stelt zij dat [gedaagde] zonder medeweten en toestemming van [eiseres] een bedrag van € 12.000,00 van de gezamenlijke rekening van partijen heeft overgeschreven naar zijn privérekening. Hij dient daarom de helft van dit bedrag terug te betalen.
[gedaagde] erkent dat hij € 12.000,00 naar zijn privérekening heeft overgeschreven, maar stelt dit te hebben gedaan omdat [eiseres] voorafgaand aan de echtscheiding eveneens verschillende grote bedragen, van in totaal € 5.400,00, voor zichzelf heeft opgenomen. Bovendien heeft zij tevens een bedrag van € 3.000,00 meegenomen. Het bedrag van € 6.000,00 heeft [gedaagde] reeds contant aan [eiseres] betaald, zodat hij ter zake niets meer aan haar is verschuldigd. Voor zover sprake mocht zijn van enige verschuldigdheid, dan is het [eiseres] die ter zake door haar verrichte geldopnamen een bedrag van € 4.200,00 aan [gedaagde] dient te betalen.
Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] betwist dat zij reeds € 6.000,00 heeft ontvangen, en heeft zij gesteld de helft van het door [gedaagde] genoemde bedrag van
€ 3.000,00 aan hem te hebben afgegeven. [gedaagde] heeft dit op zijn beurt betwist. [eiseres] heeft voorts gesteld dat zij de geldopnamen heeft gedaan om leveranciers contant te kunnen betalen. Tegen toebedeling aan hem van de bankrekeningen heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt.
Nu [eiseres] de stelling van [gedaagde], dat hij het bedrag van € 6.000,00 reeds contant aan [eiseres] heeft betaald, heeft betwist, zal [gedaagde] zijn stelling dienen te bewijzen. De door [gedaagde] overgelegde verklaringen van de zoon van partijen en diens vriendin zijn daartoe onvoldoende. [eiseres] zal dienen te bewijzen dat zij de helft van het bedrag van € 3.000,00 heeft afgegeven aan [gedaagde], nu hij dit op zijn beurt heeft betwist.
Met betrekking tot de geldopnamen heeft [eiseres] verwezen naar de nota’s van leveranciers, die door [gedaagde] als productie 16 zijn overgelegd. De rechtbank overweegt dat de geldopnamen door [eiseres] grotendeels corresponderen met bedragen die door de leverancier Petribi in rekening zijn gebracht en, blijkens de aantekeningen op de nota’s, contant zijn voldaan. Blijkens een aantekening op een tevens overgelegde nota van Bogarden is ook het door dit bedrijf in rekening gebrachte bedrag kennelijk contant voldaan. [gedaagde] heeft, behoudens zijn stelling dat [eiseres] de bedragen voor zichzelf heeft gehouden, niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de nota’s van de leveranciers op andere wijze zijn voldaan. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [eiseres] het door haar opgenomen geld heeft besteed aan de leveranciers, derhalve ten behoeve van de gezamenlijke huishouding van partijen.
De rechtbank zal beslissen dat de rekeningen worden toebedeeld aan [gedaagde], onder verrekening van de saldo’s op of rond 21 juni 2004, zijnde de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Het rekeningafschrift waarnaar [gedaagde] in dit verband verwijst is van een andere bankrekening. De afschriften die [eiseres] heeft overgelegd zijn van april 2004 en kunnen daarom evenmin dienen ter vaststelling van hetgeen tussen partijen dient te worden verrekend.
[gedaagde] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld de relevante dagafschriften van de betreffende bankrekeningen over te leggen.
4.6.
Bankrekening [bankrekening 3]
Ter comparitie hebben partijen te kennen gegeven het erover eens te zijn dat het te verdelen saldo van deze rekening € 42,76 bedraagt en dat uit hoofde van belastingteruggave een bedrag van € 72,00 is bijgestort. Het positieve saldo, een bedrag van € 29,24 dient tussen partijen te worden gedeeld bij helfte.
4.7.
Spaarloonrekening
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie zijn partijen het erover eens dat ter zake van de spaarloonrekening van [gedaagde] een bedrag van € 1.144,00 dient te worden verdeeld. De rechtbank zal beslissen dat dit bedrag dient te worden gedeeld bij helfte. Gelet hierop en op het feit dat [gedaagde] het relevante rekeningafschrift van de spaarloonrekening reeds in het geding heeft gebracht, zoals door [eiseres] onder I. gevorderd, heeft [eiseres] niet langer belang bij toewijzing van dit deel van de vordering. De rechtbank zal daarom het door [eiseres] onder I. gevorderde afwijzen.
4.8.
Bankrekening [bankrekening 4]
Partijen hebben ter comparitie verklaard dat ter zake van deze rekening, welke op naam van [gedaagde] staat, een debetsaldo van € 321,44 dient te worden gedeeld. De rechtbank zal beslissen dat dit bedrag dient te worden gedeeld bij helfte.
4.9.
Overlijdensrisicoverzekeringen
Blijkens het proces-verbaal van comparitie komt [gedaagde] toe de verzekering met een waarde in 2008 van € 9.345,00. [eiseres] komt toe de verzekering met een waarde in 2008 van € 5.839,00. Het verschil in waarden zal tussen partijen dienen te worden verrekend. De rechtbank zal daarvoor bovengenoemde waarden in 2008 als uitgangspunt nemen. Op grond daarvan is [gedaagde] een bedrag van € 1.753,00 verschuldigd aan [eiseres].
4.10.
Zonnebank en bijbehorende lening
[eiseres] stelt dat de zonnebank aan [gedaagde] dient te worden toebedeeld, hij zal dan ook de bijbehorende schuld aan Wehkamp dienen af te lossen. [gedaagde] stemt in met toedeling van de zonnebank en lening aan hem, zij het dat [eiseres] dan de helft van de reeds door hem betaalde aflossingsbedragen, een bedrag van € 590,00 derhalve, aan [gedaagde] dient te vergoeden. De rechtbank zal beslissen dat de zonnebank en bijbehorende lening aan [gedaagde] worden toebedeeld. Voor een vergoeding als door hem voorgesteld ziet de rechtbank echter geen aanleiding. [gedaagde] heeft immers, gedurende de periode dat hij heeft zorggedragen voor aflossing van een deel van de schuld, onweersproken ook als enige beschikking gehad over de zonnebank, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij over de bedoelde periode een gebruiksvergoeding aan [eiseres] heeft betaald.
4.11.
BMW
Partijen zijn het erover eens dat ter zake een bedrag van € 500,00 dient te worden gedeeld bij helfte. De rechtbank zal hiervan verder uitgaan.
4.12.
Ford Escort
[eiseres] stelt dat voor de Ford Escort, welke in februari 2004 is aangeschaft, een waarde van € 5.250,00 moet worden verdeeld. [gedaagde] stelt dat de huidige waarde van € 750,00 in de verdeling dient te worden betrokken. Ter comparitie heeft hij gesteld dat de waarde in juni 2004, volgens de ANWB koerslijst, als uitgangspunt dient te worden genomen. De rechtbank zal voor de verdeling van de Ford Escort de aanschafwaarde in februari 2004 van € 5.250,00 als uitgangspunt nemen, nu het niet reëel is te veronderstellen dat de waarde van de auto in de vier maanden daarna, tot het uiteengaan van partijen, fors is gedaald.
4.13.
Inboedel
[eiseres] stelt ter zake van de inboedel een vordering op [gedaagde] te hebben ten bedrage van € 5.000,00, nu hij de gehele inboedel onder zich heeft gehouden. [eiseres] heeft ter vaststelling van dit bedrag een lijst van goederen in het geding gebracht. [gedaagde] betwist de door [eiseres] gestelde waarde van de bij hem achtergebleven goederen en stelt dat deze nihil is, nu het allemaal oude spullen betreft. Hij is van mening dat de inboedel feitelijk tussen partijen dient te worden verdeeld. Aan [gedaagde] kunnen dan worden toebedeeld de aluminium tuinset, de computer, de televisie en de dvd-speler. De rest kan aan [eiseres] worden toebedeeld. Zij dient dan uit hoofde van overbedeling echter wel, volgens haar eigen berekening, een bedrag van € 8.203,83 aan [gedaagde] te vergoeden. De door [eiseres] genoemde jukebox behoort voorts volgens [gedaagde] niet meer tot de inboedel, nu partijen deze reeds in maart 2004 aan hun zoon hebben geschonken. [eiseres] heeft ter comparitie deze schenking betwist.
De rechtbank ziet geen aanleiding de inboedel feitelijk tussen partijen te verdelen zoals door [gedaagde] voorgesteld, nu het [gedaagde] was die bij het uiteengaan van partijen niet tot feitelijke verdeling bereid was. [eiseres] heeft immers onweersproken gesteld dat zij tevergeefs heeft getracht enkele goederen uit de woning te halen, omdat [gedaagde] alles onder zich wilde houden. Daarnaast is niet duidelijk welke inboedelgoederen nog ter verdeling resteren, gelet op de stelling van [gedaagde] dat een aantal zaken niet meer aanwezig is omdat die de verhuizing niet zouden hebben overleefd. De rechtbank zal daarom beslissen dat de inboedel aan [gedaagde] wordt toebedeeld. De rechtbank zal echter niet de door [eiseres] gestelde waarde van de goederen overnemen, nu algemeen bekend mag worden verondersteld dat gebruikte inboedelgoederen nauwelijks waarde vertegenwoordigen. De rechtbank stelt de totale waarde van de inboedel in redelijkheid vast op € 2.000,00. Daarbij wordt buiten beschouwing gelaten of de jukebox al dan niet tot de inboedel van partijen behoort, nu dit voor de door de rechtbank geschatte totaalwaarde geen verschil zal maken. Het is immers, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, geenszins zeker welke goederen van de gezamenlijke inboedel nog aanwezig zijn.
4.14.
Nalatenschap
[gedaagde] stelt dat de aan [eiseres] toekomende nalatenschap van haar vader eveneens in de verdeling dient te worden betrokken. De waarde van de tot de nalatenschap behorende woning kan door taxatie worden vastgesteld, aldus [gedaagde].
Ter comparitie heeft [eiseres] gesteld dat op de nalatenschap Belgisch recht van toepassing is, op grond waarvan deze niet in de huwelijksgemeenschap valt.
Zoals hierboven is overwogen, wordt het huwelijksvermogen van partijen door Nederlands recht beheerst. De nalatenschap valt naar Nederlands huwelijksvermogensrecht in de (ontbonden) gemeenschap, tenzij de erflater bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald dat deze buiten de gemeenschap valt. Dat dit het geval is, is gesteld noch gebleken. Nu echter naar Belgisch recht een nalatenschap van rechtswege behoort tot het eigen vermogen en niet tot het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, was er voor de erflater in onderhavig geval geen aanleiding om bij uiterste wilsbeschikking te bepalen dat de nalatenschap niet in de gemeenschap zou vallen. Onder deze omstandigheid oordeelt de rechtbank in lijn met het bepaalde in artikel 1:94, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, dat de nalatenschap van de vader van [eiseres] niet in de huwelijksgemeenschap valt. De rechtbank zal deze daarom niet in de verdeling betrekken.
4.15.
Gouden sieraden
[gedaagde] stelt dat in de verdeling tevens dienen te worden betrokken de gouden sieraden, ter waarde van € 1.750,00, welke [eiseres] heeft meegenomen. De helft van deze waarde komt [gedaagde] toe. [eiseres] heeft ter comparitie gesteld dat het gaat om wat kleine ringetjes en oorbellen zonder bijzondere waarde. Dat het gaat om de door [eiseres] aangeduide sieraden, heeft [gedaagde] ter comparitie niet betwist.
Van sieraden met een bijzondere (beleggings)waarde is kennelijk geen sprake.
De rechtbank is daarom van oordeel dat deze sieraden als lijfsgoederen dienen te worden toebedeeld aan [eiseres], zonder dat daarvoor nog een verrekening tussen partijen dient plaats te vinden.
4.16.
IB 2004
[gedaagde] stelt dat ook de verwachte aanslag IB 2004, van € 419,00, tussen partijen dient te worden verdeeld bij helfte. [eiseres] heeft ter comparitie hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal daarom beslissen dat ter zake van IB 2004 door [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van € 209,50 dient te worden voldaan.
4.17.
Uit proces-economische overweging zal eerst [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren als onder 4.5. bedoeld. Een eventuele contra-enquête kan dan tegelijkertijd met het vervolgens door [eiseres] te leveren bewijs, eveneens als bedoeld onder 4.5., aan bod komen.
4.18.
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
- -
laat [gedaagde] toe om, desgewenst door middel van getuigen, te bewijzen dat hij het bedrag van € 6.000,00 contant aan [eiseres] heeft betaald;
- -
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden op een nader te bepalen tijdstip in het gerechtsgebouw te Middelburg aan de Kousteensedijk 2, tegenover mr. N. van der Ploeg-Hogervorst;
- -
verwijst de zaak naar de rolzitting van deze rechtbank van woensdag
- 3.
januari 2007 voor dagbepaling enquête;
- -
bepaalt dat [gedaagde] indien mogelijk tevoren per brief aan de griffie van de rechtbank, maar uiterlijk op genoemde rolzitting, de verhinderdata van alle betrokkenen dient op te geven alsmede het aantal getuigen dat hij voornemens is te doen horen;
- -
laat [eiseres] toe om, desgewenst door middel van getuigen, tegelijkertijd met een eventuele contra-enquête, te bewijzen dat zij de helft van het bedrag van € 3.000,00 heeft afgegeven aan [gedaagde];
- -
bepaalt dat op de hiervóór genoemde rolzitting [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld de dagafschriften van de bankrekeningen met nummers [bankrekening 1] en [bankrekening 2], waaruit de saldo’s van deze rekeningen op of omstreeks 21 juni 2004 blijken, over te leggen;
- -
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. de Coninck en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2006.?