Rb. Alkmaar, 29-11-2010, nr. 339019 CV EXPL 10-3461
ECLI:NL:RBALK:2010:BO7931
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
29-11-2010
- Zaaknummer
339019 CV EXPL 10-3461
- LJN
BO7931
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2010:BO7931, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 29‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 29‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Sternlease vordert betaling van drie facturen. Nadat betaling uitbleef, heeft Sternlease haar vordering ter incasso uit handen gegeven. Na aanmaning zijn een aantal betalingen verricht, hetgeen door Sternlease eerst is afgeboekt op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op de rente en daarna op de hoofdsom. De kantonrechter overweegt dat uit artikel 6:44 BW niet blijkt dat de betalingen eerst in mindering worden gebracht op de buitengerechtelijke kosten. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld dat onder ‘kosten’ in de zin van artikel 6:44 BW niet zijn begrepen de buitengerechtelijke kosten. Buitengerechtelijke kosten zijn immers te beschouwen als een zelfstandige (schadevergoedings)verbintenis. Sternlease is dus ten onrechte ervan uitgegaan dat de betalingen eerst moesten worden afgeboekt op de buitengerechtelijke kosten.
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 339019 CV EXPL 10-3461
Uitspraakdatum: 29 november 2010
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sternlease B.V., gevestigd te Purmerend,
eisende partij,
verder ook te noemen: Sternlease,
gemachtigde: mr. F. Terpstra, werkzaam bij Bierens Incasso Advocaten te Veghel,
tegen
1. de vennootschap onder [naam], gevestigd te [adres], gemeente [...], aan de [adres];
2. [vennoot 1], vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [adres], gemeente [...], aan de [adres]
3. [vennoot 2], vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [adres] aan de [adres],
gedaagde partij,
verder ook te noemen: [installatiebedrijf],
verschenen bij gedaagde sub 2.
Het procesverloop
- -
Sternlease heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 15 juli 2010 (met producties).
- -
[installatiebedrijf] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
- -
Vervolgens is gediend van repliek en dupliek (met producties).
- -
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
- -
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Het geschil
1.Sternlease vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van [installatiebedrijf] tot betaling van een bedrag van € 587,70, te vermeerderen met de contractuele dan wel wettelijke handelsrente daarover vanaf 31 juli 2010, met veroordeling van [installatiebedrijf] in de proceskosten.
2.Sternlease stelt hiertoe, zakelijk weergegeven, dat zij een drietal bestelauto’s aan [installatiebedrijf] heeft geleasd. De leasetermijnen zouden maandelijks automatisch worden geïncasseerd. In de maanden februari en maart 2010 is dat niet gelukt. Ook een schadefactuur d.d. 4 maart 2010 heeft Sternlease niet kunnen incasseren. In verband met de aldus ontstane betalingsachterstand van € 3.673,79 is [installatiebedrijf] in verzuim geraakt. Sternlease heeft op 23 maart 2010 haar vordering ter incasso uit handen gegeven. Nadat [installatiebedrijf] was aangemaand, heeft zij op 25 maart 2010 € 1.735,06 voldaan, op 1 april 2010 € 203,67 en op 1 april 2010 nogmaals een bedrag van € 1.735,06. De betalingen zijn overeenkomstig artikel 6:44 Burgerlijk Wetboek (BW) eerst afgeboekt op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op de rente en daarna op de hoofdsom. Aan hoofdsom resteert nu nog te betalen een bedrag van € 587,70.
3.[installatiebedrijf] heeft verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, hierna zal worden teruggekomen.
De beoordeling
4.De kantonrechter zal eerst de vervaldata van de drie facturen vaststellen. De eerste factuur (313872) ad € 1.735,06 had als vervaldatum 1 februari 2010. Factuur 319840 ad € 1.735,06 had als vervaldatum 1 maart 2010 en de (schade)factuur 321623 ad € 203,67 had als vervaldatum 15 maart 2010. Vast staat verder dat deze facturen op deze data (nog) niet waren betaald en dat [installatiebedrijf] aldus met de betaling daarvan in verzuim was.
5.De vraag is nu aan welke verbintenissen de betalingen door [installatiebedrijf] moeten worden toegerekend. Gesteld noch gebleken is dat [installatiebedrijf] bij haar betalingen een verbintenis (factuur) heeft aangewezen. Aannemend dat de te betalen facturen allemaal even bezwarend waren, dienen de betalingen in de eerste plaats te worden toegerekend aan de oudste verbintenis, zo blijkt uit artikel 6:43 BW. Anders dan Sternlease stelt, blijkt uit artikel 6:44 BW niet dat de betalingen eerst in mindering worden gebracht op de buitengerechtelijke kosten. Hoewel dit niet expliciet in de wet staat vermeld, moet uit de parlementaire geschiedenis worden afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld dat onder “kosten”in de zin van artikel 6:44 BW niet zijn begrepen de buitengerechtelijke kosten. Buitengerechtelijke kosten zijn immers te beschouwen als een zelfstandige (schadevergoedings)verbintenis. De rente bedraagt krachtens de algemene voorwaarden anderhalf maal de wettelijke handelsrente, dus 12 procent per jaar.
6.Op grond van het voorgaande moeten de betalingen als volgt worden afgeboekt. De betaling van € 1.735,06 d.d. 25 maart 2010 voor een bedrag van € 30,23 op de verschenen rente van factuur 313872 en het restant (€ 1.704,83) op de hoofdsom. De betalingen van 1 april 2010 (in totaal € 1.938,73) moeten worden afgeschreven op het restant aan rente en hoofdsom van factuur 313872 (zijnde in totaal € 30,31), vervolgens op de rente van factuur 319840 (€ 18,25) en de hoofdsom (€ 1.735,06) en daarna op, respectievelijk, de rente (€ 1,21) en hoofdsom (€ 153,90) van factuur 321623. Aldus is onbetaald gebleven een bedrag van € 49,77 aan hoofdsom. De vordering is te vermeerderen met contractuele rente vanaf 1 april 2010 toewijsbaar.
7.Nu vast staat dat [installatiebedrijf] met de betaling van de facturen in verzuim was, was Sternlease gerechtigd haar vordering ter incasso uit handen te geven. Dat de eerste betaling door [installatiebedrijf] gekruist is met de eerste incassobrief van Sternlease, doet daar niet aan af. Weliswaar vordert Sternlease thans vergoeding van buitengerechtelijke kosten op grond van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden, maar de kantonrechter vindt dat onredelijk. Sternlease is immers zelf ten onrechte ervan uitgegaan dat de betalingen eerst moesten worden afgeboekt op de buitengerechtelijke kosten, hetgeen hier de kern van de discussie is. De toe te wijzen buitengerechtelijke kosten worden daarom gematigd tot een bedrag van € 100,-. Voor zover meer werkzaamheden zijn verricht, worden die (nu het tot een gerechtelijke procedure is gekomen) geacht te zijn begrepen in de proceskosten.
8.[installatiebedrijf] dient als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu de vordering echter slechts gedeeltelijk is toegewezen, zal het door Sternlease verschuldigde griffierecht ad € 158,- slechts tot een bedrag ad € 90,- voor rekening van [installatiebedrijf] worden gebracht (conform het griffierechttarief voor vorderingen van € 90,01 tot en met € 453,-).
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt [installatiebedrijf], hoofdelijk, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Sternlease tegen kwijting te betalen een bedrag van € 149,77, te vermeerderen met de contractuele rente van anderhalf maal de wettelijke handelsrente over € 49,77 vanaf 1 april 2010 tot de dag van betaling.
Veroordeelt [installatiebedrijf] in de proceskosten, die tot heden voor Sternlease (wat [installatiebedrijf] betreft) worden vastgesteld op een bedrag van € 246,65 [inclusief btw indien en voorzover door [installatiebedrijf] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 60,- voor salaris van de gemachtigde van Sternlease [waarover [installatiebedrijf] geen btw verschuldigd is].
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 29 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter