HR, 09-03-2012, nr. 11/00223
ECLI:NL:HR:2012:BV8185
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-03-2012
- Zaaknummer
11/00223
- LJN
BV8185
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑03‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BV8185, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑03‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9619, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2012/16.6 met annotatie van Redactie
FED 2012/59 met annotatie van S. Wolvers
NTFR 2012/731 met annotatie van Mr. G.J.W. Kinnegim
Beroepschrift 09‑03‑2012
Edelhoogachtbaar college,
Namens [X] Holding BV, belanghebbende in bovengenoemde zaak, vul ik hiermee het op 7 januari 2011 ingediende beroepschrift in cassatie aan. De volmacht waaruit blijkt van mijn vertegenwoordigingsbevoegdheid, sluit ik hierbij.
Ter bestijding van de uitspraak van het Hof stel ik de volgende twee middelen van cassatie voor.
Middel I
Verzuim van het motiveringsvereiste van artikel 8:77 Awb:
Het Hof heeft aan het gegeven dat geen schriftelijke vastlegging bestaat van de conversies van de lening a quo van vóór bepaalde data, het bewijsvermoeden ontleend dat die conversies niet eerder dan op die data hebben plaatsgevonden (ov. 4.2.8). Het heeft overwogen dat dit vermoeden zich leent voor tegenbewijs (idem), maar dat zulk tegenbewijs niet kan worden geleverd door verklaringen van latere datum tenzij deze betrekking hebben op feiten die anderszins controleerbaar zijn (ov. 4.2.9). Aan de hand van die maatstaf heeft het vervolgens geoordeeld dat de getuigenverklaringen niet het vereiste tegenbewijs opleveren (ov. 4.2.16).
Daarmee heeft het Hof de verklaringen van de getuigen bij voorbaat als bewijs gediskwalificeerd, voor zover deze niet aan de hand van documenten e.d. te verifiëren zijn. Aldus is het uitgegaan van een ontoelaatbare prognose. Het heeft althans een bewijsregel aangelegd die het belasting(proces)recht niet kent. Voor wat betreft de boete komt daarbij, dat deze benadering van het Hof onverenigbaar is met de onschuldpresumptie van art. 6 EVRM.
Middel II
Verzuim van het motiveringsvereiste van artikel 8:77 Awb:
Het Hof heeft geen geloof gehecht aan de stelling van belanghebbende — en de verklaringen van de getuigen — dat de denominatie van de vordering bij mondelinge overeenkomst van voorafgaande datum per 1 januari 2001 was omgezet van USD naar Euro, en vervolgens per 1 januari 2002 weer is teruggezet naar USD (4.2.16). Het heeft daaraan verbonden dat het belastbaar bedrag ‘overeenkomstig het eenparige standpunt van partijen’ moet worden vastgesteld op basis van conversie op 21 maart 2002 van USD naar Euro, en terug naar USD op 1 oktober 2002.
Dat is geenszins het eenparige standpunt van partijen. De betwisting van deze, door de inspecteur naar voren gebrachte benadering ligt reeds besloten in de stelling van belanghebbende dat de conversiedata 1 januari 2001, resp. 1 januari 2002 waren. Dat sluit immers uit dat de lening op enig moment in 2002 in Euro luidde. Zie voorts punt 2 van de ‘bijlage pleidooi’, namens belanghebbende aan het Hof toegezonden op 10 juni 2010 (abusievelijk gedateerd 23 juni 2008).
Er bestaat geen enkel aanknopingspunt voor, dat belanghebbende en haar moedermaatschappij zouden zijn overeengekomen de vordering per 21 maart 2002 om te zetten naar Euro, en vervolgens op 1 oktober 2002 terug naar USD. In het bijzonder kan dat niet eraan worden ontleend, omdat:
- —
[F] namens belanghebbende bij brief van 21 maart 2002 aan accountant [H] vastlegde dat mondeling was overeengekomen de lening per 1 januari 2001 om te zetten naar Euro (ov. 2.9);
- —
eveneens op 21 maart 2002 de lening in de administratie van belanghebbende met mutatiedatum 1 januari 2001 in Euro is verwerkt, (ov. 2.10); en
- —
in twee brieven van 1 oktober 2002, van belanghebbende aan haar moedermaatschappij en vice versa, de (eerdere) mondelinge afspraak is bevestigd de lening per 1 januari 2002 terug te zetten op USD.
Het Hof gelooft niet de inhoud van deze stukken, resp. gelooft niet dat de mutatie in de administratie de werkelijkheid reflecteert. Dat impliceert de verwerping van belanghebbendes stelling, maar niet is in te zien hoe daaraan kan worden ontleend dat zij en haar moedermaatschappij een overeenkomst hebben gesloten met een geheel andere inhoud dan door hen gesteld.
Conclusie
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak.
Uitspraak 09‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 8 Wet Vpb 1969. Valutawijzigingen.
Partij(en)
9 maart 2012
nr. 11/00223
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 november 2010, nr. P08/00819, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/6767) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de boetebeschikking vernietigd en de aanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
Het eerste middel voert aan dat het Hof de verklaringen van de getuigen bij voorbaat als bewijs heeft gediskwalificeerd. Het middel berust op een verkeerde lezing van de uitspraak van het Hof. Het Hof heeft bij de totstandkoming van het oordeel dat belanghebbende geen zakelijke reden had eerder dan met ingang van 21 maart 2002 rekening te houden met de valutawijziging van de lening in US-dollar en niet eerder dan met ingang van 1 oktober 2002 met de wijziging van de valuta in euro, rekening gehouden met de verklaringen van D en F. Het Hof heeft echter geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende zijn om het door het Hof in zijn overweging 4.2.8 geformuleerde bewijsvermoeden te ontkrachten. Het middel faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende geen zakelijke reden had eerder dan met ingang van 21 maart 2002 rekening te houden met de valutawijziging van de lening in US-dollar en niet eerder dan met ingang van 1 oktober 2002 met de wijziging van de valuta in euro. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de in de overeenkomst opgenomen terugwerkende kracht van de valutawijzigingen op onzakelijke overwegingen berustte en dat het hieruit voortvloeiende verlies daarom niet ten laste van de winst van belanghebbende kan worden gebracht. Anders dan het tweede middel betoogt, is het Hof dus niet ervan uitgegaan dat partijen, anders dan in de overeenkomsten is bepaald, zijn overeengekomen de valuta van de lening per 21 maart 2002 respectievelijk 1 oktober 2002 om te zetten. Ook dit middel faalt mitsdien wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.