Rb. Dordrecht, 30-05-2012, nr. 94724 / HA ZA 11-2490
ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7375
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
30-05-2012
- Zaaknummer
94724 / HA ZA 11-2490
- LJN
BW7375
- Roepnaam
Oliehandel X
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7375, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 30‑05‑2012
Uitspraak 30‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Bestuurdersaansprakelijkheid. Beclamel-norm
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 94724 / HA ZA 11-2490
Vonnis van 30 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OLIEHANDEL [X] B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
eiseres,
advocaat: mr. P. de Graaf,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te Ameide,
2. [gedaagde 2]
wonende te Ameide,
3. [gedaagde 3]
wonende te Ameide,
gedaagden,
advocaat: mr. A. Dunsbergen.
OLIEHANDEL [X] B.V., zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid met [alle gedaagden]
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 30 november 2011 en de daarin genoemde stukken;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 29 februari 2012 en de daarin genoemde stukken.
2. De feiten
2.1.
[Eiseres] drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het leveren van motorbrandstof.
2.2.
[X Transport Ameide] B.V. (hierna: [X Transport]) dreef een onderneming gericht op vrachtwagentransport. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn bestuurders van [X Transport]. [gedaagde 2] is bestuurder van [gedaagde 1].
2.3.
[X Transport] heeft de bedrijfsactiviteiten van de op 5 januari 2010 gefailleerde vennootschap [Internationaal Transportbedrijf X] voortgezet. Zij kreeg haar opdrachten van de vennootschap [S Transport] [X Transport] had 41 personeelsleden in dienst, had geen voorraden en huurde haar onroerende zaken en vrachtwagens van [gedaagde 1].
2.4.
[X Transport] en [Eiseres] hebben op 6 januari 2010 een raamovereenkomst gesloten op grond waarvan [X Transport] brandstof afnam bij [Eiseres]. Dit gebeurde met tankpasjes die door [Eiseres] aan [X Transport] waren verstrekt.
2.5.
Op 25 juli 2011 heeft [Eiseres] een factuur aan [X Transport] gestuurd voor een bedrag van € 11.684,76 ter zake van bij haar op 19, 20 en 21 juli 2011 afgenomen brandstof.
2.6.
Op 1 augustus 2011 heeft [Eiseres] aan [X Transport] een factuur gestuurd voor een bedrag van € 12.279,92 ter zake van bij haar op 25, 26, 27 en 28 juli 2011 afgenomen brandstof.
2.7.
Op 8 augustus 2011 heeft [Eiseres] een factuur aan [X Transport] gestuurd voor een bedrag van € 10.824,42 ter zake van bij haar op 1, 2, 3, 4 en 5 augustus 2011 afgenomen brandstof.
2.8.
Op 10 augustus 2011 heeft [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] als bestuurder van [X Transport] een bedrag van in elk geval € 70.000,00 van de rekening van [X Transport] overgeboekt naar een rekening van hemzelf.
2.9.
Op 15 augustus 2011 heeft [Eiseres] een factuur aan [X Transport] gestuurd voor een bedrag van € 10.511,09 ter zake van bij haar op 8, 9, 10, 11, 12 en 13 augustus 2011 afgenomen brandstof.
2.10.
Op 17 augustus 2011 heeft de accountant van [X Transport] de halfjaarcijfers aan [X Transport] verstuurd. Die cijfers waren dermate alarmerend dat [gedaagde 2] op 18 augustus 2011 de aandeelhouders heeft verzocht het faillissement van [X Transport] aan te vragen. Op 19 augustus 2011 is vervolgens aangifte tot faillietverklaring gedaan ter griffie van deze rechtbank.
2.11.
Op 22 augustus 2011 heeft [Eiseres] een factuur aan [X Transport] gestuurd voor een bedrag van € 8.759,05 ter zake van bij haar op 15, 16, 17, 18 en 19 augustus 2011 afgenomen brandstof.
2.12.
Op 23 augustus 2011 is [X Transport] bij vonnis van deze rechtbank in staat van faillissement verklaard.
2.13.
Op 25 augustus 2011 heeft [Eiseres] een factuur aan [X Transport] gestuurd voor een bedrag van € 3.283,39 ter zake van bij haar op 22, 23 en 24 augustus 2011 afgenomen brandstof.
2.14.
In het faillissementsverslag van 19 september 2011 staat - voor zover hier relevant - het volgende vermeld:
“(…)
- 7.
Rechtmatigheid
(…)
Enkele weken voor de uitspraak van het faillissement heeft de bestuurder bedragen tot een totaal van ten minste € 70.000 op haar eigen rekening overgeboekt. Dit zou zijn gebeurd om de betreffende bedragen veilig te stellen voor beslagleggers. Aan de curator is beloofd dat het totaalbedrag op de boedelrekening zal worden overgemaakt (…).
(…)
- 8.
Crediteuren
(…)
- 8.6.
Bedrag concurrente crediteuren: € 347.578 volgens opgave failliet.
- 8.7.
Verwachte wijze van afwikkelen: zonder uitkering aan concurrente crediteuren.
(…)”.
2.15.
De bovengenoemde facturen die [Eiseres] aan [X Transport] heeft gestuurd, dienden elk binnen dertig dagen te worden voldaan. Geen van de facturen zijn betaald.
2.16.
Op 7 februari 2012 heeft de curator in het faillissement van [X Transport] aan de advocaat van [Eiseres] in een e-mail laten weten dat naar verwachting aan de concurrente crediteuren van [X Transport] geen uitkering zal kunnen worden gedaan. Verder heeft hij laten weten dat het op 10 augustus 2011 opgenomen bedrag van € 70.000,00 inmiddels aan de boedel is terugbetaald.
2.17.
Op 26 augustus 2011 heeft [Eiseres] - na daartoe verkregen verlof - ten laste van [alle gedaagden] conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken van respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3].
3. Het geschil
3.1.
[Eiseres] vordert samengevat en na vermindering van eis - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [alle gedaagden] te veroordelen tot betaling van € 57.360,63, vermeerderd met rente, beslagkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Het gevorderde bedrag van € 57.360,63 bestaat uit de som van de onbetaald gebleven facturen, hier aangehaald onder r.o. 2.5 t/m 2.7, 2.9, 2.11 en 2.13.
3.3.
[Eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [alle gedaagden] als bestuurders van [X Transport] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. Zij voert daartoe aan dat [X Transport] brandstof bij [Eiseres] is blijven afnemen terwijl [alle gedaagden] wisten of behoorden te weten dat [X Transport], vanwege haar slechte financiële situatie, die niet meer zou kunnen betalen. Door onder die omstandigheden brandstof af te nemen, hebben [alle gedaagden] bewerkstelligd dan wel toegelaten dat [X Transport] haar verplichtingen jegens [Eiseres] niet nakomt. Er is sprake van benadeling van schuldeisers nu [gedaagde 2] enkele weken voor het faillissement een bedrag van in elk geval € 70.000,00 van de rekening van [X Transport] heeft overgeboekt naar een rekening van zichzelf. Voorts hebben [alle gedaagden] onrechtmatig gehandeld omdat zij hebben geweigerd de afgenomen brandstof - waar een eigendomsvoor-behoud op rustte - terug te geven nadat [Eiseres] die had opgeëist.
3.4.
[alle gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vordering. Zij betwisten onrechtmatig te hebben gehandeld. Pas op 18 augustus 2011 was het duidelijk dat een einde zou komen aan de bedrijfsactiviteiten van [X Transport]. Tot die tijd heeft [X Transport] aan haar betalingsverplichtingen voldaan. Met betrekking tot de tankbeurten die op en na 18 augustus 2011 hebben plaatsgevonden, is een gerechtvaardigde belangenafweging gemaakt. Met de getankte brandstof kon namelijk een deel van de transporten worden voltooid waarmee inkomsten zouden worden gegenereerd die ook aan [Eiseres] ten goede zouden komen. [gedaagde 3] is niet aansprakelijk is omdat hij feitelijk geen bestuurder meer was. Met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud op de brandstof geldt dat [X Transport] niet gehouden was tot afgifte. Er heeft namelijk vermenging plaatsgevonden waardoor de brandstof van [X Transport] niet meer individualiseerbaar was. Voorts is de onderhavige procedure prematuur omdat nog niet zeker is dat [Eiseres] geen betaling zal ontvangen. [Eiseres] had daartoe eerst de verificatievergadering in het faillissement van [X Transport] moeten afwachten. Tot slot zijn de beslagkosten nodeloos gemaakt en wordt betwist dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt.
4. De beoordeling
4.1.
[Eiseres] heeft [alle gedaagden] aangesproken uit hoofde van bestuurders-aansprakelijkheid. Naar vaste jurisprudentie kan naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan bestaan voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld (de zogenoemde Beclamel-norm), dan wel van degene die als bestuurder (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens een schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de onder (i) bedoelde gevallen is de maatstaf dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.2.
Als onweersproken staat vast dat [gedaagde 3] feitelijk geen bemoeienis meer had met (het bestuur van) [X Transport]. Hij kan daarom niet betrokken zijn geweest bij het afnemen van de brandstof en de verbintenissen die daarmee zijn aangegaan. Derhave is hij niet op grond van de Beclamel-norm aansprakelijk. Voorts zijn er onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om te onderbouwen dat hem het verwijt treft dat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [X Transport] haar verplichtingen niet nakomt. Het enkele feit dat een bestuurder er niet op toeziet dat de vennootschap haar betalingsverplichtingen jegens haar schuldeisers nakomt, is onvoldoende voor het aannemen van diens persoonlijke aansprakelijkheid. De vordering jegens [gedaagde 3] zal dan ook worden afgewezen.
4.3.
[gedaagde 2] heeft namens [gedaagde 1] als bestuurder van [X Transport] op 10 augustus 2011 een bedrag van in elk geval € 70.000,00 van de rekening van [X Transport] naar een rekening van zichzelf overgeboekt, waarmee hij dat bedrag aan het vermogen van [X Transport] heeft onttrokken. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij dit heeft gedaan omdat hij bang was voor eventuele beslaglegging. Hij had een “onderbuikgevoel” gekregen door signalen als het verminderen van het aantal orders. Met de overboeking wilde hij voorkomen dat bepaalde betalingen waarvan hij wist dat die nog zouden komen - zoals salarisbetalingen - niet meer konden worden voldaan, aldus [gedaagde 2]. Hieruit volgt dat hij ervan uitging dat [X Transport] niet zou kunnen voldoen aan alle bestaande verplichtingen die nog opeisbaar zouden worden. Dat [X Transport] aan haar tot dan toe opeisbare verplichtingen had voldaan, doet daaraan niet af. Door desondanks brandstof van [Eiseres] af te nemen, zijn telkens nieuwe verbintenissen - en daarmee nieuwe verplichtingen - aangegaan (op respectievelijk 10 t/m 13, 15 t/m 19 en 22 t/m 24 augustus 2011 - zie r.o. 2.9, 2.11 en 2.13). Als bestaande verplichtingen niet allemaal meer kunnen worden voldaan, dan zullen nieuwe verplichtingen in beginsel ook niet meer kunnen worden voldaan, zeker gelet op de aanzienlijke kosten die met het tanken zijn gemoeid. Verder geldt dat de bedrijfs-structuur van [X Transport] - zonder vaste activa, met 41 werknemers en één opdrachtgever -, relatief overzichtelijk is, zodat mag worden aangenomen dat ook haar financiële positie relatief overzichtelijk is. Voorts heeft [gedaagde 2] slechts acht dagen na het overboeken van het geld, de aandeelhouders geadviseerd het faillissement aan te vragen. Gelet op deze omstandigheden is voldoende onderbouwd dat hij - en met hem ook [gedaagde 1] - vanaf 10 augustus 2011 wisten, althans redelijkerwijs hadden behoren te begrijpen dat [X Transport] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, alsmede dat hen te dien aangaande een voldoende ernstig verwijt treft door desondanks brandstof af te nemen. De aangevoerde omstandigheid dat [gedaagde 2] na het faillissement een gerechtvaardigde belangenafweging heeft gemaakt door de chauffeurs de opdracht te geven te tanken teneinde de bestaande transporten te voltooien, disculpeert niet. Ook al zouden met die transporten inkomsten zijn gegenereerd, wist hij vanwege het faillissement, althans had hij redelijkerwijs behoren te begrijpen, dat [X Transport] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden.
4.4.
Met betrekking tot het afnemen van brandstof in de periode tot 10 augustus 2011 (voorafgaand aan het onttrekken van het bedrag van € 70.000,00 aan het vermogen van [X Transport]) is onvoldoende onderbouwd dat [alle gedaagden] bij het aangaan van de verbintenissen wisten, dan wel behoorden te begrijpen dat [X Transport] niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Voorts is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een situatie waarbij een bestuurder heeft bewerkstelligd, dan wel toegelaten dat [X Transport] haar verplichtingen niet nakomt. Dat de tankbeurten relatief kort voor het faillissement en voor het onttrekken van het bedrag van € 70.000,00 hebben plaatsgevonden, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de bestuurders van [X Transport] ervan op de hoogte waren dat de financiële positie zo slecht was dat die tankbeurten niet meer zouden worden betaald.
4.5.
[Eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij geen brandstof zou hebben geleverd als zij had geweten van de financiële situatie van [X Transport]. Het causale verband tussen het afnemen van brandstof vanaf 10 augustus 2011 en de onweersproken gestelde schade - bestaande uit de niet betaalde facturen - staat daarmee vast. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] als bestuurder van [X Transport] voor die schade aansprakelijk is. De vordering jegens haar zal daarom worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de periode vanaf 10 augustus 2011.
4.6.
Op grond van het bepaalde in artikel 2:11 BW rust de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk op een ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is. Nu [gedaagde 1] als bestuurder van [X Transport] aansprakelijk is voor de tankbeurten vanaf 10 augustus 2011, is [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] daarvoor tevens aansprakelijk. De vordering jegens [gedaagde 2] zal daarom eveneens worden toegewezen ter zake van de tankbeurten vanaf 10 augustus 2011.
4.7.
De stelling van [Eiseres] dat [alle gedaagden] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door te weigeren de getankte brandstof - waar een eigendomsvoorbehoud op rustte - terug te geven, faalt. Zoals al in r.o. 4.1 is overwogen, kan, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan bestaan voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld, dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. [Eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te onderbouwen dat de bestuurders van [X Transport] in dit verband een voldoende ernstig verwijt treft. Aangezien ten tijde van het opeisen van de brandstof (op 30 augustus 2011) het faillissement van [X Transport] al was uitgesproken, stond het de bestuurders niet meer vrij om de brandstof terug te geven, maar was het aan de curator om over de vordering tot teruggave te beslissen.
4.8.
[alle gedaagden] worden niet gevolgd in hun primaire standpunt dat [Eiseres] gehouden is eerst de verificatievergadering af te wachten alvorens hen in een gerechtelijke procedure te betrekken. Er bestaat geen rechtsregel die daartoe verplicht. [Eiseres] kan als concurrente schuldeiser betaling van [X Transport] vorderen, maar zij kan daarnaast ook haar schade proberen te verhalen op de bestuurders van [X Transport] uit hoofde van bestuurders-aansprakelijkheid.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden veroordeeld tot betaling van de tankbeurten vanaf 10 augustus 2011. Op de voet van artikel 97 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt dit bedrag begroot op € 19.801,88. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. De factuur van 15 augustus 2011 (r.o. 2.9) ziet op tankbeurten die hebben plaatsgevonden op 8, 9, 10, 11, 12 en 13 augustus 2011. Er bestaat alleen aansprakelijkheid voor de tankbeurten op 10, 11, 12 en 13 augustus 2011. Uit productie 3 bij dagvaarding blijkt dat op 8 augustus 2011 is getankt voor een bedrag van € 1.207,36 en op 9 augustus 2011 voor een bedrag van € 565,02. Wanneer deze bedragen van de factuur van 15 augustus 2011 ad € 10.511,09 worden afgetrokken, resteert een bedrag van (€ 10.511,09 - (€ 1.207,36 + € 565,02) =) € 8.738,71. De facturen van 22 augustus 2011 (r.o. 2.11) ad € 8.759,05 en 25 augustus 2011 (r.o. 2.13) ad € 3.283,39 hebben geheel betrekking op tankbeurten die vanaf 10 augustus 2011 hebben plaatsgevonden. Opgeteld met de factuur van 15 augustus 2011 komt de toewijsbare hoofdsom daarmee neer op een bedrag van (€ 8.738,71 + € 8.759,05 + € 3.283,39 =) € 20.781,15.
4.10.
De vordering tot het betalen van rente is niet afzonderlijk betwist. Voor veroordeling tot betaling van wettelijke handelsrente ingevolge artikel 6:119a Bw is evenwel geen plaats nu geen sprake is van een handelsovereenkomst. [Eiseres] heeft immers alleen een handelsovereenkomst met [X Transport] gesloten en niet tevens met [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Derhalve zal de subsidiaire vordering tot betaling van wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW worden toegewezen, vanaf de verschillende data van de facturen (respectievelijk vanaf 15, 22 en 25 augustus 2011).
4.11.
De vordering tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar voor zover beslag is gelegd op onroerende zaken van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Zij worden niet gevolgd in hun stelling dat de beslagkosten nodeloos zijn gemaakt. Vast staat dat [Eiseres] een vordering op hen heeft en dat zij deze niet vrijwillig hebben voldaan. De beslagkosten worden begroot op een bedrag van (€ 250,69 + € 64,61 + € 200,69 + € 64,61 =) € 580,60 + 19% BTW =) € 690,91.
4.12.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Niet is gebleken dat er werkzaamheden zijn verricht die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan het sturen van enkele aanmaningen, het doen van een schikkings-voorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samen-stellen van het dossier. De kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd, worden dan ook aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten.
4.13.
Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] grotendeels in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [Eiseres] op basis van het toewijsbare bedrag op € 3.557,31 (€ 1.820,31 aan verschotten (€ 76,31 aan dagvaardings-kosten en 1.744,00 aan griffierecht) en € 1.737,00 aan salaris advocaat - inclusief beslagrekest - (3 punten x tarief III ad € 579,00 per punt)).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [Eiseres] een bedrag van € 20.781,15 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, welke rente is te berekenen over het bedrag van:
- € 7.343,45 vanaf 15 augustus 2011 tot aan de dag van voldoening,
- € 8.759,05 vanaf 22 augustus 2011 tot aan de dag van voldoening,
- € 3.283,39 vanaf 25 augustus 2011 tot aan de dag van voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de beslagkosten, begroot op een bedrag van € 690,91;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [Eiseres] tot op heden begroot op € 3.557,31;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.?