Rb. Groningen, 24-08-2006, nr. 18/670219-06 en 18/670125-05 (tul)
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6882
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
24-08-2006
- Zaaknummer
18/670219-06 en 18/670125-05 (tul)
- LJN
AY6882
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6882, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 24‑08‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑08‑2006
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft een man die zijn vriendin -op haar verzoek, maar voor het eerst in haar leven- een injectie met een mix van heroine en cocaine heeft toegediend na gezamelijk anderssoortig drugsgebruik, en die gedurende de daarop volgende 13 uren dat zij in een bewusteloze- danwel slaaptoestand verkeerde geen (medische) hulp voor haar heeft gezocht veroordeeld ter zake van dood door schuld. Vrijspraak is gevolgd met betrekking tot de verwijten dat hij de opzet op haar dood heeft gehad, nu hij niet bewust het risico op de koop toe heeft genomen dat zij zou komen te overlijden. Tevens is de man veroordeeld voor handel in harddrugs, en bezit daarvan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar is opgelegd, alsmede de tenuitvoerlegging van een eerder aan hem opgelegde voorwaardelijke straf van 6 maanden.
Partij(en)
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
[Parketnummer]
datum uitspraak: 24 augustus 2006.
op tegenspraak
raadsman: mr. U. van Ophoven.
vonnis van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [HvB].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
- 10.
augustus 2006.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
- 1.
- (primair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen, (een tablet) XTC (MDMA) en/of (een pijpje) cocaïne en/of (vervolgens) (0,1 gram) cocaïne en/of (0,2 gram) heroïne, althans verdovende middelen, althans waren, tezamen en in vereniging, althans alleen, heeft afgeleverd en/of uitgedeeld aan een persoon, te weten [slachtoffer 1], wetende dat zij, die verdovende middelen, althans die waren (in deze combinatie en/of in de afgeleverde en/of uitgedeelde hoeveelheid en/of door het rechtstreeks toedienen van de cocaïne en/of heroïne in een ader) voor het leven en/of de gezondheid schadelijk zijn, en dat schadelijke karakter (van deze combinatie en/of in deze hoeveelheid en/of van het rechtstreeks toedienen in een ader van verdovende middelen) verzwijgende, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1]ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
(eerste subsidiair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (een tablet) XTC (MDMA) gegeven, (welke zij heeft opgegeten) en/of cocaïne gegeven (welke zij heeft opgerookt) en/of (vervolgens) (0,1 gram) cocaïne en/of (0,2 gram) heroïne in één of meer van haar aderen gespoten, althans haar een hoeveelheid verdovende middelen rechtstreeks toegediend, althans verstrekt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
(tweede subsidiair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (een tablet) XTC (MDMA) gegeven, (welke zij heeft opgegeten) en/of cocaïne gegeven (welke zij heeft opgerookt) en/of (vervolgens) (0,1 gram) cocaïne en/of (0,2 gram) heroïne in één of meer van haar aderen gespoten, althans haar een hoeveelheid verdovende middelen rechtstreeks toegediend, althans verstrekt, tengevolge waarvan voornoemde Slachtoffer is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
(derde subsidiair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk haar (te vergiftigen en/of een overdosis verdovende middelen toe te dienen en/of te verstrekken, door haar) (een tablet) XTC (MDMA) te geven, (welke zij heeft opgegeten) en/of cocaïne te geven (welke zij heeft opgerookt) en/of (vervolgens) (0,1 gram) cocaïne en/of (0,2 gram) heroïne in één of meer van haar aderen te spuiten, althans haar een hoeveelheid verdovende middelen rechtstreeks (in één of meer van haar aderen) toe te dienen, althans haar te verstrekken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
(vierde subsidiair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, grovelijk, althans aanmerkelijk roekeloos en/of onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig is geweest, namelijk door
- -
[slachtoffer 1] (een tablet) XTC (MDMA) te geven, (welke zij heeft opgegeten) en/of cocaïne te geven (welke zij heeft opgerookt) en/of (vervolgens) (0,1 gram) cocaïne en/of (0,2 gram) heroïne in één of meer van haar aderen te spuiten, althans haar een hoeveelheid verdovende middelen rechtstreeks (in één of meer van haar aderen) toe te dienen, althans haar te verstrekken, waarna zij in een comateuze-, bewusteloze- of slaaptoestand geraakte, althans hulpeloos en/of machteloos geraakte en/of
- -
(vervolgens) geen (medische) hulp in te schakelen en/of
- -
haar (in die toestand) enige tijd in zijn auto rond te rijden en/of
- -
haar naar haar woning te brengen, waar geen volwassenen aanwezig waren en/of
- -
(vervolgens) (telkens) van (medische) hulp verstoken achter te laten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zodanig letsel (ten gevolge van vergiftiging en/of een overdosis van verdovende middelen) heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
(vijfde subsidiair)
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen, tezamen en in vereniging, althans alleen, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer 1], verkeerde, heeft nagelaten deze [slachtoffer 1] die hulp te verlenen of te verschaffen, die hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten, verlenen of verschaffen kon, door (gedurende een aantal uren)
- -
(telkens) geen (medische) hulp in te schakelen en/of
- -
(telkens) van (medische) hulp verstoken achter te laten en/of
- -
(vervolgens) verdovende middelen te gebruiken en/of
- -
terwijl hij een zwakke hartslag voelde en/of zwakke ademhaling hoorde en/of voelde dat zij koud was, (zonder enige medische opleiding en onder invloed van verdovende middelen) zelf proberen te reanimeren, waarbij de dood van die hulpbehoevende [slachtoffer 1] is gevolgd;
- 2.
hij op of omstreeks 22 april 2006 te Groningen opzettelijk heeft verstrekt ongeveer 1 tablet XTC (MDMA) en/of 0,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 0,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, (onder meer) 2 tabletten XTC (MDMA) en/of ongeveer 0,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 0,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
- 3.
hij op of omstreeks de periode van 1 oktober 2005 tot en met 22 april 2006 te Groningen, meermalen, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Vrijspraak feit 1, primair, eerste, tweede en derde subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en het eerste subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gestelde opzet in het onder het tweede en derde subsidiair ten laste gelegde, waarvan de officier van justitie heeft aangegeven dit in de zin van voorwaardelijk opzet bewezen te achten in het voorliggende geval, het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig was - hetgeen op zich aannemelijk is gelet op zijn eerdere ervaringen met een zogenaamde overdosissituatie - kan niet zonder meer volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Nu verdachte er, blijkens zijn op de zitting van 10 augustus 2006 afgelegde verklaring, juist vanuit is gegaan dat het gevolg niet zou intreden neemt de rechtbank deze bewustheid niet aan, zodat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zijn opzet op de dood van [slachtoffer 1] gericht is geweest.
Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het tweede en derde subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, ten eerste, tweede en derde subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten vierde subsidiair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij omstreeks 22 april 2006 te Groningen, roekeloos is geweest, namelijk door
- -
[slachtoffer 1] een tablet XTC (MDMA) te geven, welke zij heeft opgegeten en cocaïne te geven, welke zij heeft opgerookt en vervolgens 0,1 gram cocaïne en 0,2 gram heroïne in één van haar aderen te spuiten, waarna zij in een comateuze-, bewusteloze- of slaaptoestand geraakte, en
- -
vervolgens geen (medische) hulp in te schakelen en
- -
haar in die toestand enige tijd in zijn auto rond te rijden en
- -
haar naar haar woning te brengen, waar geen volwassenen aanwezig waren en
- -
vervolgens telkens van (medische) hulp verstoken achter te laten,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] ten gevolge van vergiftiging is overleden;
- 2.
hij omstreeks 22 april 2006 te Groningen opzettelijk heeft verstrekt 1 tablet XTC (MDMA) en 0,1 gram heroïne (diacetylmorfine) en 0,2 gram cocaïne en opzettelijk aanwezig heeft gehad, 2 tabletten XTC (MDMA) en 0,45 gram heroïne (diacetylmorfine) en 0,45 gram cocaïne, zijnde MDMA en heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 3.
hij in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 22 april 2006 te Groningen, meermalen, telkens, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 ten vierde subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en het onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen feit 1, vierde subsidiair bewezen verklaarde
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1], nader te noemen het [slachtoffer 1], is overleden nadat zij in het etmaal daaraan voorafgaand een grote hoeveelheid verdovende middelen, te weten MDMA, cocaïne en heroïne heeft gebruikt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat de dood is veroorzaakt door het gebruik van deze verdovende middelen (en het vervolgens niet - medisch - ingrijpen bij het verwerken van dit gebruik bij het [slachtoffer 1]).
F.R.W. van de Goot, patholoog, heeft immers in zijn rapport van 10 augustus 2006 geconcludeerd dat het intreden van de dood het gevolg is geweest van een vergiftiging en verwikkelingen daarvan, terwijl het toxicologisch onderzoek, d.d. 9 augustus 2006, uitgevoerd door K.J. Lusthof, geen andere conclusie toelaat dan dat de verdovende middelen die het [slachtoffer 1] in de nacht van 21 op 22 april 2006 met verdachte heeft gebruikt tot deze vergiftiging hebben geleid. In het lichaamsmateriaal van het [slachtoffer 1] worden immers de stoffen MDMA, MDA, cocaïne met omzettingsproducten en opiaten (morfine, codeïne) aangetroffen en Lusthof heeft ten aanzien van de MDMA, de cocaïne en de opiaten geconcludeerd dat deze een bijdrage kunnen hebben geleverd aan het overlijden van het [slachtoffer 1], terwijl Lusthof geen andere middelen heeft aangetroffen die hebben kunnen bijdragen aan het intreden van de dood.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat de hoeveelheden MDMA ook van anderen dan verdachte afkomstig zouden kunnen zijn, heeft de rechtbank gelet op de verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van 10 augustus 2006 inhoudende dat het [slachtoffer 1] alleen verdovende middelen in zijn aanwezigheid gebruikte en dat hij de gehele nacht met haar heeft doorgebracht, dat het [slachtoffer 1] alleen drugs gebruikte die verdachte haar leverde en dat hij haar de door haar ingenomen XTC ook heeft verstrekt. De rechtbank acht dit verweer derhalve niet aannemelijk.
Voor het beantwoorden van de vraag of verdachte roekeloos heeft gehandeld is de rechtbank uitgegaan van de volgende verklaringen van verdachte, zoals hij die bij de politie en op de zitting van 10 augustus 2006 heeft afgelegd.
Verdachte en het [slachtoffer 1] hebben op 21 april 2006 omstreeks 23.00 uur in de woning van het [slachtoffer 1] aan de Klaprooslaan een XTC-tablet ingenomen. Tussen 23.00 uur en 6.00 uur hebben zij vervolgens elke anderhalf uur ieder een pijpje cocaïne gerookt en omstreeks 6.00 uur heeft verdachte het [slachtoffer 1] in zijn woning aan de Oosterhamrikkade een "shot" (een injectie met daarin 0,1 gram heroïne en 0,2 gram cocaïne) toegediend. Verdachte heeft het [slachtoffer 1] een zelfde hoeveelheid toegediend als de hoeveelheid die hij de eerste keer dat hij een "shot" zette gebruikte. Hierbij heeft hij, zo heeft hij verklaard, niet stilgestaan bij het verschil in lichaamsgewicht tussen hem en het [slachtoffer 1] ten tijde van het zetten van de "shots".
Het [slachtoffer 1] is vrijwel direct na het toedienen van de injectie buiten bewustzijn c.q. in een slaaptoestand geraakt. Ondanks het feit dat hij bij twee overdosissituaties van anderen ([slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]) waarbij deze toestand was ingetreden of waarbij hij vreesde dat dit zou gaan gebeuren een ambulance heeft gebeld, heeft hij bij het [slachtoffer 1] nagelaten medische hulp in te schakelen.
Hij wijst er daarbij op dat hij, toen hij zelf een keer in een overdosissituatie geraakte, 16 uur in een dusdanige toestand is geweest, en hij laat weten verontwaardigd te zijn (geweest) over het gegeven dat een toenmalige aanwezige destijds geen (medische) hulp heeft gehaald, en hem zelfs alleen heeft gelaten.
Rond 7.45 uur heeft verdachte het [slachtoffer 1] in zijn auto neergelegd en is hij met haar naar haar woning gereden. Gedurende de rest van de dag heeft verdachte achtereenvolgens zijn ene zoon weggebracht naar een voetbalwedstrijd en heeft hij met de ander de bakker bezocht (terwijl het [slachtoffer 1], die zich nog steeds in de beschreven toestand bevond, in de auto lag); heeft hij de auto gewassen, tezamen met zijn zoontjes de supermarkt bezocht, en is hij langdurig naar de Oosterhamrikkade geweest om verdovende middelen te gebruiken (waarbij hij o.a. bij zichzelf een "shot" -met daarin heroïne en cocaïne - heeft laten zetten) en heeft hij verdovende middelen verkocht die hij in 1 geval nog buitenshuis heeft afgeleverd (terwijl bij al deze activiteiten het [slachtoffer 1], die zich nog steeds in de beschreven toestand bevond, in de woonkamer van haar woning lag, alleen, of met als enige andere aanwezigen haar - jonge - kinderen). Om 19.08 uur heeft verdachte, nadat de oudste zoon van hem en het [slachtoffer 1] hem meedeelde dat het [slachtoffer 1] koud aanvoelde, een persoon die hem opbelde in verband met zijn handel in verdovende middelen gevraagd hem te adviseren, waarna deze vervolgens (medische) hulp heeft ingeschakeld.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit samenstel van handelingen dat verdachte roekeloos heeft gehandeld. Verdachte was zich, gelet op zijn ervaringen -als gebruiker, medegebruiker en handelaar - bewust van de risico's die het intraveneus toedienen van verdovende middelen met zich mee kunnen brengen. Toch heeft hij, terwijl hij wist dat het [slachtoffer 1] naast de door hem toegediende injectie ook nog cocaïne had gerookt en een XTC-tablet had geslikt, en zij na de injectie buiten bewustzijn raakte en bleef, gedurende ruim dertien uren geen medische hulp ingeschakeld en heeft hij het [slachtoffer 1] in dat tijdsbestek meerdere malen aan haar lot overgelaten. Verdachte is er op zeer lichtzinnige wijze van uitgegaan dat de risico's - in dit geval het intreden van de dood - zich niet zouden verwezenlijken en heeft derhalve welbewust een onaanvaardbaar risico genomen.
De rechtbank acht het onder 1, vierde subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank acht het bewijs voor het onder 3 ten laste gelegde geleverd en grondt de overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en het relaas van verbalisant [verbalisant 1], aan wie [getuige 6] op 29 juni 2006 heeft verklaard dat hij op 22 april 2006 verdovende middelen heeft gekocht van verdachte en dat hij de zes weken voorafgaand aan 22 april om de dag verdovende middelen bij verdachte heeft gekocht.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1: aan zijn roekeloosheid de dood van een ander te wijten zijn;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid van de Opiumwet;
feit 3: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 juli 2006, opgemaakt door R. Vriesema, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 27 juli 2006, opgemaakt door A. Tatlicioglu, klinisch psycholoog.
De conclusie van voornoemde rapporten luidt, zakelijk weergegeven, dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- a)
- de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de vordering van de officier van justitie te weten 5 jaar gevangenisstraf;
- b)
- de persoon van de verdachte zoals naar voren is gekomen uit:
- -
het onderzoek op de terechtzitting d.d. 10 augustus 2006;
- -
de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 25 april 2006. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke feiten;
- -
het over de verdachte door de Verslavingzorg Noord Nederland uitgebrachte vroeghulp interventierapport d.d. 25 april 2006;
- -
het over de verdachte door B.T. Takkenkamp, psychiater, uitgebrachte trajectconsult d.d. 27 april 2006;
- -
voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 juli 2006;
- -
voormelde psychologische onderzoeksrapportage d.d. 27 juli 2006;
- -
het over de verdachte door de Verslavingzorg Noord Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 4 augustus 2006.
Vrijheidsstraf
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op 21/22 april 2006 een onaanvaardbaar groot risico genomen door zijn vriendin intraveneus heroïne en cocaïne toe te dienen, terwijl zij daarvoor reeds cocaïne en XTC tot zich had genomen. Vervolgens heeft hij haar gedurende dertien uren de noodzakelijke medische zorg onthouden en haar in deze periode verscheidene malen alleen dan wel bij haar minderjarige kinderen achtergelaten, onder meer teneinde zich bezig te houden met het gebruik van en de handel in drugs.
Deze roekeloze handelwijze van verdachte heeft er uiteindelijk toe geleid dat zijn vriendin, het [slachtoffer 1], is overleden.
Het overlijden van het [slachtoffer 1] heeft bij haar familie een grote schok en veel leed teweeggebracht. Haar twee zoons moeten het thans zonder moeder stellen.
De wijze waarop het [slachtoffer 1] is overleden heeft bovendien commotie in de samenleving met zich meegebracht.
Op 23 juni 2005 is verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft verdachte in dit vonnis gewezen op de gevaren voor de volksgezondheid die de handel in verdovende middelen met zich meebrengt en op de noodzaak zich terug te trekken uit het verslavingscircuit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze waarschuwingen naast zich neer heeft gelegd en vrijwel direct na afloop van zijn detentie weer is begonnen met de handel in verdovende middelen, waarbij hij ook het [slachtoffer 1] meerdere malen verdovende middelen heeft verstrekt.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een personenauto, Rover, met kenteken [kenteken], moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat deze personenauto aan verdachte toebehoort en dat de strafbare feiten met behulp hiervan zijn begaan.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een mobiele telefoon, Nokia, type [type nr.], serienummer [serienr], telefoonnummer [telefoonnr.], aan verdachte moet worden teruggegeven.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten 3.350 euro, moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Gelet op de plaats waar het geld in beslag is genomen (de woning van het [slachtoffer 1]) kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt.
Benadeelde partij
Feit 1
Als benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in het strafproces gevoegd [naam benadeelde partij], wonende aan de [adres].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust en deze vordering ter zitting nader toegelicht.
De benadeelde partij treedt op als nabestaande als bedoeld in artikel 51a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Nu echter uit het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat zij erfgenaam is dan wel namens de erfgenamen optreedt en er bovendien geen sprake is van een persoon als bedoeld in artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek, dient de benadeelde partij in haar vordering
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: [parketnummer]
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van 23 juni 2005 van bovengenoemde rechtbank gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer [parketnummer] heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in gemeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet tenuitvoergelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze luidden voor 1 juli 2006.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, eerste subsidiair, tweede subsidiair en derde subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, vierde subsidiair en 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1, vierde subsidiair meer of anders ten laste gelegde en het onder 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende [adres] in haar vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart verbeurd:
- -
een personenauto, Rover, [kenteken].
Gelast de teruggave van:
- -
een mobiele telefoon, Nokia, type [typenr.], serienummer [serienummer], telefoonnummer [telefoonnr.], aan verdachte.
Beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- -
een geldbedrag van 3.350 euro.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van bovengenoemde rechtbank d.d. 23 juni 2005 onder parketnummer [parketnummer], voor zover betreft de toen voorwaardelijk opgelegde zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, A.F. Gerding en B.W.M. van der Lugt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W. Wassink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2006.
Mr. Van der Lugt en mr. Wassink waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.