Hof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, nr. HV 200.151.704, 01
ECLI:NL:GHSHE:2014:4109
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-10-2014
- Zaaknummer
HV 200.151.704_01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4109, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑10‑2014
Uitspraak 09‑10‑2014
Inhoudsindicatie
De bewindvoerder heeft een eigen verantwoordelijkheid dat het vrij te laten bedrag (in dit geval vanwege te hoge woonlasten) al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling te laag is om van rond te komen, waardoor het onvermijdelijk is dat er nieuwe schulden en/of een boedelachterstand zal ontstaan.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 oktober 2014
Zaaknummer: HV 200.151.704/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/11/328 R en C/02/11/329 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1],
en
[appellante 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellante 2],
advocaat: mr. C. Schulz.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 juni 2014.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2014, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling met een schone lei te beëindigen. Het beroepschrift richt zich ook tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 20 maart 2014, waarin is bepaald dat in de berekening van het vrij te laten bedrag geen rekening wordt gehouden met de boete als gevolg van het tijdens de schuldsaneringsregeling niet tijdig voldoen van de zorgpremies. Dit onderdeel van het hoger beroep is ter zitting ingetrokken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellante 2], bijgestaan door mr. Schulz;
- E.A. de Snoo, waarnemend voor C.J. van der Linden, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 april 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 juli 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 27 augustus 2014.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant 1] en [appellante 2] als rechthebbenden toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door [appellant 1] en [appellante 2] ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat zij hebben ingesteld en daarmee ook instemt.
3.2.
Bij vonnis van 20 april 2011 is ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) geoordeeld dat [appellant 1] en [appellante 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant 1] en [appellante 2] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit uitgebreid gemotiveerd. De kern van de motivering luidt als volgt:
“De rechtbank constateert dat schuldenaren een boedelachterstand hebben laten ontstaan ten bedrage van circa € 7.500,-- en tevens aanzienlijke nieuwe schulden hebben laten ontstaan. Schuldenaren zijn aldus tekort geschoten in de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Aangezien deze tekortkomingen aan schuldenaren kunnen worden toegerekend, zullen de schuldsaneringsregelingen worden beëindigd zonder schone lei.”
[appellant 1] en [appellante 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[appellant 1] en [appellante 2] hebben in het beroepschrift en ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder heeft gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling steeds onjuiste vrij te laten bedragen gehanteerd. Zo heeft de bewindvoerder vanaf het begin van de regeling ten onrechte geen woonkosten- en geen juiste reiskostencorrectie toegepast en met ingang van april 2013 ook geen juiste correctie ziektekosten. Als gevolg hiervan is door [appellant 1] en [appellante 2] een bedrag van € 9.123,02 teveel aan de boedel afgedragen. Er is derhalve geen sprake van een boedelachterstand, maar juist van een boedelvoorstand. Als gevolg van deze te hoge boedelafdrachten hebben [appellant 1] en [appellante 2] niet aan hun lopende verplichtingen kunnen voldoen, hetgeen hun dan ook niet kan worden toegerekend. Daarnaast stellen [appellant 1] en [appellante 2] dat er ook geen grond is voor de betaling van € 750,00 aan de boedel terzake de Renault Twingo, omdat zij die aan de dochter van [appellante 2] hebben gegeven. Daarbij komt dat de schuld aan Nuon geen bovenmatige schuld is. Het betreft hier een eindafrekening en terzake is een regeling getroffen die ook wordt nagekomen. De schulden aan de Belastingdienst worden thans middels verrekening voldaan en zijn ook niet bovenmatig en zijn het gevolg van een inkomstenterugval gedurende de loop van de schuldsaneringsregeling.
3.6.
De bewindvoerder heeft bij brief van 27 augustus 2014 en ter zitting in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd. Het had op de weg van appellanten gelegen om reeds na toezending van het aanvangsverslag van 8 juni 2011 te melden dat de woonlastencorrectie onjuist zou zijn berekend, maar zij hebben daar toen niet op gereageerd en evenmin nadat de vrij te laten bedragen in het voortgangsverslag van 8 januari 2013 waren herberekend (in verband met de reiskostencorrectie). Als zij al tijdig om een correctie woonlasten zouden hebben gevraagd en deze zou zijn toegekend, was deze slechts van tijdelijke aard geweest en had het recht op een goedkopere woonruimte onderzocht moeten worden. Wat betreft de bepleite correctie voor het boetedeel van de CVZ-premie verwijst de bewindvoerder naar het vonnis van de rechtbank. De correctie reiskosten woon-werverkeer is al met terugwerkende kracht toegepast. De waarde van de Renault Twingo dient wel degelijk op € 750,00 te worden gesteld en deze had aan de boedel moeten worden afgedragen. De bewindvoerder merkt op dat zij nog steeds niet over de zorgpolissen over 2013 en 2014, noch over de beschikking toeslagen 2014 beschikt.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.2.
In hoger beroep staat niet ter discussie dat [appellant 1] en [appellante 2] zich voldoende hebben ingespannen wat betreft de verplichting om te werken en waar nodig (aanvullend) te solliciteren om inkomsten voor de boedel te verwerven. Het saldo van de boedelrekening bedroeg ten tijde van het uitbrengen van het eindverslag € 26.486,87.
3.7.3
Het draait in hoger beroep om de boedelachterstand en om de nieuwe schulden die zouden zijn ontstaan. Voor de vraag of eventueel vastgestelde tekortkomingen aan verlening van een schone lei in de weg staan, is voorts van belang of deze tekortkomingen aan de schuldenaren moeten worden toegerekend.
3.7.4.
De rechtbank heeft de ontstane boedelachterstand op circa € 7.500,-- becijferd. Volgens [appellant 1] en [appellante 2] is er geen sprake van een boedelachterstand, maar zelfs van een boedelvoorstand omdat het vrij te laten bedrag (VTLB) gedurende de looptijd van de regeling niet juist zou zijn vastgesteld. De vaststelling van de hoogte van het VTLB is
echter aan de rechter-commissaris voorbehouden en daartegen staat als zulks geen hoger beroep open (artikel 295 lid 3 in samenhang met artikel 315 lid 2 van de Faillissementswet. De beslissingen met betrekking tot het al dan niet toepassen van de woonlasten- en reiskostencorrectie vallen hieronder). Het hof zal bij de beoordeling van het hoger beroep dan ook uitgaan van de boedelachterstand zoals door de rechtbank becijferd. In het kader van de beoordeling van de toerekenbaarheid van vastgestelde tekortkomingen zal het hof wel op de bepleite correcties terzake woonlasten en reiskosten, alsook op de invloed van de bestuursrechtelijke ziektekostenpremie op de beslagvrije voet ingaan.
Wat betreft de verplichting € 750,-- aan de boedel bij te dragen terzake de Renault Twingo volgt het hof het oordeel van de rechtbank. Die auto is immers door [appellant 1] en [appellante 2] gekocht, zoals zij zelf stellen. Het hof gaat er op grond van het feit dat zij die auto hebben gekocht en ook bij aanvang van de schuldsanering de verzekering ervan op hun naam hadden staan, bij gebrek aan met stukken onderbouwde tegenargumenten van uit dat zij eigenaren waren van de auto, welke (tweede) auto zij niet nodig hadden. De waarde van die auto is door de bewindvoerder geschat op € 750,--, terwijl een deugdelijke waardering van de auto door schuldenaren, op grond waarvan een ander bedrag zou hebben te gelden, is uitgebleven. Het hof gaat evenals de rechtbank uit van dit bedrag, dat deel uitmaakt van de door de rechtbank becijferde boedelachterstand.
Het niet voldoen van de boedelbijdragen levert een tekortkoming op.
3.7.5.
Ook het maken van bovenmatige nieuwe schulden levert een tekortkoming op. De exacte hoogte van de nieuwe schulden staat in hoger beroep niet vast, onder meer omdat het hof niet beschikt over de stukken met betrekking tot de gestelde verrekening van de ontstane belastingschuld. Deze stukken zijn volgens de advocaat tot drie keer toe, onder meer door haarzelf, aan de bewindvoerder toegestuurd. De bewindvoerder heeft echter laten weten die stukken niet te hebben ontvangen. Wat daar ook van zij, vast staat wél dat er sprake is van schulden aan CZ (ziektekostenverzekering) van in totaal ruim € 2.000,-- en een schuld aan Nuon die € 891,71 bedroeg. Er is volgens [appellant 1] en [appellante 2] een betalingsregeling met Nuon getroffen, maar nu nergens uit blijkt dat daadwerkelijk is afgelost, gaat het hof van genoemd bedrag uit. Tot slot zijn er nieuwe schulden aan de belastingdienst vanwege terugvordering van toegekende toeslagen. Deze schulden bedragen ruim € 2.000,--, of (indien – zoals schuldenaren stellen - kan worden verrekend met over 2014 toegekende bedragen) ruim € 1.000,--. De nieuwe schulden zijn samen van aanzienlijke hoogte en worden door het hof, afgezet tegen de hoogte van het vrij te laten bedrag, derhalve het besteedbaar inkomen, als bovenmatig aangemerkt.
3.7.6
Vervolgens komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag of de tekortkomingen in dit geval aan de schuldenaren moeten worden toegerekend.
3.7.7
Wat betreft het niet voldoen van de boedelbijdrage van € 750,-- voor de Renault Twingo, geldt dat dit aan [appellant 1] en [appellante 2] dient te worden toegerekend. Omstandigheden die aan toerekenbaarheid van dit onderdeel van de tekortkoming in de weg staan, zijn namelijk niet gebleken. Dit bedrag is echter slechts een klein deel van de ontstane boedelachterstand.
3.7.8.
Ten aanzien van de vraag of het ontstaan van de rest van de boedelachterstand aan [appellant 1] en [appellante 2] moet worden toegerekend, overweegt het hof het volgende. Vast staat dat de woonlasten (huur en servicekosten) van [appellant 1] en [appellante 2] vanaf de aanvang van de schuldsanering ruim € 900,00 per maand bedroegen. Eveneens staat
vast dat zij vanwege de hoogte van hun inkomen (waar zij in de schuldsanering echter slechts gedeeltelijk over konden beschikken) niet in aanmerking kwamen voor een goedkopere sociale huurwoning. In het VTLB-rapport is opgenomen dat het soms reëel of zelfs
noodzakelijk is dat rekening wordt gehouden met hogere woonlasten als deze, zoals hier aan de orde, uitstijgen boven de maximale huurtoeslag. Als voorbeeld wordt genoemd de situatie, zoals hier eveneens aan de orde, waarin de schuldenaar gelet op zijn inkomen niet voor goedkopere woonruimte in aanmerking komt. Als er sprake is van bovenmatige woonlasten kan een correctie worden toegepast (de correctie boven maximale huurtoeslag). Wanneer dit het geval is, zal aan de rechter-commissaris voorgelegd moeten worden of deze correctie mag worden toegestaan en voor welke periode. Als voorwaarde kan dan worden gesteld dat de schuldenaren aantoonbaar op zoek gaan naar goedkopere woonruimte in de particuliere sector. In dit geval is geen van deze stappen genomen. In het aanvangsverslag is door de bewindvoerder bij de vragen: “Is het noodzakelijk de vaste lasten te verlagen? Zo ja, welke afspraken zijn daarover gemaakt?” geantwoord: “Neen”. Hoewel al snel na aanvang bleek dat schuldenaren (opnieuw) in de financiële problemen kwamen omdat zij hun vaste lasten niet konden voldoen en een boedelachterstand lieten ontstaan, is ook daarna als antwoord op de vraag of sprake is van bijzondere uitgaven waarmee rekening zou moeten/kunnen worden gehouden, ontkennend geantwoord. Thans voert de bewindvoerder aan dat het op de weg van schuldenaren had gelegen om te vragen een correctie boven de maximale huurtoeslag toe te passen, welke correctie in zijn visie dan slechts tijdelijk had kunnen worden toegepast. Wat betreft de duur van de toepassing van de correctie zou deze dan hebben afgehangen van de mogelijkheden goedkopere woonruimte te vinden en de inspanningen van schuldenaren daartoe. Hoe dan ook, er is nimmer om een correctie verzocht. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de bewindvoerder had gelegen om de hoge woonlasten te signaleren en deze (reeds bij aanvang van de schuldsaneringsregeling) op het door de rechter-commissaris vast te stellen vrij te laten bedrag te laten corrigeren, eventueel in combinatie met de instructie aan [appellant 1] en [appellante 2] om uit te zien naar een woning met lagere woonlasten. Hoewel [appellant 1] en [appellante 2] natuurlijk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het rond krijgen van hun financiën, mocht van hen als leken, destijds zonder juridische bijstand, niet worden verwacht dat zij weet hadden van de mogelijkheid van correctie boven de maximale huurtoeslag en dat zij daar eerder zelf om zouden hebben gevraagd. [appellant 1] en [appellante 2] hebben overigens onweersproken gesteld dat zij uit zichzelf tijdens de looptijd van de schuldsanering tevergeefs naar goedkopere particuliere woonruimte hebben gezocht.
3.7.9
De woonlasten van [appellant 1] en [appellante 2] waren zo hoog dat het welhaast onvermijdelijk was dat zij gedurende de schuldsanering opnieuw in de financiële problemen zouden komen. Zij bleken inderdaad niet in staat de vaste lasten, waaronder een deel van de huur en zorgpremies tijdig te voldoen. Tijdens de schuldsaneringsregeling zijn zij aangemeld bij (toen nog) het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), thans Zorginstituut Nederland. Met de bestuurlijke premie waarmee zij toen werden geconfronteerd, hoefde in de visie van de bewindvoerder bij de vaststelling van het VTLB echter geen rekening te worden gehouden. Met die extra premie had naar het oordeel van het hof bij berekening van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wél rekening moeten worden gehouden. Bij dit oordeel heeft het hof gelet op de wetgeschiedenis (Wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet op de zorgtoeslag en enige andere wetten, houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen, Nota van Wijziging, Kamerstuk TK 31736 nr. 7 met betrekking tot de uitleg van de term “de premie van een door de schuldenaar gesloten
ziektekostenverzekering” in artikel 475d Rv), alsook op de inhoud van het VTLB-rapport (in de meest recente versie, bijgewerkt tot 1 juli 2014, onder 3.2): ‘De beslagvrije voet wordt verhoogd met alle door de schuldenaar betaalde ziektekostenpremies (…) De volledige ziektekostenpremie moet worden opgenomen, ongeacht soort of hoogte, dus ook i.g.v een CVZ premie moet deze volledig worden meegenomen.’ Zoals de advocaat terecht heeft opgemerkt, kan het hieromtrent bepaalde in het VTLB-rapport slechts zien op achterstand in betaling van de zorgpremies ontstaan tijdens de WSNP. Maandelijkse verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie vanwege achterstallige zorgpremies daterend van vóór de toepassing van de schuldsanering kan immers niet aan de orde zijn, omdat afmelding bij het CVZ/Zorginstituut Nederland plaatsvindt zodra de WSNP van toepassing wordt verklaard.
3.7.10
Tot slot weegt mee dat de reiskosten niet tijdig en volledig in het VTLB zijn gecorrigeerd. Deze reiskosten zijn weliswaar achteraf gecorrigeerd, maar dat de volledige correctie niet tijdig heeft plaatsgevonden is een extra factor die ervoor zorgde dat de bestedingsruimte van [appellant 1] en [appellante 2] tijdens de schuldsanering te beperkt was om aan hun verplichtingen te kunnen voldoen.
3.7.11
Het hof komt tot de volgende conclusie. Het vrij te laten bedrag van [appellant 1] en [appellante 2] was van meet af aan te laag om daarvan de lopende vaste lasten te voldoen. In de berekening van de beslagvrije voet is de bestuursrechtelijke premie in dit geval ten onrechte niet meegenomen. Daarnaast zijn de correcties voor woonkosten en reiskosten waarin het VTLB-rapport voorziet, gedurende de looptijd van de regeling in het geval van [appellant 1] en [appellante 2] ten onrechte niet of niet tijdig en juist toegepast. Vooral voor de woonkosten geldt dat deze zoveel hoger waren dan waarin het VTLB voorzag, dat de regeling eigenlijk van het begin af aan gedoemd was te mislukken. Van de bewindvoerder had ook zonder initiatief daartoe van de schuldenaren mogen worden verwacht dat hij de te hoge woonkosten zou signaleren en zou aansturen op een correctie van het VTLB, mogelijk tijdelijk en onder de voorwaarde dat schuldenaren zich zouden inspannen om andere woonruimte te vinden. Naar het oordeel van het hof hebben [appellant 1] en [appellante 2], mede door middel van de overgelegde alternatieve berekeningen, voldoende aannemelijk gemaakt dat de financiële problemen die tijdens de looptijd van de regeling zijn ontstaan, te weten de boedelachterstand en de nieuwe schulden er in belangrijke mate aan zijn toe te schrijven dat zij over onvoldoende middelen beschikten om aan hun verplichtingen te voldoen.
3.7.12
Gelet op alle omstandigheden van het geval is het hof - anders dan de rechtbank - van oordeel dat [appellant 1] en [appellante 2] zich tijdens de schuldsaneringsregeling voldoende hebben ingespannen voor een doeltreffende uitvoering van de regeling en dat de tekortkomingen ten aanzien van de boedelafdrachten en het ontstaan van de nieuwe schulden als niet-toerekenbaar dienen te worden aangemerkt, terwijl het hof aanleiding ziet de wel toerekenbare tekortkoming met betrekking tot de voldoening van de waarde van de Renault Twingo aan de boedel - gezien het verloop van de schuldsaneringsregeling - buiten beschouwing te laten wegens haar geringe betekenis.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 1] en [appellante 2] is dus naar het oordeel van het hof ten onrechte beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal gedeeltelijk worden vernietigd en aan [appellant 1] en [appellante 2] zal alsnog de “schone lei” worden verleend.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep doch uitsluitend voor zover daarin de “schone lei” is geweigerd, althans geen toepassing is gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat [appellant 1] en [appellante 2] niet toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om geen achterstand in de boedelafdrachten of nieuwe schulden te laten ontstaan;
verstaat dat de toerekenbare tekortkoming met betrekking tot de afdracht van de waarde van de Renault Twingo aan de boedel wegens haar geringe betekenis buiten beschouwing blijft;
verstaat voorts dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het verbindend worden van de slotuitdelingslijst met toepassing van artikel 358 lid 1 Fw;
verleent aan [appellant 1] en [appellante 2] alsnog de “schone lei”;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, L.Th.L.G. Pellis en Th.A. Pouw en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.