HR, 16-11-2012, nr. 12/02649
ECLI:NL:HR:2012:BX5573
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-11-2012
- Zaaknummer
12/02649
- LJN
BX5573
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX5573, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX5573
ECLI:NL:HR:2012:BX5573, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5573
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑05‑2012
- Wetingang
art. 271 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JPF 2013/12
JBPR 2013/14 met annotatie van mr. T.Q. de Booys
RvdW 2012/1433
NJB 2012/2423
RFR 2013/15
JWB 2012/536
NJ 2014/436 met annotatie van W.D.H. Asser
JBPr 2013/14 met annotatie van mr. T.Q. de Booys
JPF 2013/12
PFR-Updates.nl 2012-0103
Conclusie 16‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Mondelinge behandeling van verzoek ontheffing ouderlijk gezag, art. 1:267 en 1:268 lid 1 BW. Beginsel van hoor en wederhoor, deugdelijke oproeping, art. 271 Rv. Onderzoek bij twijfel over ontvangst oproeping.
12/02649
Mr. P. Vlas
Zitting, 13 juli 2012
Conclusie inzake:
[De moeder]
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord- en Zuidoost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch
(hierna: de Raad)
Deze zaak houdt verband met een ontheffing van het ouderlijk gezag en betreft de vraag of de moeder als belanghebbende door de griffie van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op de juiste wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak.
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. De minderjarige [de dochter] is op [geboortedatum] 2003 te 's-Hertogenbosch geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk tussen de moeder en [de vader] (hierna: de vader). De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
1.2 Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch bij beschikking van 26 augustus 2011 de moeder en de vader op grond van art. 1:266 jo. 268 lid 2 sub a BW ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarige, nadat de zaak ter zitting van 27 juli 2011 was behandeld. Op die zitting is de moeder verschenen in tegenstelling tot de vader die, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de Stichting) is benoemd tot voogdes over de minderjarige.
1.3 In hoger beroep heeft de moeder het hof 's-Hertogenbosch verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de Raad tot ontheffing van het gezag over de minderjarige af te wijzen. De mondelinge behandeling van de zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012, alwaar de Raad was vertegenwoordigd. In rov. 2.4.1 van de bestreden beschikking overweegt het hof, dat de moeder, haar advocaat mr. Van Vliet en de vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting zijn verschenen. Hetzelfde geldt voor de Stichting en de familie [A], de pleegouders van de minderjarige.(1) Bij beschikking van 28 februari 2012 heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
1.4 De moeder heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De Raad heeft laten weten geen verweer te voeren.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel bestaat uit één klacht, gericht tegen rov. 2.4.1 van de bestreden beschikking waarin het hof overweegt dat de moeder, haar advocaat, de vader, de Stichting en de pleegouders van de minderjarige, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting zijn verschenen.(2) De klacht houdt in dat het hof ten onrechte heeft vastgesteld dat de hiervoor genoemde personen en de Stichting deugdelijk zijn opgeroepen. Volgens het middel lijkt het erop dat kennelijk iets fout is gegaan met de oproeping, omdat de moeder, haar advocaat, de Stichting en de pleegouders geen oproep hebben ontvangen.(3)
2.2 Over de omstandigheid dat de moeder niet zou zijn opgeroepen, heeft de advocaat van de moeder op 27 februari en 13 maart 2012 faxbrieven aan het hof 's-Hertogenbosch gericht. Daarin heeft de advocaat het hof verzocht aan te geven waarom meerdere partijen de oproep niet hebben ontvangen en in de beschikking desondanks staat dat partijen wel deugdelijk zijn opgeroepen. Voorts vraagt de advocaat waarom het hof de beschikking op 28 februari 2012 heeft afgegeven, daags nadat de advocaat heeft gemeld dat de oproep niet was ontvangen en het hof derhalve niet eerst heeft nagegaan hoe een en ander heeft kunnen plaatsvinden.
2.3 Bij brief van 13 april 2012 heeft de griffier van het hof 's-Hertogenbosch als volgt gereageerd op de brief van 13 maart 2012:
'Het hof is tijdens de mondelinge behandeling van 24 januari 2012 nagegaan of partijen deugdelijk zijn opgeroepen, waarna op grond van het dossier is vastgesteld dat dat het geval was. Het hof ziet gelet op het vorenstaande geen enkele aanleiding tot een andersluidende oordeel dienaangaande dan is neergelegd in de beschikking van 28 februari 2012'.
2.4 Het beginsel van een behoorlijke rechtspleging, in het bijzonder die van hoor en wederhoor, verlangt dat bij de oproeping van belanghebbenden de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht wordt genomen. Dat geldt ook voor de oproeping van de moeder in de onderhavige zaak die, geconfronteerd met een ingrijpende maatregel als de ontheffing uit het ouderlijke gezag, haar beroepschrift ter terechtzitting mondeling wenste toe te lichten. Daarbij verdient aantekening dat het belang van het kind verlangt dat de procedure zonder onnodige vertraging plaatsvindt opdat binnen de kortst mogelijke termijn duidelijk wordt bij wie het wettelijke gezag komt te liggen. Een beroep op het recht te worden gehoord kan niet worden gepasseerd op de grond dat gebruik van dit recht toch geen effect zou hebben gehad.(4)
2.5 Op grond van art. 271 Rv geldt dat de oproeping van verzoekers of van de in de procedure verschenen belanghebbenden door de griffier geschiedt bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Het is aan de feitenrechter uit te maken welke wijze van oproeping in het gegeven geval de voorkeur verdient.
2.6 In deze zaak heb ik ambtshalve de oproepingsbrieven opgevraagd die door het hof per gewone post zijn verstuurd. De griffie van de Hoge Raad heeft bij fax van 5 juli 2012 een kopie van deze brieven bij de griffie van het hof te 's-Hertogenbosch opgevraagd. Bij fax van 9 juli 2012 heeft de griffie van het hof deze kopieën verschaft.(5) Het betreft in totaal vijf oproepingsbrieven gedateerd 14 december 2011, afkomstig van de afdeling verzoekschriften van de griffie van het hof. De brieven zijn gericht aan de vader, de Stichting, de Raad, de pleegouders van de minderjarige en aan mr. Van Vliet, de advocaat van de moeder.(6) Alle belanghebbenden zijn daarin opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de zaak op 24 januari 2012. Uit de omstandigheid dat de Raad wel is verschenen en de overige belanghebbenden niet, kan niet worden afgeleid dat de oproepingsbrieven de overige geadresseerden niet hebben bereikt. Hoewel het niet geheel valt uit te sluiten dat een per gewone post verzonden stuk te laat aankomt of zelfs wegraakt, moet toch in het algemeen als ervaringsregel worden aanvaard dat stukken die per gewone post worden verzonden de geadresseerde zullen bereiken.
2.7 In het oordeel van het hof dat de betrokkenen deugdelijk zijn opgeroepen (rov. 2.4.1.), ligt besloten dat de oproeping heeft plaatsgevonden overeenkomstig de daarvoor voorgeschreven wijze. Blijkens het proces-verbaal van de zitting (p. 1) is het hof nagegaan of de niet verschenen belanghebbenden op de juiste wijze waren opgeroepen.(7) Nadat op de zitting was geconstateerd dat de niet verschenen belanghebbenden deugdelijk waren opgeroepen, was het hof niet verplicht zijn beslissing aan te houden en een nader onderzoek in te stellen omtrent de redenen van dat niet verschijnen.(8) Ik meen dan ook dat het middel faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie ook het proces-verbaal van de zitting, p. 1.
2 Ik laat buiten beschouwing dat het verzoekschrift tot cassatie onder 1 (Inleiding en procesverloop) een gebrekkige nummering kent en onder 3.3 - na een eveneens gebrekkige zin - een opsomming geeft van overgelegde processtukken.
3 Het middel (nr. 4.5) vermeldt dat de (de advocaat van de) moeder geen contact heeft gehad met de vader inzake de oproep.
4 HR 18 oktober 1996, LJN: ZC2176, NJ 1997/67, rov. 4.2.
5 De griffie van de HR heeft deze stukken in het griffiedossier gevoegd.
6 De oproeping van de moeder heeft plaatsgevonden door oproeping bij gewone brief gericht aan haar advocaat (in vorige instantie) overeenkomstig HR 26 juni 2009, LJN: BH9287, NJ 2010/127, m.nt. H.J. Snijders.
7 Vgl. in verband met een faillissementszaak HR 29 oktober 1982, LJN: AG4466, NJ 1983/196, m.nt. BW, rov. 3.2: 'Voorts dient, indien de schuldenaar op de oproep niet verschijnt, de rechter, alvorens tot de behandeling van de aanvraag of het hoger beroep over te gaan, te onderzoeken of de oproep tijdig en overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften is gedaan'.
8 HR 9 juni 1989, LJN: AC0928, NJ 1990/56, rov. 3.1.
Uitspraak 16‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Mondelinge behandeling van verzoek ontheffing ouderlijk gezag, art. 1:267 en 1:268 lid 1 BW. Beginsel van hoor en wederhoor, deugdelijke oproeping, art. 271 Rv. Onderzoek bij twijfel over ontvangst oproeping.
Partij(en)
16 november 2012
Eerste Kamer
12/02649
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO NOORD- EN ZUIDOOST-BRABANT, LOCATIE 'S-HERTOGENBOSCH,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de Raad.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak 226785 / FA RK 11-1045 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 augustus 2011;
- b.
de beschikking in de zaak HV 200.097.856/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1
De Raad verzoekt in deze zaak de moeder en [de vader] (hierna: de vader) te ontheffen uit het ouderlijk gezag over hun dochter [de dochter] (hierna: [de dochter]), die in 2003 is geboren uit hun inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk. De rechtbank heeft dit verzoek ingewilligd, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de Stichting) tot voogdes over [de dochter]. Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld.
De mondelinge behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 24 januari 2012. Daarbij was alleen de Raad aanwezig. Volgens het proces-verbaal van de zitting en de beschikking van het hof zijn de moeder, haar advocaat, de vader, de stichting en de pleegouders van [de dochter] "hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen". Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.2
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte zonder meer heeft aangenomen dat de moeder en haar advocaat behoorlijk zijn opgeroepen voor de zitting van 24 januari 2012. Het voert daartoe aan dat vijf van de zes opgeroepenen niet op die zitting zijn verschenen en dat de moeder, die zich tegen de ontheffing verzet als bedoeld in art. 1:268 lid 1 BW en die eerder in de procedure is verschenen samen met haar advocaat, er een wezenlijk belang bij had ter zitting te worden gehoord, gelet op de aard van de aan de orde zijnde maatregel.
Voorts voert het middel aan dat de advocaat van de moeder op 27 februari 2012, dus daags voor de datum waarop de beschikking van het hof is gegeven, telefonisch contact met de griffie van het hof heeft opgenomen, omdat haar secretaresse, toen zij navraag deed naar de datum waarop de mondelinge behandeling zou plaatsvinden, had vernomen dat deze reeds had plaatsgevonden op 24 januari 2012. De advocaat heeft de griffie bij het telefoongesprek voorgehouden, aldus het middel, dat de moeder en zij geen oproep voor de zitting hebben ontvangen en dat de moeder ook niet van de stichting en de pleegouders van de mondelinge behandeling had gehoord. De advocaat heeft daarom verzocht een nieuwe zitting te bepalen. Deze mededelingen en dit verzoek heeft zij dezelfde dag schriftelijk in een faxbrief aan het hof herhaald. Het middel bevat mede de klacht dat het hof niet aan genoemde mededelingen voorbij heeft kunnen gaan.
3.3
Met betrekking tot deze laatste klacht van het middel rijst allereerst de vraag of zij feitelijke grondslag vindt in de stukken van het geding in de zin van art. 419 lid 2 Rv. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Genoemde fax - die in de beschikking van het hof niet wordt vermeld - is door de moeder in cassatie overgelegd met een verzendbevestiging waarop als tijdstip staat vermeld 27 februari 2012 (11.18 uur). Uit een tevens door de moeder in cassatie overgelegde brief van de griffier van het hof van 13 april 2012 kan worden afgeleid dat deze fax op genoemd tijdstip ook ter griffie is ontvangen.
3.4
Het middel is gegrond. Op zichzelf kan op grond van art. 271 Rv bij de oproeping van verzoekers en van in de procedure verschenen belanghebbenden worden volstaan met een gewone brief, zoals in dit geval is gebeurd blijkens de door Advocaat-Generaal bij het hof opgevraagde kopieën van de oproepingsbrieven. Dit levert in beginsel een deugdelijke oproeping op. Gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, waarvan de naleving essentieel is voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, dient de rechter evenwel, indien sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs twijfel kan bestaan of de oproep door de opgeroepene is ontvangen, onderzoek naar die ontvangst te doen en, indien daartoe aanleiding bestaat, de datum van de mondelinge behandeling te verplaatsen of een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen.
In dit geval zijn vijf van de zes opgeroepenen ter zitting niet verschenen, terwijl de moeder, haar advocaat en de stichting bij de zitting in eerste aanleg wel waren verschenen. De moeder verzet zich tegen de ontheffing. Het gaat bovendien om een maatregel die diep in de persoonlijke levenssfeer ingrijpt. Dit een en ander laat geen ander oordeel toe dan dat redelijkerwijs twijfel erover kon bestaan dat de oproep door de moeder was ontvangen, zodat het hof het hiervoor genoemde onderzoek had moeten doen of onmiddellijk een nieuwe behandeling had moeten gelasten.
In dit geval is bovendien, zoals volgt uit het hiervoor in 3.3 overwogene, tijdig voor de uitspraak ter kennis van het hof gebracht dat de oproep niet is ontvangen door de moeder en haar advocaat. Onder deze omstandigheden bestond eens temeer grond om bedoeld onderzoek te doen. Het hof heeft dit onderzoek ten onrechte niet verricht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 2012;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 november 2012.
Beroepschrift 25‑05‑2012
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Edelhoogachtbaar College,
Mevrouw [de moeder], hierna: de moeder, wonende te [woonplaats] aan het adres [adres], te dezer zake domicilie kiezende te 2585 JT 's‑Gravenhage aan het adres Duinweg 9, ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr P.C.M. van Schijndel, die door de moeder in deze zaak tot advocaat wordt gesteld en als zodanig zal optreden.
Verweerder in cassatie is de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Noord- en Zuidoost-Brabant, locatie 's‑Hertogenbosch, gevestigd te 5223 KE 's‑Hertogenbosch aan het adres Kooikersweg 3 (Postbus 2332, 5202 CH 's‑Hertogenbosch).
De moeder stelt hierbij beroep in cassatie in van de beschikking van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 28 februari 2012, zaaknummer HV 200.097.856/01, gewezen tussen de moeder als appellante en de Raad voor de Kinderbescherming als verweerder.
Inleiding en procesverloop.
1.
Uit het huwelijk tussen de moeder en de heer [de vader], zijn een drietal kinderen geboren, waaronder [de dochter] (hierna: [de dochter]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003.
[de dochter] is sinds 21 september 2007 onder toezicht gesteld en de uitvoering van de maatregel is opgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. In het kader van de ondertoezicht-stelling is Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant sinds 17 december 2007 gemachtigd om [de dochter] uit huis te plaatsen. Sindsdien zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengd. [de dochter] verblijft sinds februari 2010 in het perspectiefbiedend pleeggezin van de familie [A].
2.
De rechtbank 's‑Hertogenbosch heeft hij beschikking d.d. 26 augustus 2011, zaaknummer 226785/FA RK 11-1045, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de beide ouders ontheven van het gezag over [de dochter], onder gelijktijdige benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant tot voogdes.
De moeder is, onder aanvoering van twee grieven, tijdig bij het gerechtshof 's‑Hertogenbosch in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch.
Het gerechtshof 's‑Hertogenbosch heeft bij beschikking d.d. 28 februari 2012, zaaknummer HV 200.097.856/01, genoemde beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden — uitvoerbaar bij voorraad verklaarde — beschikking heeft de rechtbank, Overlegging stukken.
3.
De moeder overlegt de volgende stukken in eerste aanleg:
- 1.
het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 februari 2011 (de moeder is niet in bezit van het inleidende verzoek d.d. 11 februari 2011, maar wel dit rapport dat de basis vormt voor het inleidende verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming; dit rapport werd gehecht aan het verzoekschrift d.d. 15 maart 2011);
- 2.
het (aangepast) verzoekschrift ontheffing van het ouderlijk gezag d.d. 15 maart 2011;
- 3.
de brief van mr M. van Vliet d.d. 15 april 2011;
- 4.
het verweerschrift d.d. 20 april 2011;
- 5.
het verzoekschrift ontheffing van het ouderlijk gezag d.d. 8 juni 2011;
- 6.
de beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch d.d. 26 mei 2011, zaaknummer 226785/FA RK 11-1045;
- 7.
het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 27 juli 2011;
- 8.
de beschikking van de rechtbank 's‑Hertogenbosch d.d. 26 augustus 2011, zaaknummer 226785/FA RK 11-1045.
De moeder overlegt de volgende stukken in hoger beroep:
- 9.
het beroepschrift d.d. 25 november 2011;
- 10.
het verweerschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant d.d. 29 december 2011;
- 11.
de brieven van de advocaat van de moeder, mr M. van Vliet d.d. 27 februari 2012 en 13 maart 2012;
- 12.
het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 28 februari 2012, zaaknummer HV 200.097.856/01;
- 13.
de brief van de griffier van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 13 april 2012.
De (advocaat van de) moeder is niet in bezit van andere stukken.
Middel van cassatie.
4.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid met zich brengt, doordien het gerechtshof in rechtsoverweging 2.4.1. heeft overwogen en beslist:
‘2.4.1.
De moeder, haar advocate mr. Van Vliet en de heer [de vader] de vader van [de dochter] (hierna te noemen: de vader), zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Ook de stichting (Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, PvS) en de familie [A], de pleegouders van [de dochter], zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.’.
Zulks ten onrechte vanwege de navolgende, mede in hun onderling verband in aanmerking te nemen redenen.
4.1
In art. 279, lid 1, Rv wordt bepaald dat de rechter, tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur bepaalt waarop de behandeling aanvangt, en beveelt tevens oproeping van de verzoeker en voor zover nodig van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Bovendien kan de rechter te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.
De verzoeker, in casu Raad voor de Kinderbescherming, moet dus verplicht worden opgeroepen, terwijl de overige belanghebbenden kunnen worden opgeroepen ‘voor zover nodig’.
Uit het feit dat het gerechtshof stelt genoemde belanghebbenden te hebben opgeroepen, kan worden afgeleid dat het gerechtshof dit kennelijk nodig heeft geacht.
4.2
In deze zaak doet zich een bijzonderheid voor, nu het gerechtshof in rechtsoverweging 2.4.1 heeft overwogen dat de in die rechtsoverweging genoemde personen en Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant behoorlijk zijn opgeroepen, maar niet ter zitting zijn verschenen, terwijl dat feitelijk onjuist is.
4.3
De advocaat van de moeder, mr M. van Vliet, schrijft het gerechtshof 's‑Hertogenbosch op 27 februari 2012 een brief, waarin zij het volgende voorlegt aan het gerechtshof:
‘In opgemelde zaak sprak ik heden reeds telefonisch met de griffie naar aanleiding van het volgende.
Vorige week heeft mijn secretaresse, op mijn verzoek en bij afwezigheid van mij, reeds met uw griffie contact opgenomen over de stand van zaken in deze zaak daar ik tot dan toe niet had vernomen over een datum voor de zitting. Het is toen gebleken dat de zitting reeds 24 januari 2012 heeft plaats gevonden. Gezien mijn afwezigheid vorige week, vernam ik dit hedenochtend. Tevens sprak ik hedenochtend hierover met mijn cliënte. Van cliënte vernam ik, dat ook zij geen oproep heeft gehad en dat zij van Bureau Jeugdzorg eerder had vernomen dat de zitting in februari zou zijn. Zij heeft niet vernomen dat de zitting d.d. 24 januari zou zijn. Daarbij heeft zij ook van het pleeggezin van [de dochter], waar zij veelvuldig en goed contact mee heeft, niet vernomen van de zitting. Dit terwijl cliënte wel met het pleeggezin over de procedure heeft gesproken. Cliënte gaf mij aan dat zij er vanuit gaat dat het pleeggezin ook niet van de zitting op de hoogte was.
Gezien het bovenstaande en het feit dat ik geen oproep voor de zitting heb ontvangen en cliënte graag in de gelegenheid gesteld wil worden om mondeling haar beroepschrift toe te lichten, verzoek ik u in de zaak aan te houden en de zaak op zitting te plannen.’.
Mr Van Vliet schrijft het gerechtshof 's‑Hertogenbosch op 13 maart 2012 andermaal aan, waarin zij het volgende voorlegt aan het gerechtshof:
‘In opgemelde zaak kom ik nog terug op de niet ontvangen oproep voor de zitting van 24 januari jl…
Na ontvangst van de beschikking d.d. 28 februari 2012 heb ik geconcludeerd dat u geen rekening heeft gehouden met het feit dat ik, namens mevrouw [de moeder], kenbaar heb gemaakt dat ik de oproep voor de zitting d.d. 24 januari 2012 niet heb ontvangen. Uit de beschikking van uw Hof blijkt mij dat u stelt dat ook, ondanks deugdelijk opgeroepen, Bureau Jeugdzorg alsmede de pleegouders van [de dochter] beiden niet zijn verschenen, Inmiddels sprak ik [gezinsvoogd] van Bureau Jeugdzorg, zijnde de gezinsvoogd van [de dochter], en vernam van hem dat Bureau Jeugdzorg ook geen oproep voor de zitting heeft ontvangen. Dit is ook de reden dat zowel de zittingsvertegenwoordiger als ook de heer [gezinsvoogd], als gezinsvoogd, niet bij de zitting aanwezig zijn geweest. De heer [gezinsvoogd] is bereid, indien u dit wenst, een verklaring af te leggen, dat hij c.q Bureau Jeugdzorg de oproep voor de zitting niet ontvangen heeft. De heer [gezinsvoogd] is eventueel te bereiken op 06-53137866.
Zowel de heer [gezinsvoogd] als ik zijn van mening dat mevrouw [de moeder] het recht had en heeft om op de zitting haar visie op de zaak te geven. Doordat de oproepen voor de zitting niet door partijen zijn ontvangen heeft mevrouw [de moeder] deze kans niet gehad. Naar mijn visie is moeder niet deugdelijk opgeroepen.’.
Bij brief van 13 april 2012 laat de griffier van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch mr Van Vliet weten dat het gerechtshof tijdens de mondelinge behandeling is nagegaan of partijen deugdelijk zijn opgeroepen en dat op basis van het dossier werd vastgesteld dat dat het geval was, zodat het gerechtshof geen aanleiding ziet tot een andersluidend oordeel.
4.4
In art. 1:266 BW wordt bepaald dat de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet.
In 1:268, lid 1, BW wordt vervolgens bepaald dat ontheffing niet kan worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Ingevolge het tweede lid lijdt deze regel uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in art. 261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel — door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen — onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 254 BW (de dreiging dat de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige ernstig worden bedreigd) af te wenden.
De moeder wilde zeker worden gehoord. Zij wilde nog nader toelichten waarom zij van oordeel is dat niet aan het in art. 1:268, lid 2, BW geformuleerde criterium wordt voldaan, waarom zij wel degelijk haar plicht tot verzorging en opvoeding kan vervullen, waarom er géén dreiging als bedoeld in art. 254 BW is, dat de basis van de besluitvorming, met name het psychodiagnostisch onderzoek d.d. 22 juli 2010 waarop het gerechtshof uiteindelijk (mede) haar oordeel heeft gebaseerd zodanig gedateerd is en niet langer feitelijk juist, dat nieuw aanvullend onderzoek is geïndiceerd om tot een juiste besluitvorming te kunnen komen.
Uit het feit dat het gerechtshof stelt genoemde belanghebbenden te hebben opgeroepen, kan worden afgeleid dat het gerechtshof dit kennelijk nodig heeft geacht, om tot een juist oordeel in deze zaak te kunnen komen.
4.5
Het gerechtshof stelt dat de in rechtsoverweging 2.4.1 genoemde belanghebbenden behoorlijk zijn opgeroepen.
Bij brief van 13 april 2012 laat de griffier van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch mr Van Vliet weten dat het gerechtshof tijdens de mondelinge behandeling is nagegaan of partijen deugdelijk zijn opgeroepen en dat op basis van het dossier werd vastgesteld dat dat het geval was, zodat het gerechtshof geen aanleiding ziet tot een andersluidend oordeel.
Deze vaststelling door het gerechtshof is feitelijk onjuist.
Indien één van de belanghebbenden ter zitting niet verschijnt, terwijl andere belanghebbenden wel ter zitting verschijnen, zou dit er op kunnen duiden het gerechtshof alle belanghebbenden heeft opgeroepen. In casu is daar geen sprake van.
Noch de moeder, noch haar advocaat, mr Van Vliet, heeft een oproep ontvangen van het gerechtshof. Dat is ook precies de reden waarom contact werd gezocht met het gerechtshof, in eerste instantie om te achterhalen wanneer de zitting bij het gerechtshof zou gaan plaatshebben, en later om het gerechtshof ervan te overtuigen dat de moeder en advocaat niet werden opgeroepen, maar wel graag alsnog willen worden gehoord.
Met de heer [de vader], de vader van [de dochter], heeft de moeder c.q. de advocaat van de moeder geen contact gehad, maar wel met de overige belanghebbenden. Die overige belanghebbenden wisten ook niets af van een zitting bij het gerechtshof. Daaruit volgt dat ook zij niet zijn opgeroepen.
Waarom het gerechtshof dan meent dat al de belanghebbenden wel behoorlijk zijn opgeroepen, is een volstrekt raadsel. Het lijkt er eerder op dat er kennelijk iets fout is gegaan met de oproepen.
Verzoek bepaling datum voor een schriftelijke toelichting.
5.
De moeder zou gaarne de gelegenheid krijgen het verweerschrift nog nader schriftelijk te mogen toelichten, en verzoekt uw Hoge Raad daarom een datum te bepalen waarop partijen de onderhavige zaak nog nader schriftelijk kunnen toelichten.
MET HET EERBIEDIG VERZOEK, op grond van de vorenstaande middelen van cassatie, te vernietigen de beschikking waartegen het beroep in cassatie is gericht, met zodanige verdere beslissing als uw Hoge Raad der Nederlanden zal vermenen te behoren, kosten rechtens,
's‑Gravenhage, 25 mei 2012
P.C.M. van Schijndel