Rb. Gelderland, 30-11-2018, nr. AWB - 17 , 1693
ECLI:NL:RBGEL:2018:5136
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
30-11-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 1693
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:5136, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 30‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:3248, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2018-0236
NLF 2018/2643 met annotatie van
NLF 2018/2643 met annotatie van
Uitspraak 30‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Drijft vennootschap een materiële onderneming? De aard van de werkzaamheden is niet anders dan bij normaal vermogensbeheer. De enkele omvang van de vastgoedportefeuille kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een materiële onderneming. Projectontwikkeling is binnen het geheel van activiteiten zodanig incidenteel dat niet gezegd kan worden dat dit binnen een materiële onderneming heeft plaatsgevonden. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat het rendement hoger is dan bij normaal vermogensbeheer. De vergelijking die wordt gemaakt met de zogenoemde IPD Index is niet zuiver. Geen geruisloze terugkeer uit de BV en in de gelijktijdig behandelde zaak geen bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij schenking van de aandelen in de vennootschap.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/1693
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 30 november 2018
in de zaak tussen
[X] , te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2016 een aanslag schenkbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 maart 2017 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2018.
Eiseres is samen met haar echtgenoot verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en mr. [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] , mr. [B] en mr. [C] .
Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepsprocedures ten name van [D] (zaaknummer AWB 17/1692) en [H] B.V., [I] en [J] (zaaknummer AWB 17/1694).
Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Ter zitting heeft eiseres nadere stukken overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze stukken.
Overwegingen
Feiten
1. [H] B.V. (hierna: [H] ) verhuurt ongeveer 1.100 garageboxen en 57 bedrijfsruimten in 11 plaatsen in Oost-Nederland. De geschatte waarde van het door [H] verhuurde onroerend goed is € 10.000.000. Alle aandelen in [H] zijn tot [2016] in handen van [I] en zijn echtgenote [J] .
2. [I] is voor 30 uur per week in loondienst bij [H] , [J] voor 10 uur per week. De salariskosten voor de heer en mevrouw [I en J] (gezamenlijk) bedragen € 108.000 per jaar. Ook de dochters van de heer en mevrouw [I en J] zijn in loondienst bij [H] , eiseres voor 10 uur per week en [D] voor 30 uur per week ten tijde van de schenking. [D] is daarvan 20 uur per week gedetacheerd bij [K] , waar zij zich bezig houdt met het beheren van de vastgoedportefeuille van eiseres.
3. Bij notariële akte van [2016] heeft [I] aandelen in [H] geschonken ter waarde van € 61.143 aan zowel eiseres als aan [D] .
4. Op 22 augustus 2016 is ter zake van de schenking een aangifte schenkbelasting gedaan waarbij ten aanzien van de schenking een beroep is gedaan op de vrijstelling van artikel 35b van de Successiewet 1956 (SW) (hierna: de bedrijfsopvolgingsfaciliteit).
5. Op 4 oktober 2016 heeft verweerder de aanslag schenkbelasting vastgesteld en daarbij de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet toegepast.
Geschil
6. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in aanmerking voor de bedrijfsopvolgingsfacilitieit van artikel 35b van de SW. Voor de beantwoording van deze vraag is tussen partijen alleen in geschil of [H] een materiële onderneming drijft als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet IB 2001. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of de activiteiten van [H] moeten worden aangemerkt als meer dan normaal actief vermogensbeheer, hetgeen eiseres stelt en verweerder betwist.
Beoordeling van het geschil
7. Op eiseres rust de bewijslast dat zij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de bedrijfopvolgingsfaciliteit. Het is dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat de werkzaamheden van [H] naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat.
8. In de uitspraak die heden is gedaan in de zaak met zaaknummer 17/1694 heeft de rechtbank geoordeeld dat [H] op 1 januari 2015 geen materiële onderneming dreef. Een kopie van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht. Hetgeen door eiseres in de onderhavige procedure naar voren is gebracht, geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen met betrekking tot de activiteiten van [H] ten tijde van de schenking.
9. Verweerder heeft daarom de bedrijfsopvolgingsfaciliteit terecht niet toegepast. Het beroep is ongegrond.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 30 november 2018 | ||
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |