Einde inhoudsopgave
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten
Artikel 10 [Uiterste middel]
Geldend
Geldend vanaf 06-11-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 468 (uitgifte: 13-10-2021, kamerstukken: 35667)
- Inwerkingtreding
06-11-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-10-2021, Stb. 2021, 523 (uitgifte: 05-11-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Klachtbehandeling
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Gezondheidsrecht / Individuele gezondheidszorg
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Bestuursrecht algemeen / Toezicht
1.
Onvrijwillige zorg kan alleen als uiterste middel worden overwogen:
- a.
indien op grond van het in artikel 9, derde lid, bedoelde overleg is gebleken dat er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn;
- b.
indien blijkt dat het met toepassing van artikel 9 aangepaste zorgplan, niet voldoet aan de zorgbehoefte van de cliënt waardoor een situatie van ernstig nadeel kan ontstaan.
2.
De zorgverantwoordelijke kan in het zorgplan als uiterste middel onvrijwillige zorg opnemen indien:
- a.
het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;
- b.
de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
- c.
de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is; en
- d.
er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
3.
De zorgverantwoordelijke neemt onvrijwillige zorg niet in het zorgplan op dan na overleg met ten minste één deskundige van een andere discipline dan die van de zorgverantwoordelijke, op het terrein van de aan de cliënt te verlenen zorg en indien de zorgverantwoordelijke geen arts is en het onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b of c, of zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft, instemming van een bij de zorg betrokken arts.
4.
In het in het derde lid bedoelde overleg wordt besproken:
- a.
wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het maken van een risico-inventarisatie;
- b.
wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn waardoor ernstig nadeel ontstaat;
- c.
welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het ontstaan van ernstig nadeel;
- d.
welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg nog benut kunnen worden, waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is;
- e.
wat de nadelige effecten van onvrijwillige zorg kunnen zijn, afgewogen tegen het ernstig nadeel dat moet worden afgewend; en
- f.
voor welke termijn de onvrijwillige zorg in het zorgplan wordt opgenomen, waarbij die termijn zo kort mogelijk is, passend bij de aard van de zorg en ingrijpendheid voor de cliënt, waarbij die termijn op maximaal drie maanden wordt gesteld;
- g.
op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke moet instemmen met het verlenen van de onvrijwillige zorg;
- h.
op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke de vertegenwoordiger of de cliënt informeert over het verlenen van die onvrijwillige zorg.
5.
Bij het overleg als bedoeld in het derde lid wordt, indien de zorg niet zal worden verleend terwijl de cliënt is opgenomen met toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, of artikel 29, tevens besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt geschikt is voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend.
6.
De zorgverantwoordelijke informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger over het in het derde lid bedoeld overleg en biedt hen de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn. Ook informeert de zorgverantwoordelijke de cliënt of zijn vertegenwoordiger over de plicht die op de zorgverantwoordelijke rust om advies over het zorgplan te vragen aan een onafhankelijke deskundige in de gevallen bedoeld in artikel 11, eerste lid.
7.
In het in het derde lid bedoelde overleg wordt voor iedere vorm van onvrijwillige zorg overwogen of die zorg mogelijk nadelige effecten heeft op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de cliënt en op zijn deelname aan het maatschappelijk leven, en worden aanvullende zorgvuldigheidseisen vastgesteld om die effecten weg te nemen of te verminderen. De zorgverantwoordelijke betrekt bij het in het derde lid bedoelde overleg de deskundigheid van anderen, indien dit gezien de zorgbehoefte van de cliënt van belang is.
8.
De zorgverantwoordelijke past op basis van de conclusies van het in het derde lid bedoelde overleg het zorgplan aan en beschrijft daarin:
- 1°
het ernstig nadeel ter zake waarvan de onvrijwillige zorg kan worden toegepast, en welke vorm van onvrijwillige zorg kan worden toegepast;
- 2°
welke zorgverlener of categorie van zorgverleners bevoegd is tot het toepassen van de onvrijwillige zorg;
- 3°
indien van toepassing, de duur of frequentie van de onvrijwillige zorg;
- 4°
de op grond van het vierde lid, onder f, vastgestelde termijn voor de toepassing van onvrijwillige zorg;
- 5°
de wijze waarop de zorg binnen de onder 4° bedoelde termijn wordt afgebouwd;
- 6°
indien van toepassing aanvullende zorgvuldigheidseisen als bedoeld in het zevende lid;
- 7°
op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke moet instemmen met het verlenen van onvrijwillige zorg, zoals vastgesteld op grond van het vierde lid, onderdeel g;
- 8°
op welk moment en bij welke vormen van onvrijwillige zorg de zorgverantwoordelijke de vertegenwoordiger of de cliënt informeert over het verlenen van die onvrijwillige zorg, zoals vastgesteld op grond van het vierde lid, onder h;
- 9°
de continuïteit van de benadering van de cliënt en de wijze waarop deze geborgd wordt.
9.
De zorgverantwoordelijke verstrekt in het kader van het in het derde lid bedoelde overleg de daarvoor noodzakelijke gegevens aan de in het derde lid bedoelde personen.
10.
Indien het niet lukt de onvrijwillige zorg voor afloop van de in het vierde lid, onder f bedoelde termijn af te bouwen, wordt opnieuw toepassing gegeven aan het derde tot en met negende lid, met dien verstande dat een niet bij de zorg betrokken deskundige deelneemt aan het in het derde lid bedoelde overleg.