NJB 2017/625
Noodweerexces bij verdachte die lijdt aan PTSS en vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. In casu kan worden aangenomen dat de door de aanval van slachtoffer veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de aan de verdachte verweten gedraging. De omstandigheid dat het hof bij zijn oordeel ook heeft betrokken dat bij de verdachte sprake was van PTSS, doet daaraan niet af nu die PTSS weliswaar een factor is geweest die mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging maar de hevige gemoedsbeweging niet in essentie op die omstandigheid valt terug te voeren
HR 28-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:319
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28 februari 2017
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, H.A.G. Splinter-van Kan, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, E.F. Faase
- Zaaknummer
16/00524
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2017:319, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2017
ECLI:NL:PHR:2016:1503, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑04‑2016
- Wetingang
(art. 41 Sr)
Essentie
Noodweerexces bij verdachte die lijdt aan PTSS en vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, art. 41 lid 2 Sr: uit dit vereiste volgt dat aannemelijk moet zijn dat de veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.