NJB 2021/123:De omstandigheid dat op een vreemdeling artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, betekent niet dat die vreemdeling alleen al daarom een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde. De staatssecretaris moet altijd een individuele beoordeling verrichten aan de hand van de in punt 66 van het arrest K. en H.F. genoemde elementen. Het is aan een vreemdeling zelf om omstandigheden met betrekking tot zijn gedrag en houding ná het plegen van de 1(F)-misdrijven aan te voeren, waaruit volgens hem zou blijken dat hij zijn leven ná het plegen van die misdrijven zodanig heeft gebeterd dat hij geen actueel gevaar voor de openbare orde (meer) zou zijn. In de afweging komt zwaar gewicht toe aan de ernst van de door de vreemdeling gepleegde oorlogsmisdaden. Aan uitsluitend tijdsverloop en het gegeven dat een vreemdeling geen nieuwe handelingen heeft verricht die maken dat hij een bedreiging voor de openbare orde vormt, komt op zichzelf geen doorslaggevende betekenis toe. Als een vreemdeling verantwoordelijkheidsbesef en oprecht berouw heeft getoond en zijn leven aantoonbaar en duurzaam heeft gebeterd, kan ruimte zijn voor een andere afweging en beoordeling van de actualiteit van de bedreiging voor de openbare orde