Rb. Arnhem, 05-09-2007, nr. 149425
ECLI:NL:RBARN:2007:BB3674
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
05-09-2007
- Zaaknummer
149425
- LJN
BB3674
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2007:BB3674, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 05‑09‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2007/172
Uitspraak 05‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Aanrijding; artikel 19 RVV; 6:101 BW; 7:962 lid 2 BW.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 149425 / HA ZA 06-2235
Vonnis van 5 september 2007
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD ZORGVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
advocaat mr. E. Brons te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. INTERPOLIS SCHADE,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
procureur mr. F.J. Boom,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna Delta Lloyd en Interpolis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding;
- -
de conclusie van antwoord;
- -
het mondelinge tussenvonnis van 14 februari 2007;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2007;
- -
de conclusie van repliek;
- -
de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op dinsdagavond 7 september 2004 heeft een aanrijding plaatsgevonden op de [lokatie], derhalve buiten de bebouwde kom, te [gemeente]. Daarbij waren [benadeelde partij] (hierna: “[benadeelde partij]”) en [betrokkene] (hierna: “[betrokkene]”) betrokken. [betrokkene] reed in een tractor met daarachter een aanhanger beladen met appels in de richting van [gemeente]. [benadeelde partij] reed op een scooter in de tegenovergestelde richting (richting [gemeente]). De parallelweg is 3,90 meter breed. De aanhanger was 2,50 meter breed. Toen [benadeelde partij] de tractor met aanhanger passeerde is hij met de linkerzijde van de aanhanger in botsing gekomen. [benadeelde partij] heeft als gevolg hiervan ernstig letsel opgelopen.
2.2.
Delta Lloyd is de particuliere ziektekostenverzekeraar van [benadeelde partij]. Interpolis is de WAM-verzekeraar van [betrokkene].
2.3.
[betrokkene] is strafrechtelijk vervolgd voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en vrijgesproken.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1.
Delta Lloyd heeft gesteld dat zij ziektekosten van [benadeelde partij] heeft vergoed en in de toekomst nog zal moeten vergoeden, die het gevolg zijn van de aanrijding. De tot op het moment van dagvaarding vergoede ziektekosten bedragen € 149.432,83. Tot zover is Delta Lloyd gesubrogeerd in de rechten van [benadeelde partij] jegens Interpolis, zo stelt Delta Lloyd. Delta Lloyd stelt verder dat Interpolis aansprakelijk is jegens [benadeelde partij] (en dus jegens Delta Lloyd) op grond van onrechtmatige daad van [betrokkene]. [betrokkene] heeft een gevaarlijke situatie doen ontstaan, waarbij de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid daarvan had dienen te onthouden. Delta Lloyd stelt daartoe dat de verlichting van de trekker gebrekkig was, dat de spiegels van de trekker gebrekkig waren, dat de combinatie zo breed was dat zij de wegas van de smalle ventweg overschreed, dat [betrokkene] bij het naderen van [benadeelde partij] geen claxon heeft gebruikt, dat hij niet is uitgeweken voor [benadeelde partij] en dat een en ander des te meer klemt gezien de lengte van de combinatie en de open, hoge structuur van de aanhanger, die des te meer gevaarzettend zijn. Delta Lloyd heeft op grond van deze stellingen gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat Interpolis aansprakelijk is voor de door Delta Lloyd ten gevolge van het ongeval uitgekeerde ziektekosten, nader op te maken bij staat, en dat Interpolis zal worden veroordeeld tot betaling van € 149.432,83, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Interpolis heeft zich tegen de vordering verweerd. Zij heeft allereerst betwist dat [betrokkene] onrechtmatig jegens [benadeelde partij] heeft gehandeld. De aanrijding is veeleer te wijten aan het gevaarlijke verkeersgedrag van [benadeelde partij], zo heeft Interpolis gesteld. Daarbij heeft zij erop gewezen dat [benadeelde partij] niet geheel rechts heeft gereden, dat hij te hard heeft gereden, dat hij niet in staat is geweest zijn scooter tot stilstand te brengen op het gedeelte van de weg dat hij kon overzien en dat vrij was (artikel 19 RVV) en dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op tegemoetkomend verkeer. Subsidiair heeft Interpolis een beroep gedaan op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW aan de zijde van [benadeelde partij], welk beroep ook aan Delta Lloyd kan worden tegengeworpen. Bij conclusie van antwoord heeft zij zich nog beroepen op het opschortingsrecht van artikel 7:962 lid 2 BW. Tenslotte heeft zij nog een aantal verweren opgeworpen ten aanzien van de schade-omvang, buitengerechtelijke kosten en dergelijke. Op de stellingen van eiseres en de verweren van gedaagde zal hierna, waar nodig, nader worden ingegaan.
3.3.
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Onrechtmatigheid
3.4.
Hetgeen partijen voornamelijk verdeeld houdt, is de vraag of [betrokkene] onrechtmatig jegens [benadeelde partij] heeft gehandeld en zo ja, of er aanleiding is de schade geheel of gedeeltelijk op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van Delta Lloyd te laten. Bij dagvaarding zijn overgelegd het proces-verbaal van de politie, bevattende een VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) en de verklaringen van de betrokkenen en getuigen, tegenover de politie afgelegd, een schriftelijke, ondertekende verklaring van [betrokkene], een schriftelijke, ondertekende verklaring van [getuige], het door [betrokkene] ingevulde aanrijdingsformulier en de processen-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 9 februari 2006 en 2 maart 2006. Bij het voorlopig getuigenverhoor zijn gehoord [betrokkene] en [benadeelde partij] en de getuigen [voorletters] [getuige], [getuige], [getuige] en [getuige]. Van de door de politie opgemaakte VOA is bij conclusie van repliek een kleurenversie in het geding gebracht. Tevens zijn daarbij nog kleurenkopieën in het geding gebracht van de tractor met aanhanger.
3.5.
Op grond van de overgelegde bewijsmiddelen staat omtrent de toedracht van de aanrijding voldoende vast om over het geschil tussen partijen te beslissen. De belangrijkste getuigen zijn zowel direct na de aanrijding als onder ede bij het voorlopig getuigenverhoor gehoord. Gedaagde heeft bij conclusie van antwoord verder weliswaar gesteld dat een verkeersongevallenanalyse zou kunnen worden verricht, maar bij de comparitie hebben beide partijen verklaard daaraan geen behoefte te hebben. Ook de rechtbank heeft dat niet. Aan het door beide partijen verder nog gedane bewijsaanbod wordt dus voorbijgegaan.
3.6.
[betrokkene] heeft bij het voorlopige getuigenverhoor het volgende verklaard:
“(...) Ik was ongeveer om 20.40 uur weggegaan uit [woonplaats]. Het kan inderdaad kloppen dat het tegen negenen was toen het ongeluk zich kennelijk heeft voorgedaan. Ik had de lichten aangedaan toen ik vertrok omdat het avond werd. Op het moment dat ik de scooters passeerde reed ik als het ware de duisternis tegemoet. Achter mij was het helder en ging de zon bijna onder. Het schemerde dus. Maar ik kon alles zien. Ook de scooters, dus niet alleen hun lampen. Rond een uur of negen kan het inderdaad wel donker zijn geweest, zoals de politie kennelijk aangeeft in het proces-verbaal dat u mij voorleest.
De breedtelichten van de aanhanger aan de voorzijde waren ontstoken. Dat weet ik 100% zeker. Ik zag dat ook in de spiegel. Ik zag de scooters aankomen, ze reden redelijk door. Ik was net aan het optrekken na de bocht. Toen ik ze zag nam ik gas terug. Ik moet ongeveer 1500 toeren in de hoogste versnelling hebben gereden. Dat kan inderdaad tussen de 15-20 km/uur zijn geweest. (...)
Toen ik de scooters zag ben ik tegen de rand van de berm gaan rijden. Ik ben verder niet van richting veranderd. Ook ben ik niet gaan slingeren. Ik schrok wel een beetje toen ik de tweede scooter zo strak langs me heen zag komen. Ze konden op zichzelf goed langs me heen rijden achter elkaar. Ik zag de scooters niet slingeren. Ze kwamen hard naar mij toe, maar hun snelheid vind ik moeilijk in te schatten. (...)
Ik was wel gewend dat jongeren mij op de fiets of bromfiets tegemoet kwamen op die weg. Naar mijn mening heb ik voldoende maatregelen genomen om ongevallen te voorkomen. Ik ben niet de berm in gegaan en ik hoefde dat naar mijn mening ook niet. De scooters hadden voldoende ruimte, bovendien zijn de bermen slecht waardoor mijn trekker zou gaan slippen. De berm was overigens droog. Het was ook nog niet echt donker, dus ik hoefde geen extra lichtsignalen geven, bijvoorbeeld door te knipperen. (...) Als de trekker leeg was geweest, had ik makkelijker de berm in kunnen gaan. Ik denk dat ik dat in dat geval ook zou hebben gedaan. Dan ben je voor je gevoel ook flexibeler. Als je beladen bent, kan het fruit van de pallet vallen.
Ik voerde groot licht en geen dimlicht, omdat ik dan hoop dat de tegemoetkomende auto’s hun lichten ook gaan dimmen. Anders kijk ik er zo in.”
3.7.
[betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard op 7 september 2004, de dag van de aanrijding:
“U vraagt mij of de verlichting aan de voorzijde werkt. In de gril aan de voorzijde van de tractor zitten twee koplichten. Deze kunnen groot licht en gedimd licht geven. Het groot licht werkt. Dat weet ik. Met het dimlicht heb ik wel eens problemen gehad. Dat heeft te maken met een zekering in het dashboard. Het grote licht is door de loop van de tijd zodanig los gerammeld dat deze naar beneden schijnt. Als ik groot licht voer dan verblindt deze niet meer. Ik moet daar wel bij vermelden dat ik toevallig vanavond de koplampen van de tractor heb schoongemaakt waardoor deze weer wat feller schenen. In deze koplampen zitten geen stadslichten. Ik heb wel stadlicht op de tractor. Deze verlichting zit voor op de cabine. (...) Terwijl ik op de parallelweg van de provinciale weg te [gemeente], gemeente [gemeente] reed zag ik uit tegenovergestelde richting 2 bromfietsers naderen. Ik weet echt niet hoe laat het toen was. Het waren twee scooters. Een van de scooters was licht van kleur. Ik zag beide scooters ruim van te voren. De juiste afstand weet ik niet maar ik zag ze in de verte al aankomen. Het was niet donker. Het was schemer. Er brandt daar geen straatverlichting. Een van de scooterbestuurders had volgens mij iets zwart/wit geblokt aan. Ik durf niet te zeggen of beide verlichting aan hadden. Ik denk wel dat een van hen, die lichte scooter wel verlichting aan had. Het was nog licht genoeg en hun nadering verraste mij niet. Bij nadering van beide scooters zag ik dat de eerste uiterst rechts reed en dat die tweede, die licht van kleur was, schuin achter hem en dan zodanig dat ze naast elkaar konden passen. Ze reden wel op een afstand van ongeveer 10 meter achter elkaar. De snelheid kan ik niet zeggen. Daar heb ik niet op gelet. (...) Ik reed op dat moment ruim half gas met de tractor. Ik weet dat het ongeveer 1600 toeren was maar de snelheid geeft de tractor niet aan. Beide bestuurders moeten mijn nadering opgemerkt hebben. Het was nog redelijk licht en de eerste reed strak rechts van de weg en de tweede zat meer op de grens om mij te passeren. Bij mijn nadering bleven beiden op een zelfde manier naderen. Hij bleef, althans die tweede, konsekwent doorrijden waardoor hij wel strak langs mij heen zou gaan. Op zo’n manier ging het. Die tweede scooter had nog ruimte om naar rechts te gaan. Door deze nadering ben ik ruim van tevoren strak naar rechts gaan rijden. Ik denk dat de wielen van de aanhangwagen strak tegen de berm reden. Die tweede scooter week niet af van zijn lijn. Ik schrok omdat hij zo kort langs mij durfde te gaan. Ik ging er wel van uit dat hij er langs zou kunnen. Dat kon hij ook makkelijk. In theorie kunnen er twee scooters naast elkaar qua afmeting mij passeren. Ik voerde op dat moment het grote licht van mijn tractor. Dit wordt in de cabine van de tractor aangegeven middels een blauw lampje op het dashboard. Deze verlichting ben ik blijven voeren.”
3.8.
Bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [getuige] verklaard:
“We reden die avond op de ventweg. Op een gegeven moment dacht ik dat ik twee fietsers in de verte zag, hetgeen uiteindelijik niet zo bleek te zijn. Wel weet ik dat daar regelmatig trekkers met aanhangercombinatie rijden in verband met de fruitteelt daar. Ik zag twee witte lichtjes, maar niet fel. Die twee lampjes bleken op de trekker te zitten. U laat mij foto 11 zien van het proces-verbaal van politie. Ik bedoel de twee lichten die voor op de trekker zitten, dicht bij elkaar. De met pijlen aangeduide kleine lampjes heb ik helemaal niet gezien. Meer dan een meter ruimte om te passeren heb ik niet gehad, dat weet ik zeker. Ik heb gezien dat de aanhanger die mij tegemoet bleek te komen met zijn banden geheel op de weg zat, met zijn rechterwielen zelfs iets uit de berm , ik schat ongeveer 10 cm. U vraagt mij hoe ik dat zo precies weet. Ik zit zelf in de fruitteelt, ik ken de weg goed omdat ik daar elke dag kom, dus ik let op dat soort dingen. Ik reed ongeveer 50 à 55 km/uur. Ik denk dat [voornaam benaadeelde partij] dat ook reed. Toen ik de aanhanger zag naderen en ik de berm ben in gereden heb ik ongeveer afgeremd tot 30 km/uur. Toen ik de klap achter mij hoorde, ben ik vrijwel tot stilstand gekomen.
Ik hoor u zeggen dat de getuige [getuige], ook bij de politie heeft verklaard dat hij achter de aanhanger zat en mij voorbij heeft zien komen met naar zijn schatting een snelheid van 50 à 60 km/uur. Dat klopt niet. Toen ik de aanhanger was gepasseerd en omkeek heb ik [getuige], die ik ken en die trouwens nooit bromfiets rijdt, daar helemaal niet gezien. Ik begrijp dan ook niet hoe hij mij langs heeft kunnen zien komen.”
3.9.
Tegenover de politie heeft [getuige] op 7 september 2004 verklaard:
“Op 7 september 2004 omstreeks 21.00 uur reed ik samen met mijn vriend [benadeelde partij] op de [lokatie] te [gemeente]. Wij reden ieder op een scooter. Wij reden ongeveer 50 km/u. Ik reed een meter of zes voor [voornaam benadeelde partij]. Ter hoogte van hectometerpaal 6.4 zag ik twee lampjes, ik dacht dat het fietsers waren. Toen ik naderde zag ik ineens dat het een tractor met aanhanger betrof. De tractor kwam uit de richting van [gemeente] ons tegemoet. Ik kon de combinatie net ontwijken en reed door de berm. Meteen daarop hoorde ik een klap en voelde en zag dat de scooter van [voornaam benadeelde partij] tegen mijn scooter aankwam. Ik keek om en zag [voornaam benadeelde partij] niet. (...) Ik kan verder nog zeggen dat de aanhanger alleen aan de achterzijde twee kleine achterlichten voerde. Ik kon dus niet zien hoe breed hij was. Over de aanhanger was een groen zeil gespannen. Het was behoorlijk donker ten tijde van het ongeval.”
3.10.
[getuige] heeft bij het voorlopige getuigenverhoor het volgende verklaard:
“Ik zat achter de trekker en wilde gaan inhalen. Toen ik naar links ging zag ik iets in de verte aankomen met een lamp. Toen ben ik weer achter de aanhanger gaan zitten. Eerst zag ik een bromfiets voorbij rijden met bestuurder,vervolgens meteen een bromfiets zonder bestuurder. Daaraan vooraf ging dat ik een klap hoorde. De eerste bromfiets reed naar mijn inschatting 50 à 60 km /uur. Ik weet dat vrijwel zeker. Hij reed gewoon te hard. Voor zover de tractor naar rechts kon gaan heeft hij dat gedaan. Maar dat is vanuit mijn perspectief. (...) Voor mijn gevoel heb ik de snelheid van de eerste scooter goed kunnen inschatten. Ik heb zelf ook vaak op bromfietsen en scooters gereden. De scooters zaten volgens mij vrij dicht achter elkaar. Tussen de eerste en de tweede zat niet meer dan een oogwenk.”
3.11.
[getuige] heeft tegenover de politie verklaard op 5 oktober 2004:
“Op dinsdagavond, 7 september 2004 omstreeks 20.40 uur althans omstreeks die tijd, reed ik op mijn fiets op de parallelweg te [gemeente], gemeente [gemeente]. Het was al schemerachtig. Volgens mij was de openbare straatverlichting nog niet aan. Het zal er om gehangen hebben. Het zou wel of niet kunnen dat men verlichting moest voeren. Ik reed op een mountainbike. Ik kwam vanuit [woonplaats] en was ter hoogte van de Lingebrug bij [gemeente], toen ik achter een tractor met aanhangwagen kwam te rijden. Die tractor moest afremmen voor de kruising en mijn fietssnelheid lag ook behoorlijk hoog. Na de kruising gepasseerd te hebben meerderde de tractor iets snelheid. Het was niet noemenswaardig. Kort daarop remde de tractor met aanhangwagen weer af. Ik weet niet of ik remlichten heb gezien maar de snelheid nam behoorlijk af. Ik reed op dat moment circa 10 meter achter hem en liep zodoende in. De tractor verminderde snelheid en week uit naar rechts en wel zover mogelijk. Als ik zeg zover mogelijk dan zat de aanhangwagen precies op het asfaltrandje, althans de wielen van de aanhangwagen. Ik week iets naar links uit omdat de tractor voor mijn doen te langzaam reed en ik wilde zodoende de tractor inhalen. Ik zag toen uit tegenovergestelde richting twee scooters naderen. Beide scooters hadden verlichting aan. Beide scooters reden op dat moment achter elkaar. Het was ook nog niet zo donker dat ik goed kon zien dat het scooters waren. Ik ben weer achter de aanhangwagen gaan rijden om de scooters te laten passeren. Er was op dat moment volop ruimte voor de scooters om te passeren. De tractor met aanhangwagen was ook zover mogelijk naar rechts uitgeweken en bleef zijn lijn houden. De tractor kon niet verder naar rechts toe. De aanhangwagen zou anders in de berm komen. De snelheid van de tractor met aanhangwagen bedroeg nog minder als 20 kilometer per uur. Ik weet dat zo goed en ik kan de snelheid aardig inschatten omdat ik zelf veel op een tractor rijd en ook een fiets berijd met een snelheidsmeter. Kort daarvoor heb ik nog met een snelheid van 35 kilometer per uur gereden toen ik die tractor naderde. Ik moest behoorlijk afremmen om achter die tractor te blijven. De eerste scooter passeerde met een hoge snelheid. Ik weet niet zijn snelheid maar in ieder geval harder dan de toegestane maximum snelheid. Kort daarop hoorde ik een doffe klap en er kwam een scooter voorbij. Deze tolde voorbij. (...)”
3.12.
De VOA bevat de volgende passage:
“Voertuig 1 [Massey Ferguson]
Bij controle van de verlichting van zowel het trekkende voertuig als de voortbewogen aanhangwangen zagen wij, dat deze verlichting naar behoren werkte. Het trekkende voertuig was voorzien van twee grote lichten, bestaande uit groot licht en dimlicht, als bedoel in artikel 5.8.57, lid 1, sub a, van het Voertuigreglement. De voortbewogen aanhangwagen was voorzien van twee markeringslichten, als bedoeld in artikel 5.13.57, lid 1, sub b, van het Voertuigreglement. Zowel de verlichting op het trekkende voertuig als op de voortbewogen aanhangwagen was voor het tegemoetkomende verkeer duidelijk zichtbaar.”
3.13.
Vast staat dat [betrokkene] reed op een 3,90 meter brede ventweg, op het moment dat het donker inviel, in een smalspoortractor met daarachter een 2,50 meter brede aanhanger beladen met appels. Op grond van de verklaringen van [getuige], [betrokkene] en [getuige] staat ook vast dat [betrokkene], toen hij de twee scooters zag naderen, aan de rechterzijde van de weg is gaan rijden, echter zonder de berm in te gaan, zodat hij dusdoende nog steeds de wegas van de ventweg overschreed. [betrokkene] heeft snelheid geminderd tot rond 20 kilometer per uur. De aanwezigheid van deze combinatie op een ventweg van bijna vier meter breed is potentieel gevaarlijk, enkel door de breedte ervan. Dat wil echter op zichzelf nog niet zeggen dat [betrokkene] onrechtmatig heeft gehandeld, zoals door Delta Lloyd is gesteld, door na te laten bij het naderen van de scooters de berm in te gaan. Er was voldoende ruimte voor de scooters om de combinatie te passeren, terwijl aan de andere kant aannemelijk is dat de berm in gaan risico’s mee zou brengen, zoals slipgevaar of schuiven van de lading.
3.14.
De zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt brengt echter wel mee dat een combinatie als die waarvan hier sprake is, juist omdat zij in zichzelf door haar enkele aanwezigheid al een potentieel gevaar voor andere weggebruikers vormt, op de juiste wijze is verlicht en ruim van te voren te zien is, inclusief de (breedte van) de aanhanger. Dit klemt te meer nu [betrokkene] ervoor koos met deze combinatie in de schemering c.q. duisternis de weg op te gaan. Uit de verklaringen die [betrokkene] tegenover de politie en bij het voorlopige getuigenverhoor heeft afgelegd, staat vast dat hij voor, tijdens en na de aanrijding groot licht voerde. Hij heeft niet zijn licht gedimd toen hij de scooters, ruim tevoren, zag naderen. Bij het getuigenverhoor heeft [betrokkene] verklaard dat hij dit doet omdat hij hoopt dat tegemoetkomend verkeer dan ook zijn lichten dimt omdat hij er anders zo in kijkt. Tegenover de politie heeft [betrokkene] verklaard dat hij wel eens problemen had gehad met het dimlicht, dat het grote licht werkt en in de loop van de tijd is losgerammeld, zodanig dat het naar beneden schijnt en niet meer verblindt. [getuige] heeft verklaard dat hij de grote lichten van de tractor aanvankelijk hield voor fietslampen. Uit de foto’s die bij conclusie van repliek zijn overgelegd blijkt verder dat de koplampen niet van gelijke sterkte waren en dat de linker koplamp door roestvorming was aangetast.
3.15.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verlichting van de tractor niet aan de eisen voldeed. De VOA, waarin wordt vermeld dat de verlichting naar behoren werkte en voor het tegemoetkomend verkeer duidelijk zichtbaar was, doet daar niet aan af. Deze is beknopt van karakter terwijl hieruit niet blijkt of naar aanleiding van de verklaring van [betrokkene] van 7 september 2004, over het ‘losgerammeld’ zijn van zijn grote licht en het naar beneden schijnen daarvan, nader onderzoek is gedaan en zo ja, wat dat heeft opgeleverd. Verder blijkt uit de in de VOA opgenomen foto dat de koplampen van de smalspoortrekker niet (nagenoeg) gelijk van grootte c.q. sterkte zijn, hetgeen op grond van artikel 5.8.55 lid 4 in verbinding met artikel 5.8.59 van het Voertuigreglement is vereist. Ook hierover bevat de VOA geen enkele opmerking. Uit de bij conclusie van repliek overgelegde foto’s van de tractor blijkt dat de linker koplamp door roestvorming was aangetast. Ook hierover wordt in de VOA niets opgemerkt. Dit alles doet afbreuk aan de bewijswaarde daarvan. Tenslotte volgt uit artikel 32 lid 2 RVV 1990 dat het voeren van groot licht niet is toegestaan bij het tegenkomen van een andere weggebruiker. Dat wil zeggen dat [betrokkene] niet de onder de omstandigheden voorgeschreven verlichting, te weten dimlicht, heeft gevoerd.
3.16.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de verkeerssituatie meebracht dat [betrokkene] waarschuwingssignalen moest geven. [betrokkene] heeft tegenover de politie verklaard:
“Terwijl ik op de parallelweg van de provinciale weg te [gemeente], gemeente [gemeente] reed zag ik uit tegenovergestelde richting 2 bromfietsers naderen. (...) Ik zag beide scooters ruim van tevoren. De juiste afstand weet ik niet maar ik zag ze in de verte al aankomen. Het was niet donker. Het was schemer. (...) Bij nadering van beide scooters zag ik dat de eerste uiterst rechts reed en dat die tweede, die licht van kleur was, schuin achter hem en dan zodanig dat ze naast elkaar konden passen. Ze reden wel op een afstand van ongeveer 10 meter achter elkaar. (...) Beide bestuurders moeten mijn nadering opgemerkt hebben. Het was nog redelijk licht en de eerste reed strak rechts van de weg en de tweede zat meer op de grens om mij te passeren. Bij mijn nadering bleven beiden op een zelfde manier naderen. Hij bleef, althans die tweede, konsekwent doorrijden waardoor hij wel strak langs mij heen zou gaan. Op zo’n manier ging het. Die tweede scooter had nog ruimte om naar rechts te gaan. Door deze nadering ben ik ruim van tevoren strak naar rechts gaan rijden. Ik denk dat de wielen van de aanhangwagen strak langs de berm reden. Die tweede scooter week niet af van zijn lijn. Ik schrok omdat hij zo kort langs mij durfde te gaan. Ik ging er wel van uit dat hij er langs zou kunnen.”
3.17.
Gezien de breedte van de combinatie en het gevaar dat deze uit de aard der zaak daardoor voor andere weggebruikers vormde, had [betrokkene], op het moment dat hij merkte dat beide scooters op een zelfde manier bleven naderen, terwijl de tweede consequent bleef doorrijden waardoor hij strak langs hem (de combinatie) zou gaan, moeten waarschuwen door claxonneren of lichtsignalen. In zijn gedrag gaf de tweede scooter er immers geen blijk van het naderende gevaar in de vorm van de combinatie te hebben opgemerkt. Dit had voor [betrokkene] aanleiding moeten zijn nader de aandacht op zichzelf te vestigen, in plaats van er van uit te gaan dat de bestuurders van de scooters hem wel zouden zien. [betrokkene] had er rekening mee dienen te houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten en daarop, gezien het gevaar dat hij nu eenmaal per definitie voor anderen vormde, moeten anticiperen. Dat heeft hij onvoldoende gedaan door na te laten waarschuwingssignalen te geven. Dit geldt des te meer omdat sprake was van tweewielige tegenliggers (scooters) die minder stabiel zijn dan vierwielige voertuigen, terwijl het risico op letsel juist voor scooterrijders groter is omdat zij niet door een cabine daartegen worden beschermd.
3.18.
Op grond van de bevindingen van de politie in de VOA en de onbetwiste stellingen van Delta Lloyd, staat verder vast dat de buitenspiegels van de trekker gebrekkig waren. Er was geen rechterbuitenspiegel en het zicht in de linkerbuitenspiegel was onvoldoende. Dit feit brengt echter in de afweging van de omstandigheden die tot het oordeel leiden dat er sprake is van een onrechtmatige daad van [betrokkene] jegens [benadeelde partij] geen verandering. De gebrekkigheid van de buitenspiegel is niet van invloed geweest op de toedracht van de aanrijding. Causaal verband tussen deze normoverschrijding en de aanrijding en de daardoor veroorzaakte schade ontbreekt.
3.19.
Nu de verlichting van de tractor niet aan de eisen voldeed en [betrokkene] ten onrechte heeft nagelaten waarschuwingssignalen aan de scooters te geven, moet worden geconcludeerd dat [betrokkene] onrechtmatig jegens [benadeelde partij] heeft gehandeld. Het daartegen gerichte verweer van Interpolis wordt dus verworpen.
3.20.
Dat dergelijke combinaties op dit soort wegen in landelijk gebied gebruikelijk zijn, dat [betrokkene] al jaren probleemloos met deze combinatie reed, dat [benadeelde partij] ter plaatse bekend was (hetgeen hij overigens betwist), dat alles maakt het voorgaande niet anders.
Eigen schuld
3.21.
Interpolis heeft subsidiair aangevoerd dat de schade van [benadeelde partij] mede een gevolg is van omstandigheden die aan hem kunnen worden toegerekend. Daartoe heeft zij gesteld dat de scooter was opgevoerd en dat [benadeelde partij] direct voorafgaand aan de aanrijding te hard reed, dat hij niet uiterst rechts reed en dat hij zijn voertuig niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
3.22.
Uit de bewijsmiddelen is voldoende komen vast te staan dat [benadeelde partij] voorafgaand aan de aanrijding te hard reed. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de scooter die hij als eerste voorbij zag rijden naar zijn inschatting 50 à 60 kilometer per uur reed, “gewoon te hard”. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de verklaring van de getuige [getuige] te twijfelen. Dat [getuige] na het ongeval niet door andere getuigen is gezien, kan worden verklaard doordat hij na het ongeval heeft geprobeerd de tractor in te halen. De verklaring van [getuige] is verder zodanig gedetailleerd dat de rechtbank daar geloof aan hecht, terwijl [getuige] voorts een getuige is die in beginsel onafhankelijk staat tegenover de betrokkenen bij de aanrijding. [getuige] heeft direct na de aanrijding tegenover de politie verklaard dat hij en [benadeelde partij] ongeveer 50 kilometer per uur reden. Bij het voorlopig getuigenverhoor heeft [getuige] verklaard dat hij ongeveer 50 à 55 kilometer per uur reed, dat hij dacht dat ([benadeelde partij]) dat ook reed en dat hij, toen hij de aanhanger zag naderen en de berm in gereden was, heeft afgeremd tot ongeveer 30 kilometer per uur. Nog afgezien van het feit dat [getuige] direct na het ongeval, dus op het moment dat alles hem nog vers in het geheugen lag, niet heeft verklaard dat hij heeft afgeremd, volgt ook uit de verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor dat hij pas afremde toen hij de aanhanger zag naderen en “ik de berm in gereden ben”. Daaruit leidt de rechtbank af dat hij pas op het laatst afremde, namelijk toen hij de berm in reed. Uit deze verklaringen volgt dat ook [benadeelde partij], die immers met [getuige] opreed, een snelheid zal hebben gehad van 50 à 55 kilometer per uur. Daarmee overschreed [benadeelde partij] de voor hem geldende maximumsnelheid van 40 kilometer per uur in relevante mate. Daarmee heeft [benadeelde partij] zichzelf ook de kans ontnomen zich tijdig aan de verkeerssituatie aan te passen, zodat het causale verband tussen die snelheidsovertreding en de aanrijding tevens is gegeven.
3.23.
Gezien het feit dat een tegenligger naderde, had [benadeelde partij] snelheid moeten minderen en aan de rechterkant van de weg moeten gaan rijden. Hij heeft dus tevens onvoldoende geanticipeerd op het tegemoetkomende verkeer en onvoldoende rechts gehouden.
3.24.
Vast staat verder dat de scooter was opgevoerd. Nu op grond van de verklaringen van de diverse getuigen reeds moet worden geoordeeld dat [benadeelde partij] te hard heeft gereden, komt aan de vraag of [benadeelde partij] al dan niet wist dat de scooter was opgevoerd, geen zelfstandige betekenis toe. Aan dit punt wordt dus verder voorbijgegaan.
3.25.
Interpolis heeft zich dus terecht beroepen op artikel 6: 101 BW. De aan [betrokkene] toe te rekenen omstandigheden en de aan [benadeelde partij] toe te rekenen omstandigheden hebben aan de schade bijgedragen in een verhouding van 60:40 voor [betrokkene] respectievelijk [benadeelde partij].
3.26.
De vraag is vervolgens of een andere verdeling moet plaatsvinden omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Ter beantwoording van deze vraag zijn de navolgende omstandigheden van belang.
3.27.
De fout die aan [betrokkene] kan worden verweten is dat hij ’s avonds, bij het invallen van de duisternis, de weg op is gegaan met een lange, brede combinatie zonder dat zijn verlichting goed op orde was en dat hij heeft verzuimd waarschuwingssignalen te geven toen twee scooters naderden zonder ervan blijk te geven hem goed te hebben opgemerkt. De fout die aan [benadeelde partij] kan worden verweten is dat hij te hard heeft gereden en zijn verkeersgedrag niet heeft aangepast (door snelheid te minderen of rechts te gaan rijden) toen hij een tegenligger tegenkwam. De rechtbank vindt deze fouten van gelijke ernst, zodat hiervoor dus geen toepassing van de billijkheidscorrectie zal volgen.
3.28.
Delta Lloyd heeft onbetwist gesteld dat het letsel van [benadeelde partij] ernstig van aard was. Bij de comparitie van partijen, waarin gelijktijdig deze zaak en de zaak van [benadeelde partij] in persoon tegen Interpolis is behandeld, is namens [benadeelde partij] onbetwist verklaard dat hij halverwege het jaar 2007 weer zal worden behandeld aan zijn linkerhand en pols, dat hij daarbij misschien de functionaliteit van die hand weer kan terugkrijgen, maar dat hij altijd schouderproblemen zal blijven houden. Uit de verklaring die [benadeelde partij] heeft afgelegd tegenover de politie op 10 januari 2005 blijkt dat hij na het ongeval maandenlang op de intensive care en medium care van het UMC te Utrecht heeft gelegen, en dat hij daarna nog maandenlang een revalidatieprogramma heeft moeten volgen. Uit de in het proces-verbaal van politie opgenomen medische informatie volgt dat sprake was van borstholte letsel links, fractuur linker bovenarm, en een longbloeding, miltbloeding en nierkneuzing. Hieruit volgt dat de gevolgen van het ongeval voor [benadeelde partij], die op het moment daarvan 16 jaar oud was, ernstig zijn geweest en dat hij daarvan ook blijvende gevolgen zal ondervinden. Dit rechtvaardigt toepassing van de billijkheidscorrectie in die zin dat de schade voor 70% door Interpolis en voor 30% door Delta Lloyd zal moeten worden gedragen.
3.29.
De opvatting dat de ernst van het letsel bij de toepassing van de billijkheidscorrectie tussen de regresnemende ziektekostenverzekeraar en de aansprakelijke partij geen rol mag spelen, omdat de regresnemende verzekeraar niet “subrogeert in zieligheid” vindt geen steun in het recht. Dit mag weliswaar opgaan voor de zogenaamde 50%- en 100%-regel, maar niet valt in te zien waarom in een zaak waarin de billijkheidscorrectie op de voet van artikel 6:101 BW tussen een regresnemende verzekeraar en een aansprakelijke verzekeraar moet worden toegepast (zie HR 5 december 1997, NJ 1998, 400), zou moeten worden geabstraheerd van de ernst van het letsel, terwijl die omstandigheid in de relatie tussen de benadeelde zelf en de aansprakelijke partij wel van belang kan zijn.
3.30.
Bij de comparitie van partijen heeft Interpolis haar beroep op het opschortingsrecht van artikel 7:962 lid 2 in verbinding met artikel 7:954 lid 5 BW laten vallen op de grond dat de prognoses voor herstel van [benadeelde partij] haar zodanig gunstig voorkwamen dat het – gezien de verzekerde som van € 2.500.000,00 - niet nodig was dit beroep te handhaven. Hierover behoeft dus niet te worden beslist. Nu Interpolis haar beroep op het opschortingsrecht heeft laten varen, kan dit ook niet in de weg staan aan toewijzing van de wettelijke rente.
3.31.
De gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen in dier voege dat zal worden bepaald dat Interpolis 70% van de door Delta Lloyd vergoede ziektekosten als gevolg van het ongeval zal hebben te dragen. Ook de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal worden toegewezen. Het gaat daarbij om in de toekomst door Delta Lloyd nog te vergoeden ziektekosten. Het ligt niet in de rede die reeds thans in deze procedure te begroten.
3.32.
Interpolis zal voorts worden veroordeeld tot betaling van 70% van € 149.258,84. Delta Lloyd heeft weliswaar een bedrag van € 149.432,83 gevorderd, maar nu Interpolis onbetwist heeft gesteld dat bij de schade-optelling een rekenfout is gemaakt ten bedrage van € 173,99, wordt dat bedrag op de vordering van Delta Lloyd in mindering gebracht. Verder heeft Interpolis betwist dat de gevorderde ziektekosten alle het gevolg zijn van het ongeval. Zij heeft echter met deze enkele betwisting volstaan. Zij heeft geen concrete punten van twijfel aangegeven, bijvoorbeeld ten aanzien van de datum waarop de kosten zijn gemaakt, de persoon van de verzekerde, of wegens preëxistente niet-ongevalsgerelateerde klachten of ziektes van [benadeelde partij]. Het betreft hier een ernstig ongeluk met een 16-jarig slachtoffer, van wie niet is gesteld dat hij voor het ongeval iets mankeerde, terwijl vaststaat dat hij na het ongeval maandenlang in het ziekenhuis heeft gelegen en daarna maandenlang heeft moeten revalideren. Het is zonder meer aannemelijk dat de ziektekosten het gevolg zijn van het ongeval. Bij gebreke van een nadere motivering van de betwisting door Interpolis wordt daaraan voorbij gegaan. Het bewijsaanbod van Delta Lloyd doet daar verder niet aan af.
3.33.
De wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd. Interpolis heeft tegen de gevorderde ingangsdatum daarvan aangevoerd dat sprake is van een begroting, dat zij het causaal verband en de hoogte daarvan betwist en dat de rente pas gaat lopen vanaf het moment dat een juiste schadeberekening voor handen is. Daarmee miskent Interpolis dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat de schuldenaar in verzuim verkeert (artikel 6:119 BW), hetgeen niet noodzakelijkerwijs het moment is waarop een juiste schadeberekening voorhanden is. Met haar enkele stelling dat slechts sprake is van een begroting heeft Interpolis niet voldoende gemotiveerd betwist dat zij vanaf 10 februari 2005 respectievelijk 9 maart 2005 in verzuim verkeerde. De wettelijke rente zal derhalve vanaf die data worden toegewezen.
3.34.
Over de buitengerechtelijke kosten wordt als volgt beslist. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.842,00, berekend op basis van het rapport Voorwerk-II aan de hand van het liquidatietarief rechtbanken en hoven. Ter onderbouwing van de vordering heeft Delta Lloyd aangevoerd dat zij kosten van verhaal heeft moeten maken door een gespecialiseerde afdeling verhaalszaken, door het bezoeken van de ongevalslocatie alsmede het schrijven van enige brieven aan de wederpartij en door het doen van regelingsvoorstellen. Interpolis heeft de vordering gemotiveerd betwist. Aannemelijk is dat Delta Lloyd kosten heeft moeten maken voor het administreren van de ziektekosten van [benadeelde partij], welke kosten het gevolg zijn van de onrechtmatige daad van [betrokkene] en welke kosten eveneens vergoed hadden moeten worden indien [benadeelde partij] ze had gemaakt. Onbetwist is dat Delta Lloyd voor het verhalen van (onder meer) deze ziektekosten een afdeling verhaalszaken in stand houdt. Er is geen reden onderscheid te maken tussen een ziekenfonds en een gesubrogeerd ziektekostenverzekeraar, zodat de redengeving van het arrest HR 26 september 2003, NJ 2003, 645 onverkort van toepassing is. De kosten zullen schattenderwijs worden begroot op het gevorderde bedrag, conform het rapport Voorwerk-II. Er is geen aanleiding ook hierop een schulddeling toe te passen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW, ook gerelateerd aan dat deel van de vordering dat wordt toegewezen (70%).
3.35.
Interpolis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Delta Lloyd, die voor het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen, worden begroot op:
- -
dagvaarding € 84,87
- -
vast recht € 3.595,00
- -
salaris procureur € 5.684,00(4 punten × tarief V)
Totaal € 9.363,87
Delta Lloyd heeft tenslotte gevorderd dat Interpolis zal worden veroordeeld in de “kosten van eventuele executie”. Enige onderbouwing daarvan heeft zij niet gegeven. Evenmin heeft zij haar vordering beperkt tot het wegens nakosten gebruikelijk gevorderde forfaitaire bedrag op grond van het liquidatietarief rechtbanken en hoven. Onder die omstandigheden kan deze vordering, mede gezien de betwisting ervan door Interpolis, niet worden toegewezen.
3.36.
De rechter, ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor is gehouden, heeft dit vonnis niet mede kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
veroordeelt Interpolis om aan Delta Lloyd te betalen een bedrag van € 104.481,19 (honderdenvierduizendvierhonderdéénentachtig euro en negentien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 100.397,92 vanaf 10 februari 2005 tot de dag van volledige betaling, en de wettelijke rente over € 4.083,27 vanaf 9 maart 2005 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
verklaart voor recht dat Interpolis jegens Delta Lloyd aansprakelijk is voor 70% van de door Delta Lloyd als gevolg van het ongeval verder uitgekeerde of uit te keren ziektekosten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4.3.
veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op € 9.363,87, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries, mr. A.E.B. ter Heide en mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2007.
Coll: AtH