Procestaal: Pools.
HvJ EU, 17-03-2016, nr. C-40/15
ECLI:EU:C:2016:172
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-03-2016
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, C. G. Fernlund, S. Rodin
- Zaaknummer
C-40/15
- Conclusie
J. Kokott
- Roepnaam
Aspiro
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:172, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑03‑2016
ECLI:EU:C:2015:850, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 23‑12‑2015
Uitspraak 17‑03‑2016
R. Silva de Lapuerta, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, C. G. Fernlund, S. Rodin
Partij(en)
In zaak C-40/15,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny (hoogste bestuursgerecht, Polen) bij beslissing van 19 november 2014, ingekomen bij het Hof op 2 februari 2015, in de procedure
Minister Finansów
tegen
Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o.,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, A. Arabadjiev, J.-C. Bonichot, C. G. Fernlund (rapporteur) en S. Rodin, rechters,
advocaat-generaal: J. Kokott,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 2 december 2015,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Minister Finansów, vertegenwoordigd door B. Rogowska-Rajda, J. Kaute en M. Lubiński als gemachtigden,
- —
Aspiro SA, vertegenwoordigd door M. Szafarowska, T. Michalik en M. Spychalski, belastingadviseurs,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna en K. Maćkowska als gemachtigden,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Christie en S. Brandon als gemachtigden, bijgestaan door E. Mitrophanous, barrister,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Lozano Palacios en M. Owsiany-Hornung als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 december 2015,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1; hierna ‘btw-richtlijn’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Minister Finansów (minister van Financiën) en Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o. (hierna: ‘Aspiro’), betreffende een schriftelijke uitlegging van belastingwetgeving op het gebied van de vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde (btw) in verband met diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen die door Aspiro namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij worden verricht.
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
3
Artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn bepaalt:
‘De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
- a)
handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen.’
4
Dat artikel 135, lid 1, onder a), stemt overeen met artikel 13, B, onder a), van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), dat het heeft vervangen.
5
Artikel 135, lid 1, onder d) en f), van de btw-richtlijn regelt de vrijstelling voor twee andere soorten handelingen:
- ‘d)
handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren met uitzondering van de inning van schuldvorderingen;
[…]
- f)
handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, uitgezonderd bewaring en beheer, inzake aandelen, deelnemingen in vennootschappen of verenigingen, obligaties en andere waardepapieren, met uitzondering van documenten die goederen vertegenwoordigen en van de in artikel 15, lid 2, bedoelde rechten of effecten’.
Pools recht
6
De ustawa o podatku od towarów i usług (wet op de belastingheffing op goederen en diensten) van 11 maart 2004, in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie (Dz. U. 2011, nr. 177, post 1054; hierna: ‘btw-wet’), bepaalt in artikel 43, lid 1, punt 37:
‘Van de belasting zijn vrijgesteld diensten ter zake van verzekering en herverzekering, bemiddelingsdiensten bij het verrichten van diensten ter zake van verzekering en herverzekering, alsmede diensten van de verzekeraar in het kader van de door hem gesloten verzekeringsovereenkomsten voor rekening van derden, met uitzondering van de vervreemding van de rechten die in verband met de uitvoering van verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten zijn verkregen.’
7
Artikel 43, lid 13, van die wet bevat de volgende bepaling:
‘De belastingvrijstelling geldt tevens voor het verrichten van een dienst die een onderdeel is van een in lid 1, punten 7 en 37 tot en met 41, genoemde dienst, dat zelf een afzonderlijk geheel vormt en voor het verrichten van de in lid 1, punten 7 en 37 tot en met 41, genoemde belastingvrije dienst kenmerkend en onmisbaar is.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
8
Aspiro, een te Warschau gevestigde vennootschap, is belastingplichtig voor de btw. Zij verricht namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij op basis van een met deze laatste gesloten overeenkomst diensten bestaande in de volledige afwikkeling van schadegevallen. Zij wordt beloond tegen een forfaitair tarief, afhankelijk van het betrokken schadegeval.
9
De verwijzende rechter preciseert dat Aspiro geen verzekeringsmaatschappij is, noch assurantiemakelaar en evenmin verzekeringstussenpersoon. Meer in het bijzonder is zij niet aansprakelijk tegenover de verzekerden. In het kader van de gesloten overeenkomst verricht zij de volgende 18 handelingen, zij het dat zij enkele daarvan aan een externe onderaannemer overlaat:
- —
in ontvangst nemen van schadeaangiftes;
- —
bijhouden van een schaderegister in een computersysteem en bijwerken van de in de schadeafwikkelingsprocedure verzamelde gegevens;
- —
vaststellen van de oorzaken van verzekerde gebeurtenissen en van de omstandigheden waarin zij zich voordoen, daaronder begrepen de inspectie van het goed en van de plaats van de schade, samenstellen van de vereiste documentatie en het nemen van de noodzakelijke stappen ter bepaling van de aansprakelijkheid, het bedrag van de schade en dat van de schadeloosstelling, alsook de overige aan de verzekeringnemer verschuldigde verrichtingen;
- —
verzorgen van briefwisseling met de cliënt, daaronder begrepen de wettelijke kennisgevingen aan de benadeelde of verzekerde personen en de briefwisseling met de overige diensten die bij de schadeafwikkeling betrokken zijn;
- —
uitvoeren van de inhoudelijke schadeafwikkeling na onderzoek van de verzamelde documenten en nemen van inhoudelijke beslissingen;
- —
opstellen van technische en eventuele aanvullende rapporten in gevallen van schade als gevolg van verkeersongevallen;
- —
aanleggen van een fotodossier waaruit de omvang van de schade blijkt;
- —
maken van kopieën van de voor de schadeaangifte vereiste documenten;
- —
voorbereiding van de volledige documentatie die voor het aanvragen van de schadeloosstelling of van andere prestaties noodzakelijk is;
- —
archiveren van de schadedocumentatie;
- —
mededeling aan de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst van de gegevens over de afwikkeling van de schade en over zijn rechten;
- —
voeren van regresprocedures, met uitzondering van gerechtelijke procedures;
- —
onderzoek van bezwaren en klachten over de schadeafwikkeling;
- —
terbeschikkingstelling aan de betrokken begunstigde van het schadedossier;
- —
voorbereiding van overschrijvingen en overmakingen in een computersysteem;
- —
verzenden en ontvangen van briefwisseling die met de schadeafwikkeling verband houdt;
- —
voorbereiding, op aanvraag van de cliënt, van een rapport over de schadeafwikkeling;
- —
verrichten van andere handelingen die nodig zijn om de door de verzekeringsovereenkomsten gedekte schade af te wikkelen en die met de bovengenoemde handelingen verband houden.
10
Aspiro heeft het ministerie van Financiën verzocht om schriftelijke uitlegging van de belastingwetgeving om te kunnen bepalen of de door haar verrichte diensten op het gebied van de behandeling van schadegevallen krachtens de btw-wet zijn vrijgesteld.
11
Volgens Aspiro zijn de door haar — namens, voor rekening en in opdracht van een verzekeringsmaatschappij — verrichte handelingen handelingen in verband met verzekeringen in de zin van de Poolse wetgeving. Zij vormen een afzonderlijk geheel, dat volledig verbonden is met en onmisbaar is voor de activiteit van die verzekeringsmaatschappijen en geen doel op zich heeft. Aspiro is van oordeel dat die handelingen een unieke dienstverrichting van complexe aard vormen, die volledig moet zijn vrijgesteld.
12
In zijn schriftelijke uitlegging van 31 augustus 2012 heeft de minister van Financiën het standpunt van Aspiro slechts ten dele bevestigd. Hij heeft verklaard dat alleen de vijfde categorie handelingen, te weten de inhoudelijke afwikkeling van schadedossiers, waaronder de analyse van de relevante stukken en de beslissing omtrent de dekking van de schade, een handeling in verband met verzekeringen vormt. Naar zijn oordeel houden alle overige door Aspiro verrichte handelingen verband met schadeafwikkeling, maar vormen zij geen handelingen in verband met verzekeringen. Volgens de minister komen zij bijgevolg niet in aanmerking voor vrijstelling, aangezien zij van technische en administratieve aard zijn en ook in het kader van andere activiteiten dan handelingen in verband met verzekeringen kunnen worden verricht.
13
Aspiro heeft deze uitlegging bestreden voor de Wojewódzki Sąd Administracyjny w Warszawie (bestuursgerecht van de provincie Warschau). Die rechterlijke instantie heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden uitlegging vernietigd met de overweging dat de Poolse wetgever de vrijstelling ruimer had opgevat dan de betekenis die voortvloeit uit de btw-richtlijn, maar geoordeeld dat de minister van Financiën de striktere bewoordingen van die richtlijn niet aan de belastingplichtige kon tegenwerpen.
14
De minister van Financiën heeft tegen die uitspraak beroep tot cassatie ingesteld.
15
Aangezien hij betwijfelt of een bepaling als artikel 43, lid 13, van de btw-wet de bepalingen van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn ten onrechte verruimt en of diensten zoals die verricht door Aspiro kunnen worden vrijgesteld, heeft de Naczelny Sąd Administracyjny besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘Dient artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus te worden uitgelegd dat de in deze bepaling genoemde vrijstelling geldt voor diensten zoals die in casu door een derde voor een verzekeringsonderneming in naam en voor rekening van de verzekeraar worden verricht, waarbij tussen de derde en de verzekerde geen rechtsbetrekking bestaat?’
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Ontvankelijkheid
16
Aspiro betoogt dat het hoofdgeding enkel een probleem van uitlegging van het nationale recht opwerpt en dus het recht van de Unie niet raakt. Volgens Aspiro is de gestelde vraag dan ook irrelevant voor de beslechting van het geschil en dus niet-ontvankelijk. Ook ingeval artikel 43, lid 13, van de btw-richtlijn een vrijstelling mocht toevoegen die niet is neergelegd in artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn, mogen de nationale autoriteiten een particulier de strengere bepalingen van die richtlijn niet opleggen.
17
In dit verband zij eraan herinnerd dat het in het kader van de in artikel 267 VWEU geregelde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen dus betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht, is het Hof in beginsel verplicht daarop te antwoorden. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord op de gestelde vragen te geven (zie arresten PreussenElektra, C-379/98, EU:C:2001:160, punten 38 en 39, en Melki en Abdeli, C-188/10 en C-189/10, EU:C:2010:363, punt 27).
18
In het onderhavige geval zij in herinnering gebracht dat het aan de verwijzende rechterlijke instantie is om voor zover mogelijk het nationale recht uit te leggen gelet op het recht van de Unie (zie onder meer arrest Pfeiffer e.a., C-397/01-C-403/01, EU:C:2004:584, punt 113) en, in het onderhavige geval, van de btw-richtlijn. Aangezien die rechterlijke instantie twijfelt over de draagwijdte van een nationale bepaling die wordt ingeroepen in het kader van het hoofdgeding en die uitvoering geeft aan de btw-richtlijn, blijkt niet duidelijk dat de vraag die aan het Hof is voorgelegd over de aan die richtlijn te geven uitlegging, voor de beslechting van dat geschil irrelevant is.
19
Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.
Ten gronde
20
Om te beginnen zij in herinnering gebracht dat de bewoordingen waarin de vrijstellingen van artikel 135, lid 1, van de btw-richtlijn zijn omschreven, strikt moeten worden uitgelegd aangezien deze vrijstellingen afwijken van het algemene beginsel dat btw wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (zie arrest BGŻ Leasing C-224/11, EU:C:2013:15, punt 56).
21
Om de gestelde vraag te beantwoorden moet worden onderzocht of een activiteit in verband met de behandeling van schadegevallen zoals die wordt uitgeoefend door Aspiro, bestaat in het verrichten van ‘handelingen ter zake van verzekering’ of is te beschouwen als ‘daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen’ in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
22
Wat in de eerste plaats handelingen ter zake van verzekering betreft, daarvoor wordt algemeen als kenmerkend wordt aangenomen dat de verzekeraar zich tegen voorafgaande betaling van een premie ertoe verbindt, de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te verstrekken die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen (arresten CPP, C-349/96, EU:C:1999:93, punt 17, en Taksatorringen, C-8/01, EU:C:2003:621, punt 39).
23
Het Hof heeft gepreciseerd dat begrip ‘handelingen ter zake van verzekering’ niet enkel door de verzekeraars zelf verrichte handelingen omvat en in beginsel ruim genoeg is om ook de dekking van een verzekering te omvatten die wordt geboden door een belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die in het kader van een collectieve verzekering zijn cliënten een dergelijke dekking verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar die het verzekerde risico op zich neemt. Dergelijke handelingen impliceren echter naar hun aard dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en degene wiens risico's door de verzekering worden gedekt, dat wil zeggen de verzekerde (zie arrest Taksatorringen, C-8/01, EU:C:2003:621, punten 40 en 41).
24
In het onderhavige geval heeft een dienstverrichter als Aspiro zich echter niet zelf tegenover de verzekerde ertoe verbonden, deze laatste de dekking van een risico te waarborgen, en is de dienstverrichter geenszins contractueel verbonden met de verzekerde.
25
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst ter zake van behandeling van schadegevallen zoals die door de verwijzende rechter is omschreven, weliswaar een essentieel onderdeel van de handeling ter zake van verzekering is doordat hij in casu de vaststelling van de aansprakelijkheid en van het bedrag van de schade en de beslissing om de verzekerde al dan niet schadeloos te stellen omvat, maar dat die dienst, die overigens wordt verricht aan de verzekeraar, geen handeling ter zake van verzekering kan zijn in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
26
Die vaststelling vindt voor het overige steun in de noodzaak, zoals in punt 20 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de uitzonderingen op het algemene btw-stelsel strikt uit te leggen.
27
Aan die constatering kan niet worden afgedaan door het argument van Aspiro en van de Poolse regering dat handelingen ter zake van verzekering voor de btw moeten worden behandeld als financiële diensten. Die vennootschap en die regering merken op dat aangezien diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen een sleutelelement van de handeling ter zake van verzekering zijn, waarbij een gescheiden geheel vormen, zij in navolging van de voor financiële diensten gekozen oplossing in aanmerking moeten komen voor de vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn. Deze visie vindt steun in het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112 wat betreft de behandeling van verzekerings- en financiële diensten [COM(2007) 747 definitief], door de Commissie ingediend op 28 november 2007.
28
Dienaangaande heeft het Hof in een arrest waarin het om financiële instellingen ging geoordeeld dat indien de verrichte diensten over het geheel genomen, in het betrokken geval informaticadiensten, een gescheiden geheel vormen en de kenmerkende en essentiële functies van de in artikel 135, lid 1, onder d) en f), van de btw-richtlijn omschreven financiële diensten vervullen, zij in aanmerking komen voor de in die bepaling neergelegde vrijstelling (zie in die zin arrest SDC, C-2/95, EU:C:1997:278, punt 66).
29
Het Hof heeft echter verklaard dat de analogie met financiële diensten op het gebied van handelingen ter zake van verzekeringen niet opgaat, en daarbij gewezen op de verschillen in bewoordingen tussen artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn, dat enkel doelt op handelingen ter zake van verzekering in eigenlijke zin, en artikel 135, lid 1, onder d) en f), van die richtlijn, dat doelt op handelingen ‘betreffende’ of ‘inzake’ bepaalde bankverrichtingen (zie in die zin arrest Taksatorringen, C-8/01, EU:C:2003:621, punt 43).
30
Aangezien voor het overige het in punt 27 van het onderhavige arrest genoemde voorstel voor een richtlijn door de Raad niet is aangenomen, is het hoe dan ook volledig irrelevant voor de uitlegging van het geldende recht en kan het een uitlegging van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn die naar analogie op die van artikel 135, lid 1, onder d) en f), van die richtlijn is gebaseerd, dus niet rechtvaardigen.
31
Bovendien moet worden vastgesteld dat het beginsel van fiscale neutraliteit aan de constatering in punt 25 van het onderhavige arrest niet afdoet. Zoals de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan bij gebreke van een ondubbelzinnige bepaling de werkingssfeer van een vrijstelling op grond van dit beginsel niet worden uitgebreid. Dit beginsel is immers geen regel van primair recht waaraan de geldigheid van een vrijstelling kan worden getoetst, maar een uitleggingsbeginsel dat moet worden toegepast samen met het beginsel dat vrijstellingen strikt moeten worden uitgelegd (zie in die zin arrest Deutsche Bank, C-44/11, EU:C:2012:484, punt 45).
32
In de tweede plaats moet worden onderzocht of de dienstverrichtingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn ‘[met verzekering] samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen’ zijn en op die grond in aanmerking komen voor vrijstelling.
33
Wat ‘[met verzekering] samenhangende diensten’ betreft is, zoals de advocaat-generaal in punt 31 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de term ‘samenhangende’ voldoende ruim om diverse verrichtingen te omvatten waarmee handelingen ter zake van verzekeringen tot stand komen, waaronder de afwikkeling van schadegevallen, die een van de voornaamste onderdelen van die handelingen vormt.
34
Aangaande de voorwaarde dat de betrokken handelingen moeten worden ‘verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen’, moet worden nagegaan of de activiteit van een dienstverrichter als Aspiro, die erin bestaat dat een onderneming namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij schadegevallen afwikkelt, kan worden geacht te zijn verricht door dergelijke makelaars of tussenpersonen.
35
De omstandigheid dat Aspiro volgens de feitenomschrijving door de verwijzende rechterlijke instantie niet de hoedanigheid van assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon bezit, is in dit verband niet bepalend. De formele hoedanigheid van die vennootschap kan immers niet volstaan ter bepaling of haar activiteit al dan niet onder de werkingssfeer van de vrijstelling valt.
36
Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, dient de inhoud zelf van de betrokken activiteiten te worden onderzocht (zie in die zin arresten Arthur Andersen, C-472/03, EU:C:2005:135, punt 32; Abbey National, C-169/04, EU:C:2006:289, punt 66, en J.C.M. Beheer, C-124/07, EU:C:2008:196, punt 17).
37
Voor dat onderzoek moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. In de eerste plaats moet de dienstverrichter in een betrekking staan met de verzekeraar en met de verzekerde (arrest Taksatorringen, C-8/01, EU:C:2003:621, punt 44). Die betrekking kan uitsluitend indirect zijn indien de dienstverrichter onderaannemer van de makelaar of van de tussenpersoon is (zie in die zin arrest J.C.M. Beheer, C-124/07, EU:C:2008:196, punt 29). In de tweede plaats dient de activiteit van de dienstverrichter essentiële aspecten van de functie van verzekeringstussenpersoon te dekken, zoals het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die nieuwe cliënten met de verzekeraar (zie in die zin arrest Arthur Andersen, C-472/03, EU:C:2005:135, punten 33 en 36).
38
De eerste van die voorwaarden wordt vervuld door een dienstverrichter als Aspiro. Deze staat immers in een rechtstreekste betrekking met de verzekeringsmaatschappij — hij verricht zijn activiteit namens en voor rekening van deze laatste — en hij staat in een rechtstreekse betrekking met de verzekerde in het kader van het onderzoek en het beheer van schadegevallen.
39
Aangaande daarentegen de tweede van voormelde voorwaarden, betreffende de diensten verricht door assurantiemakelaars of verzekeringstussenpersonen, deze diensten moeten verband houden met de aard zelf van het beroep van assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon, die bestaat in het zoeken van cliënten en het in contact brengen van die cliënten met de verzekeraar, met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten (zie onder meer arresten Taksatorringen, C-8/01, EU:C:2003:621, punt 45; Arthur Andersen, C-472/03, EU:C:2005:135, punt 36, en J.C.M. Beheer, C-124/07, EU:C:2008:196, punt 18). In het geval van een onderaannemer is het van belang dat deze deelneemt aan het sluiten van verzekeringsovereenkomsten (zie in die zin arrest J.C.M. Beheer, C-124/07, EU:C:2008:196, punten 9 en 18).
40
De activiteit waarbij schadegevallen worden geregeld namens en voor rekening van een verzekeraar, zoals die in het hoofdgeding, houdt geenszins verband met het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die cliënten met de verzekeraar met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten.
41
Een dergelijke activiteit valt dus niet onder de handelingen ‘verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen’ in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
42
Evenals de diensten die aan de orde waren in de zaak waarin het arrest Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135) is gewezen, moeten de diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen die worden verricht door een dienstverrichter als Aspiro niet worden beschouwd als de verrichting van diensten door een verzekeringstussenpersoon, maar als een splitsing van de activiteiten van verzekeringsmaatschappijen (zie in die zin arrest Arthur Andersen, C-472/03, EU:C:2005:135, punt 38).
43
In die omstandigheden is het niet nodig om, zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk doet, te verwijzen naar het begrip ‘verzekeringsbemiddeling’ in artikel 2, lid 3, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB 2003, L 9, blz. 3), of activiteiten van ‘assurantiemakelaar’ en ‘verzekeringsagent’ in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/92/EEG van de Raad van 13 december 1976 houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden van verzekeringsagent en assurantiemakelaar (ex groep 630 CITI) en houdende met name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden (PB 1977, L 26, blz. 14), die richtlijn 2002/92 heeft vervangen. Zoals de advocaat-generaal in punt 46 van haar conclusie opmerkt, beogen die richtlijnen het vrije verkeer van de betrokken diensten in de Unie te bevorderen en hebben zij een ander doel dan de btw-richtlijn. De betrokken definities kunnen dan ook niet als zodanig worden gebruikt om in het kader van de btw-richtlijn te bepalen welke handelingen van btw zijn vrijgesteld.
44
Bijgevolg is de handeling waarbij enkel de behandeling van schadegevallen wordt toevertrouwd aan een derde, zonder dat die uitbesteding verband houdt met het zoeken van nieuwe cliënten en het in contact brengen van die cliënten met de verzekeringsmaatschappij met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, niet vrijgesteld van btw.
45
Blijkens het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen zoals die in het hoofdgeding, die door een derde namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij worden verricht, niet onder de in die bepaling voorziene vrijstelling vallen.
Kosten
46
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat diensten ter zake van de behandeling van schadegevallen zoals die in het hoofdgeding, die door een derde namens en voor rekening van een verzekeringsmaatschappij worden verricht, niet onder de in die bepaling voorziene vrijstelling vallen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑03‑2016
Conclusie 23‑12‑2015
J. Kokott
Partij(en)
Zaak C-40/151.
Minister Finansów
tegen
Aspiro SA, voorheen BRE Ubezpieczenia sp. z o.o.
[verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny (Polen) om een prejudiciële beslissing]
1.
Zijn diensten op het gebied van de afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen vrijgesteld van btw, indien een verzekeraar deze werkzaamheden niet zelf verricht maar uitbesteedt aan een derde? De rechtspraak van het Hof inzake de vrijstelling van btw voor verzekeringsdiensten2. geeft tot dusver geen eenduidig antwoord op deze vraag.
I — Toepasselijke bepalingen
A — Unierecht
2.
Overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde3. (hierna: btw-richtlijn) zijn ‘diensten die binnen het grondgebied van een lidstaat door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht’, aan de btw onderworpen.
3.
Ingevolge artikel 135, lid 1, onder a), van deze richtlijn verlenen de lidstaten vrijstelling voor de volgende handelingen:
- ‘a)
handelingen ter zake van verzekering en herverzekering met inbegrip van daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen.’
4.
Deze bepaling komt overeen met artikel 13, deel B, onder a), van de tot en met 31 december 2006 geldende Zesde richtlijn.4. De rechtspraak van het Hof betreffende deze bepaling kan derhalve in de onderhavige procedure eveneens in aanmerking worden genomen.
5.
Richtlijn 77/92/EEG5. regelde tot en met 14 januari 2005 de verrichting van de werkzaamheden van verzekeringsagenten en assurantiemakelaars. Artikel 2, lid 1, van deze richtlijn bepaalt de werkingssfeer, voor zover hier relevant, als volgt:
‘Deze richtlijn is van toepassing op de volgende werkzaamheden […]:
- a)
de beroepswerkzaamheden van de personen die met het oog op de dekking van te verzekeren of te herverzekeren risico's verzekeringnemers en verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen met elkaar in contact brengen zonder in de keuze van deze laatsten gebonden te zijn, het sluiten van de verzekeringsovereenkomsten voorbereiden en eventueel behulpzaam zijn bij het beheer en de uitvoering daarvan, met name in geval van schade;
- b)
de beroepswerkzaamheden van de personen die uit hoofde van een of meer overeenkomsten of volmachten belast zijn met het aanbieden, het voorstellen en het uitwerken of het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, of met de medewerking bij het beheer en de uitvoering daarvan, met name in geval van schade, op naam en voor rekening van, of alleen voor rekening van, een of meer verzekeringsondernemingen;
[…]’
6.
Richtlijn 77/92 is inmiddels vervangen door richtlijn 2002/92/EG6.. Artikel 2, punt 3, van deze richtlijn definieert het begrip ‘verzekeringsbemiddeling’ als volgt:
‘[…] de werkzaamheden die bestaan in het aanbieden, voorstellen, voorbereidend werk realiseren tot het sluiten van of sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval.
[…]
Werkzaamheden die bestaan in incidentele informatieverstrekking in de context van een andere beroepswerkzaamheid, mits het doel van deze werkzaamheid niet is de klant te assisteren bij de sluiting of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst, in het beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekeringsonderneming of in schaderegeling en schade-expertise, worden evenmin als verzekeringsbemiddeling beschouwd.’
B — Pools recht
7.
Artikel 43, lid 1, punt 37, van de Ustawa o podatku od towarów i usług van 11 maart 2004 (hierna: ‘Poolse btw-wet’) luidt in zijn in casu relevante versie:
‘Van de belasting zijn vrijgesteld diensten ter zake van verzekering en herverzekering, bemiddelingsdiensten bij het verrichten van diensten ter zake van verzekering en herverzekering, alsmede diensten van de verzekeraar in het kader van de door hem gesloten verzekeringsovereenkomsten voor rekening van derden, met uitzondering van de vervreemding van de rechten die in verband met de uitvoering van verzekerings- en herverzekeringsovereenkomsten zijn verkregen.’
8.
Artikel 43, lid 13, van de Poolse btw-wet voegt daaraan toe:
‘De belastingvrijstelling geldt tevens voor het verrichten van een dienst die een onderdeel is van een in lid 1, punten 7 en 37 tot en met 41, genoemde dienst, dat zelf een afzonderlijk geheel vormt en voor het verrichten van de in lid 1, punten 7 en 37 tot en met 41, genoemde belastingvrije dienst kenmerkend en onmisbaar is.’
II — Hoofdgeding en procedure voor het Hof
9.
Het hoofdgeding betreft de vraag in hoeverre de werkzaamheden van de Poolse vennootschap Aspiro SA (hierna: ‘Aspiro’) vrijgesteld zijn van btw. Aspiro verricht voor een verzekeraar diensten die bestaan in de volledige afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen. Jegens de verzekeringnemers handelt Aspiro daarbij in naam en voor rekening van de verzekeraar.
10.
In concreto neemt Aspiro schadeaangiften in ontvangst en voert zij het schadeonderzoek. Zij neemt contact op met de verzekerden met wie zij zelf geen enkele rechtsbetrekking heeft, en stelt zo nodig rapporten en schadeverslagen op. Na onderzoek van de verzamelde documenten voert Aspiro de schadeafwikkeling uit en beslist zij over de schadevorderingen. Aspiro voert verder regresprocedures en behandelt bezwaren over de schadeafwikkeling. In verband met deze activiteiten verricht Aspiro verder verschillende andere administratieve en technische werkzaamheden.
11.
De Poolse belastingdienst was van mening dat een vrijstelling van btw slechts kan gelden voor het onderzoek van de verzoeken om schadeafwikkeling en de uitvoering daarvan. Alle andere werkzaamheden zijn volgens de belastingdienst niet kenmerkend voor de activiteit van een verzekeringsonderneming en daarom op grond van artikel 43, lid 13, van de Poolse btw-wet niet vrijgesteld van btw.
12.
De Poolse bestuursrechter (Naczelny Sąd Administracyjny), bij wie de zaak inmiddels aanhangig is, acht het Unierecht beslissend voor de beslechting van het geding en heeft op 2 februari 2015 krachtens artikel 267 VWEU het Hof de volgende vraag voorgelegd:
‘Dient artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn aldus te worden uitgelegd dat de in deze bepaling genoemde vrijstelling geldt voor diensten die zoals in casu door een derde voor een verzekeringsonderneming in naam en voor rekening van de verzekeraar worden verricht, waarbij tussen de derde en de verzekerde geen rechtsbetrekking bestaat?’
13.
Bij het Hof zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door Aspiro, de Republiek Polen, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsmede door de Europese Commissie. Ter terechtzitting van 2 december 2015 hebben Aspiro, de Poolse belastingdienst, de Republiek Polen en de Commissie pleidooi gehouden.
III — Juridische beoordeling
14.
Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de uitvoering van de schadeafwikkeling die in naam en voor rekening van de verzekeraar is uitbesteed aan een derde, waarbij tussen deze derde en de verzekerden geen rechtsbetrekking bestaat, op grond van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn dient te worden vrijgesteld van btw.
A — Ontvankelijkheid
15.
Aspiro betwist allereerst de ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag.
16.
Het geschil in het hoofdgeding betreft de uitlegging van nationale bepalingen inzake de btw-vrijstelling, aan de voorwaarden waarvan in haar geval is voldaan. De btw-richtlijn kan haar in zoverre niet worden tegengeworpen, aangezien de verplichting om het nationale recht conform de richtlijn uit te leggen in geen geval als basis mag dienen voor een uitlegging contra legem. Om die reden is de uitlegging van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn naar de opvatting van Aspiro niet relevant voor de beslechting van het hoofdgeding.
17.
Weliswaar is overeenkomstig artikel 267 VWEU voor de ontvankelijkheid van een prejudiciële vraag vereist dat de vraag relevant is voor de beslechting van het hoofdgeding. Doorslaggevend daarbij is evenwel de inschatting van de verwijzende rechter7., die door het Hof in beginsel niet wordt getoetst, met uitzondering van evidente vergissingen8..
18.
Van dergelijke vergissingen is hier geen sprake. Het hoofdgeding betreft de btw-vrijstelling voor met verzekering verband houdende diensten. Die vallen onder artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn. De verwijzende rechter is daarbij op grond van het Unierecht verplicht tot een richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht.9. Dat de bewoordingen van de relevante Poolse bepalingen dat zouden beletten, blijkt niet. Inzonderheid bevat het litigieuze artikel 43, lid 13, van de Poolse btw-wet geen uitdrukkelijke belastingvrijstelling voor diensten als die welke Aspiro verricht. De bepaling bevat slechts abstracte, nog uit te leggen voorwaarden waarbij zonder meer voor de hand ligt dat met de Unierechtelijke bepalingen rekening kan worden gehouden.
19.
Hieruit volgt dat de prejudiciële vraag ontvankelijk is.
B — Beantwoording van de prejudiciële vraag
20.
Diensten als die verricht door Aspiro zijn ingevolge artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn vrijgesteld van belasting, als het gaat om handelingen ter zake van verzekering en herverzekering (zie onder 1) of om daarmee samenhangende diensten, verricht door assurantiemakelaars of verzekeringstussenpersonen (zie onder 2).
1. Handelingen ter zake van verzekering en herverzekering
21.
De Uniewetgever heeft het begrip handelingen ter zake van verzekering in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn niet gedefinieerd en ook niet verwezen naar het nationale recht. Dit begrip heeft een autonome betekenis in het Unierecht.10.
22.
Volgens vaste rechtspraak wordt voor het begrip handelingen ter zake van verzekering algemeen als kenmerkend aangenomen dat de verzekeraar, tegen voorafgaande betaling van een premie, zich ertoe verbindt de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de uitkering te doen die bij het sluiten van de overeenkomst is overeengekomen.11. Dit begrip is in beginsel ook ruim genoeg om de dekking van een verzekering te omvatten die wordt geboden door een belastingplichtige die zelf geen verzekeraar is, maar die zijn klanten een dergelijke dekking verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar.12. Doorslaggevend is derhalve dat er sprake is van een risico-overname onder bezwarende titel. Deze risico-overname impliceert dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen de verrichter van de verzekeringsdienst en de verzekerde.13.
23.
Aan deze voorwaarden is in casu niet voldaan. Aspiro biedt aan de verzekerden geen bescherming door zich zelf te verplichten tot dekking van risico's, en er bestaat ook geen rechtsbetrekking tussen Aspiro en de verzekerden.
24.
Anders dan sommige partijen in de procedure betogen, geldt evenmin een belastingvrijstelling op grond dat de door Aspiro verrichte dienst ten eerste ‘een afzonderlijk geheel’ zou vormen dat ten tweede ‘de kenmerkende en essentiële functies’ van de krachtens artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn vrijgestelde handelingen zou vervullen.
25.
Weliswaar kunnen onder deze voorwaarden, zoals het Hof met betrekking tot enkele btw-vrijstellingen voor financiële diensten van artikel 135, lid 1, van de btw-richtlijn herhaaldelijk heeft beslist, ook afzonderlijke onderdelen van een vrijgestelde dienst van btw vrijgesteld zijn.14. Daartoe is evenwel vereist dat de vrijgestelde dienst naar de bewoordingen van de belastingvrijstelling in verschillende diensten kan worden onderverdeeld.15.
26.
Dit is bij handelingen ter zake van verzekering evenwel niet het geval. Artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn refereert immers niet in algemene zin aan handelingen op het gebied van verzekeringen16. of aan het beheer van verzekeringen17., maar volgens de bewoordingen ervan slechts aan handelingen ter zake van verzekering in eigenlijke zin, zoals het Hof herhaaldelijk heeft vastgesteld.18. De risico-overname die een dergelijke handeling ter zake van verzekering volgens de rechtspraak op zich vormt, kan niet worden onderverdeeld in afzonderlijke diensten.
27.
Een door de Commissie ingediend voorstel voor een richtlijn dat aldus zou kunnen worden opgevat dat daarmee enkel wordt beoogd te verduidelijken dat de door het Hof ontwikkelde beginselen met betrekking tot de fiscale behandeling van uitbestede werkzaamheden op het gebied van bepaalde financiële diensten ook gelden voor handelingen ter zake van verzekering,19. is in dit verband niet van belang. Doordat dit voorstel door de Raad niet is aangenomen, heeft het geen wettelijke rechtskracht verkregen en is het derhalve voor de uitlegging van het geldende recht — net zoals de in het voorstel opgenomen opvatting van de Commissie — niet relevant.
28.
Ook het beginsel van fiscale neutraliteit, op grond waarvan soortgelijke goederen of diensten voor de heffing van btw niet verschillend mogen worden behandeld, laat geen andere conclusie toe.20. Met een beroep op dit beginsel beoogt Aspiro de rechtspraak van het Hof inzake uitbestede onderdelen van een van de btw vrijgestelde financiële dienst op analoge wijze toe te passen op de btw-vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering. Zoals het Hof evenwel herhaaldelijk heeft vastgesteld, kan de werkingssfeer van een btw-vrijstelling op grond van dit beginsel niet worden uitgebreid, wanneer de werkingssfeer ervan niet uitdrukkelijk in de richtlijn is omschreven.21.
29.
De door Aspiro verrichte diensten vallen derhalve niet onder het begrip handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn. A fortiori is ook geen sprake van een handeling ter zake van herverzekering, aangezien het daarbij slechts gaat om een bijzondere vorm van een handeling ter zake van verzekering waarbij twee verzekeraars betrokken zijn.22.
2. Samenhangende diensten
30.
Bijgevolg moet nog de vraag worden beantwoord of de werkzaamheden van Aspiro zijn vrijgesteld van btw op grond dat het gaat om diensten die samenhangen met handelingen ter zake van verzekering en door een assurantiemakelaar en verzekeringstussenpersoon worden verricht.
a) Met handelingen ter zake van verzekering samenhangende diensten
31.
Krachtens artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn zijn enkel de met handelingen ter zake van verzekering en herverzekering ‘samenhangende diensten’ van btw vrijgesteld. Deze formulering is uitermate ruim en kan in beginsel alle diensten omvatten die samenhangen met een verzekering.23. Bij een werkzaamheid zoals de afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen is zonder enige twijfel sprake van een dergelijke samenhang.
b) Door assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen verrichte diensten
32.
Bovendien moeten de betrokken diensten door een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn worden verricht.
33.
Weliswaar heeft de verwijzende rechter in de verwijzingsbeslissing uitdrukkelijk vastgesteld dat Aspiro assurantiemakelaar noch verzekeringstussenpersoon is. In de procedure voor het Hof heeft met name het Verenigd Koninkrijk evenwel terecht aangevoerd dat twijfels bestaan over de vraag of de inschatting van de verwijzende rechter rechtens juist is.
34.
Volgens de rechtspraak van het Hof is voor de erkenning van de hoedanigheid van assurantiemakelaar of verzekeringsagent immers niet de formele positie van een belastingplichtige, maar uitsluitend de inhoud van de verrichte werkzaamheden doorslaggevend.24. Bijgevolg dient in de onderhavige procedure tevens te worden onderzocht of de door Aspiro verrichte diensten op het gebied van de schadeafwikkeling inhoudelijk overeenstemmen met de werkzaamheden van een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
— Onderhouden van betrekkingen met verzekeraars en verzekeringnemers
35.
Volgens de rechtspraak moet de dienstverrichter allereerst ‘betrekkingen onderhouden’ zowel met één of — in het geval van de assurantiemakelaar25. — meerdere verzekeraars als met verzekeringnemers.26.
36.
Dit is bij Aspiro het geval, aangezien Aspiro zowel rechtens betrekkingen onderhoudt met verzekeraars als feitelijk betrekkingen onderhoudt met de verzekerden, namelijk in het kader van de afwikkeling van hun schade. Een dergelijke, louter feitelijke betrekking, zoals deze ook logischerwijs bestaat tussen een verzekeringstussenpersoon en een verzekerde, is in dat opzicht voldoende.
— Uitoefening van de kernactiviteit van een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon
37.
Bovendien moet de verrichter van diensten die samenhangen met handelingen ter zake van verzekering, op zijn minst de kernactiviteit van een assurantiemakelaar respectievelijk een verzekeringstussenpersoon uitoefenen. Het Hof spreekt in dit verband met name in het arrest Arthur Andersen van de ‘essentiële aspecten’ van een dergelijke activiteit, zoals het zoeken van nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten.27. Dit is immers precies het wezen van de werkzaamheden van een assurantiemakelaar respectievelijk verzekeringstussenpersoon.
38.
Alleen een uitlegging die voor de toepassing van de btw-vrijstelling voor de tweede variant van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn een activiteit in het kader van het sluiten van verzekeringsovereenkomsten als voorwaarde stelt, voldoet voorts aan het in de vaste rechtspraak bevestigde gebod van een strikte uitlegging tegen de achtergrond van het door deze btw-vrijstelling nagestreefde doeleinde.28.
39.
Weliswaar wordt uit de richtlijn zelf noch uit de voorbereidende stukken het doel van de vrijstelling duidelijk.29. Het Hof heeft echter een verband tussen de btw-vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder a), en artikel 401 van de btw-richtlijn vastgesteld. Op grond van deze bepaling is het de lidstaten toegestaan om ‘belastingen op verzekeringsovereenkomsten’ te handhaven. Met de belastingvrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en daarmee samenhangende diensten van de assurantiemakelaar en de verzekeringstussenpersoon wordt derhalve beoogd in deze gevallen een dubbele belasting ten laste van de eindconsument te voorkomen.30.
40.
Dit doel wordt tegen de achtergrond van de voorgeschreven strikte uitlegging in voldoende mate verwezenlijkt wanneer de vrijstelling geldt voor diensten die rechtstreeks verband houden met het sluiten van een verzekeringsovereenkomst. Enkel wanneer deze activiteit zou worden belast, zou de btw-last immers rechtstreeks op de eindconsument rusten.
41.
Indien een verzekeraar — zoals in casu — daarentegen slechts onderdelen van zijn taken die hij in het kader van de lopende verzekering vervult, uitbesteedt aan een derde, rust de daaruit voortvloeiende btw in eerste instantie enkel op de verzekeraar. De uitbesteding zonder meer van een werkzaamheid van de verzekeraar heeft het Hof in zijn arrest Arthur Andersen daarom ook niet kunnen aanmerken als een werkzaamheid van een verzekeringsagent.31.
42.
Volgens de rechtspraak kunnen weliswaar ook werkzaamheden van een assurantiemakelaar of verzekeringsagent die verder gaan dan de bemiddeling bij het sluiten van een verzekeringsovereenkomst, onder de btw-vrijstelling vallen. Dit veronderstelt evenwel dat deze werkzaamheden verband houden met de kernactiviteit van een makelaar of agent, te weten zoeken naar nieuwe klanten en hen in contact brengen met de verzekeraar.32.
43.
Aan deze voorwaarde voldoen de werkzaamheden van Aspiro in casu echter niet. Aspiro is uitsluitend werkzaam op het gebied van de schadeafwikkeling en verricht geen werkzaamheden die gericht zijn op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten.
44.
Derhalve kan worden vastgesteld dat de door Aspiro verrichte werkzaamheden noch die van een assurantiemakelaar noch die van een verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn zijn, aangezien Aspiro niet hun kernactiviteiten uitoefent.
— Richtlijnen inzake het vrije verkeer van verzekeringsbemiddelaars
45.
Iets anders volgt evenmin uit de richtlijnen die het vrije verkeer van verzekeringsbemiddelaars regelen en die door het Verenigd Koninkrijk worden aangevoerd ter ondersteuning van zijn betoog dat de afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen tot de kenmerkende werkzaamheden van assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen behoort. In dit verband verwijst het Verenigd Koninkrijk inzonderheid naar de beschrijvingen van de werkzaamheden in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/92 en artikel 2, punt 3, van richtlijn 2002/92.
46.
Daarbij valt nog te bezien of de betreffende beschrijvingen in deze richtlijnen daadwerkelijk van beslissende betekenis zijn voor de uitlegging van de begrippen assurantiemakelaar en verzekeringstussenpersoon in artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn. Hoewel het Hof reeds in enkele arresten aanvullend heeft gerefereerd aan richtlijn 77/9233., dient echter in aanmerking te worden genomen dat deze richtlijnen het vrije verkeer van verzekeringsbemiddelaars beogen te bevorderen34., terwijl met de in casu onderzochte btw-vrijstelling, zoals is reeds opgemerkt35., andere doeleinden worden nagestreefd. Daarom heeft het Hof in een vergelijkbare situatie bijvoorbeeld een richtlijn ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen niet relevant beschouwd voor de toepassing van een btw-vrijstelling.36.
47.
In geen geval geven richtlijn 77/92 en de vervangende richtlijn 2002/92 echter reden om te twijfelen aan de conclusie dat de activiteit die uitsluitend bestaat in de afwikkeling van schadegevallen geen werkzaamheid van een assurantiemakelaar of verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn vormt.
48.
Bij de beschrijving van de beroepswerkzaamheden van assurantiemakelaars en -tussenpersonen in richtlijn 77/92 en bij de opsomming van de wezenlijke kenmerken van het begrip ‘verzekeringsbemiddeling’ in richtlijn 2002/92 wordt weliswaar telkens het assisteren bij het beheer van verzekeringsovereenkomsten in het geval van een schadegeval, dus het assisteren bij de schadeafwikkeling, vermeld.37. Daarmee wordt evenwel slechts een ondersteunende activiteit bedoeld die bovendien enkel betrekking heeft op de verzekeringsovereenkomsten die met medewerking van de beroepsbeoefenaars tot stand zijn gekomen.
49.
Hiervan moet duidelijk worden onderscheiden de volledige uitvoering van de schadeafwikkeling voor een verzekeraar zoals die in het onderhavige geval aan Aspiro is uitbesteed. In die zin wordt ook in de derde alinea van artikel 2, punt 3, van richtlijn 2002/92 uitdrukkelijk bepaald dat het ‘beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekeringsonderneming’ niet als verzekeringsbemiddeling in de zin van deze richtlijn wordt beschouwd.
c) Tussentijdse conclusie
50.
Per saldo volgt hieruit dat de afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen, zoals door Aspiro uitgevoerd, evenmin als een met handelingen ter zake van verzekering of herverzekering samenhangende dienst, verricht door assurantiemakelaars of verzekeringstussenpersonen, van btw is vrijgesteld krachtens artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
3. Beginsel van fiscale neutraliteit
51.
Tot slot dient nog te worden gepreciseerd dat het besluit waartoe ik gekomen ben, in zijn geheel niet in strijd is met het beginsel van fiscale neutraliteit, dat in de rechtspraak van het Hof van bijzonder belang is.
52.
Uit dit beginsel volgt weliswaar onder meer dat de marktdeelnemers het organisatiemodel moeten kunnen kiezen dat hun uit strikt economisch oogpunt het beste uitkomt, zonder het risico te lopen dat hun activiteiten worden uitgesloten van de vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.38. Deze vrijheid van de verzekeraars zou in het geding kunnen komen aangezien de verzekeraars de behandeling van schadegevallen niet aan een andere onderneming kunnen overdragen zonder met extra btw te worden belast. Deze btw-last is het gevolg van het feit dat de diensten van de andere onderneming, zoals ik heb uiteengezet, niet krachtens artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn van de btw zijn vrijgesteld en de verzekeraar op grond van de in deze bepaling vervatte btw-vrijstelling voor zijn eigen handelingen in de regel geen recht heeft op aftrek van de voorbelasting over de diensten van de andere onderneming overeenkomstig artikel 168, onder a), van de btw-richtlijn
53.
Dat gevolg vloeit evenwel voort uit de omstandigheid dat de aan de verzekeraar verleende belastingvrijstelling — behalve voor verzekeringswerkzaamheden buiten de Unie39. — geen recht verleent op aftrek van voorbelasting. Deze weloverwogen beslissing van de Uniewetgever tast als zodanig de organisatievrijheid van de verzekeraars aan. Telkens als de verzekeraar een dienst van een derde betrekt, zal hij hierover in de regel btw moeten betalen. Zoals advocaat-generaal Poiares Maduro reeds heeft vastgesteld, is dit een normaal gevolg van de toepassing van het gemeenschappelijke btw-stelsel.40.
54.
Tegen deze achtergrond zou het indruisen tegen de wil van de wetgever wanneer elke uitbestede activiteit van een verzekeraar zou worden begrepen in de btw-vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering. Dan zou dit immers ook gelden voor het van derden afgenomen kantoormateriaal van een verzekeraar, want het zou ook onderdeel van zijn organisatiemodel zijn om het benodigde kantoormateriaal niet binnen zijn eigen onderneming te vervaardigen.
55.
Derhalve kan de organisatievrijheid van de belastingplichtigen slechts een rol spelen voor zover voor de uitbestede activiteit eveneens een btw-vrijstelling geldt. Dit is op zijn beurt weer afhankelijk van de bewoordingen, de systematiek en de doelstellingen van deze vrijstelling. In casu is bij de beoordeling van deze aspecten evenwel gebleken dat de uitbesteding zonder meer van de behandeling van schadegevallen aan een derde die geen activiteit met betrekking tot het sluiten van verzekeringsovereenkomsten uitoefent, is uitgesloten van de btw-vrijstelling van artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn.
IV — Conclusie
56.
Gelet op het voorgaande geef ik in overweging de prejudiciële vraag van de Naczelny Sąd Administracyjny te beantwoorden als volgt:
‘De afwikkeling van schade ten gevolge van verzekerde gebeurtenissen die in naam en voor rekening van een verzekeraar wordt uitgevoerd door een derde die geen rechtsbetrekking heeft met de verzekerden en die niet als werkzaamheid heeft het zoeken van klanten en hen met de verzekeraar in contact brengen met het oog op het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, valt niet onder de in artikel 135, lid 1, onder a), van richtlijn 2006/112/EG bedoelde vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑12‑2015
Oorspronkelijke taal: Duits.
Zie in dit verband arresten CPP (C-349/96, EU:C:1999:93), Skandia (C-240/99, EU:C:2001:140), Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621), Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135), Commissie/Griekenland (C-13/06, EU:C:2006:765), JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196), Swiss Re Germany Holding (C-242/08, EU:C:2009:647), BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15) alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty (C-584/13, EU:C:2015:488).
PB L 347, blz. 1.
Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).
Richtlijn 77/92/EEG van de Raad van 13 december 1976 houdende maatregelen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor de werkzaamheden van verzekeringsagent en assurantiemakelaar (ex groep 630 CITI) en houdende met name overgangsmaatregelen voor deze werkzaamheden (PB 1977, L 26, blz. 14).
Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB 2003, L9, blz. 3).
Zie bijvoorbeeld arresten Asociación Española de Banca Privada e.a. (C-67/91, EU:C:1992:330, punt 25), Aprile (C-125/94, EU:C:1995:309, punt 16), PreussenElektra (C-379/98, EU:C:2001:160, punt 38), Elshani (C-459/07, EU:C:2009:224, punt 40) en Križan e.a. (C-416/10, EU:C:2013:8, punt 53).
Zie onder meer arresten Bosman (C-415/93, EU:C:1995:463, punt 61), PreussenElektra (C-379/98, EU:C:2001:160, punt 39), Omega (C-36/02, EU:C:2004:614, punt 20) en Balázs (C-251/14, EU:C:2015:687, punt 26).
Zie bijvoorbeeld arresten Von Colson en Kamann (14/83, EU:C:1984:153, punt 26), Pfeiffer e.a. (C-397/01—C-403/01, EU:C:2004:584, punt 113) alsmede Indėlių ir investicijų draudimas en Nemaniūnas (C-671/13, EU:C:2015:418, punt 56).
Arresten CPP (C-349/96, EU:C:1999:93, punt 15), Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 37), Commissie/Griekenland (C-13/06, EU:C:2006:765, punt 9), BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punt 56) alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty (C-584/13, EU:C:2015:488, punt 27).
Arresten CPP (C-349/96, EU:C:1999:93, punt 17), Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 39), Commissie/Griekenland (C-13/06, EU:C:2006:765, punt 10), Swiss Re Germany Holding (C-242/08, EU:C:2009:647, punt 34), BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punt 58) alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty (C-584/13, EU:C:2015:488, punt 28).
Arresten CPP (C-349/96, EU:C:1999:93, punt 22), BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punt 59) alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty (C-584/13, EU:C:2015:488, punt 30).
Arresten Skandia (C-240/99, EU:C:2001:140, punt 41), Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 41), Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 22), BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punt 58) alsmede Mapfre asistencia en Mapfre warranty (C-584/13, EU:C:2015:488, punt 29).
Arresten SDC (C-2/95, EU:C:1997:278, punt 66), CSC Financial Services (C-235/00, EU:C:2001:696, punten 25-27) en Nordea Pankki Suomi (C-350/10, EU:C:2011:532, punt 24) met betrekking tot het huidige artikel 135, lid 1, onder d) en f), ten aanzien van handelingen betreffende overmakingen en handelingen inzake aandelen; arresten Abbey National (C-169/04, EU:C:2006:289, punt 70) en GfBk (C-275/11, EU:C:2013:141, punt 21) met betrekking tot het huidige artikel 135, lid 1, onder g), ten aanzien van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen; arrest Ludwig (C-453/05, EU:C:2007:369, punt 36) met betrekking tot het huidige artikel 135, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn ten aanzien van de bemiddeling inzake kredieten.
Arresten SDC (C-2/95, EU:C:1997:278, punt 64), CSC Financial Services (C-235/00, EU:C:2001:696, punt 23), Abbey National (C-169/04, EU:C:2006:289, punt 67) en Ludwig (C-453/05, EU:C:2007:369, punt 34).
Zie de bewoordingen van de belastingvrijstelling in artikel 135, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn.
Zie de bewoordingen van de belastingvrijstelling in artikel 135, lid 1, onder g), van de btw-richtlijn.
Arresten Skandia (C-240/99, EU:C:2001:140, punt 36) en Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 43).
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft de behandeling van verzekerings- en financiële diensten [COM(2007) 747 definitief]; op grond daarvan dient in artikel 135 van de btw-richtlijn een lid 1bis met de volgende inhoud te worden opgenomen: ‘De in lid 1, punten a) tot en met e), vastgestelde vrijstellingen gelden voor iedere component van een verzekerings- of financiële dienst die een afzonderlijk geheel vormt en het kenmerkende en essentiële karakter van de vrijgestelde dienst heeft.’
Arresten Linneweber en Akritidis (C-453/02 en C-462/02, EU:C:2005:92, punt 24), Rank Group (C-259/10 en C-260/10, EU:C:2011:719, punt 32) en Zimmermann (C-174/11, EU:C:2012:716, punt 48).
Arresten Deutsche Bank (C-44/11, EU:C:2012:484, punt 45) en Zimmermann (C-174/11, EU:C:2012:716, punt 50); zie in dezelfde zin met betrekking tot de werkingssfeer van een verlaagd belastingtarief arresten Commissie/Frankrijk (C-479/13, EU:C:2015:141, punt 43) en Commissie/Luxemburg (C-502/13, EU:C:2015:143, punt 51).
Arrest Swiss Re Germany Holding (C-242/08, EU:C:2009:647, punt 38).
Zie in dezelfde zin de conclusie van advocaat-generaal Fennelly in de zaak CPP (C-349/96, EU:C:1998:281, punt 31) en van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:8, punt 20).
Arresten Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 32) en JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196, punten 17 en 18).
Arrest Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 29).
Arresten Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 44), Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 33) en JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196, punt 20).
Arrest Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 36) inzake de verzekeringsagent; zie in deze zin ook arrest Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 45) met betrekking tot de assurantiemakelaar.
Zie onder meer arresten Stichting Uitvoering Financiële Acties (348/87, EU:C:1989:246, punt 13), Cimber Air (C-382/02, EU:C:2004:534, punt 25), PFC Clinic (C-91/12, EU:C:2013:198, punt 23) en De Fruytier (C-334/14, EU:C:2015:437, punt 18).
Zie in zoverre de conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:8, punt 13) en van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Skandinaviska Enskilda Banken (C-540/09, EU:C:2010:788, punt 22).
Arresten CPP (C-349/96, EU:C:1999:93, punt 23) en BGŻ Leasing (C-224/11, EU:C:2013:15, punt 67).
Arrest Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 38).
Arrest JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196, punt 18).
Arresten Taksatorringen (C-8/01, EU:C:2003:621, punt 45), Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:135, punt 31) en JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196, punt 19).
Een voorstel van de Commissie (COM [2012] 360 final) tot herformulering van richtlijn 2002/92 dat ook een duidelijke uitbreiding van het begrip ‘verzekeringsbemiddeling’ bevat, heeft bovendien als doel de consumentenbescherming te verbeteren (zie overweging 9 alsmede artikel 2, punt 3, van de richtlijn, zoals gewijzigd bij het voorstel van de Commissie).
Zie punt 39 van deze conclusie.
Arrest Unterpertinger (C-212/01, EU:C:2003:625, punt 37).
Zie artikel 2, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 77/92 en artikel 2, punt 3, eerste alinea, van richtlijn 2002/92.
Arrest JCM Beheer (C-124/07, EU:C:2008:196, punt 28).
Zie artikel 169, onder c), van de btw-richtlijn.
Conclusie van advocaat-generaal Poiares Maduro in de zaak Arthur Andersen (C-472/03, EU:C:2005:8, punt 39).