Rb. Oost-Brabant, 20-12-2018, nr. 18, 1159
ECLI:NL:RBOBR:2018:6370
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
20-12-2018
- Zaaknummer
18_1159
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:6370, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 20‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JNA 2019/3 met annotatie van Meijden, D. van der
Uitspraak 20‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Beheerplan Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel. In het bestreden besluit heeft verweerde de effecten van het gebruik van beregeningsputten onvoldoende onderzocht. Daardoor kan verweerder, door het gebruik uit te zonderen van de Wnb-vergunningplicht, geen invloed meer uitoefenen op het gebruik van de beregeningsputten, ook al heeft dit gebruik negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen. de rechtbank treft zelf de voorlopige voorziening dat het gebruik van legale beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb, indien voor het gebruik van deze beregeningsputten toestemming is verleend, dan wel het gebruik van deze beregeningsputten is geregistreerd in een register van verweerder, GS Limburg, het waterschap Aa en Maas of het waterschap Limburg of het voormalige waterschap Peel en Maasvallei vóór 1 januari 2001.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 18/1159, SHE 18/1174 en SHE 18/1505
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2018 in de zaken tussen
1. [eisers]
[eisers] te [vestigingsplaats] , eisers 1
(gemachtigde: mr. J.G. de Wit),
2. Stichting “Werkgroep Behoud De Peel”, te Deurne, eiseres 2
(gemachtigden: [naam] en [naam] ),
3. Maatschap [eisers 3] , te America, eisers 3
(gemachtigde mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Bouchiba en T.A. Paternotte).
Als derde-partijen hebben deelgenomen aan het geding het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg (verder: GS Limburg) (gemachtigden: A. Geensen en
A. Lahaije) en de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), thans minister van Economische Zaken (EZ).
Procesverloop
In het besluit van 5 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het Natura 2000- beheerplan Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel vastgesteld met instemming van de derde-partijen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 18/1159, dat van eiseres 2 onder zaaknummer SHE 18/1174 en dat van eisers 3 onder zaaknummer SHE 18/1505.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn behandeld op 13 november 2018. Namens eisers 1 is [persoon] verschenen en de gemachtigde. De gemachtigden van eiseres 2 zijn verschenen. Voor eisers 3 zijn verschenen [persoon] en [persoon] bijgestaan door [naam] in plaats van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
GS Limburg heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De minister van EZ is niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De rechtbank zal eerst enkele feiten op een rij zetten. Daarna beoordeelt de rechtbank of alle eisers wel beroep kunnen instellen. Vervolgens zal de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordelen. De relevante wetsartikelen staan in een bijlage bij de uitspraak.
Feiten
2.1
Het Natura 2000-gebied Groote Peel, Deurnsche Peel & Mariapeel is 1.410 hectare groot en ligt op de grens tussen de provincies Noord-Brabant en Limburg. Het is een natuurgebied van internationale klasse. De weidse en waterrijke Peelgebieden zijn een restant van wat ooit een uitgestrekt hoogveenmoeras was. Door turfwinning en de daarop volgende ontginning tot landbouwgrond is het karakter veranderd en is de echte veenvorming grotendeels verdwenen. De kern van de doelstelling voor de Peelgebieden is het op gang brengen van het unieke proces van hoogveenvorming en het beschermen van het nog aanwezige hoogveenlandschap. Verder zijn er doelen voor het behouden van droge heiden en diverse vogelsoorten.
2.2
De gebieden zijn op 10 september 2009 door de minister van LNV (thans EZ) definitief aangewezen als Natura 2000-gebied.
2.3
Het ontwerpbeheerplan heeft van 5 september 2016 tot 17 oktober 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Van die mogelijkheid hebben eiseres 2 en eisers 3 gebruik gemaakt. Van eisers 1 hebben uitsluitend [BV] en [BV] van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.4
Eisers 1 en eisers 3 hebben agrarische percelen in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied. Zij hebben geen percelen in het Natura 2000-gebied.
Ontvankelijkheid
3.1
De rechtbank zal eerst beoordelen of alle eisers wel beroep kunnen instellen. Van eisers 1 hebben niet alle rechtspersonen zienswijzen ingediend. Eisers 1 hebben hiervoor geen goede reden aangegeven. Zij hebben allemaal beroep ingesteld om zo inzicht te geven in hoe de organisatiestructuur van hun bedrijf in elkaar steekt. Dit is echter geen goed excuus voor het feit dat zij niet allemaal zienswijzen hebben ingediend. Op basis van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld door (rechts)personen die redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijzen hebben ingediend. Daarom zal de rechtbank de beroepen van eisers 1, met uitzondering van de beroepen van [BV] en [BV] niet-ontvankelijk verklaren.
3.2
Er kan niet over het gehele Natura 2000-beheerplan en alle daarin opgenomen maatregelen worden geprocedeerd. De bestuursrechter kan alleen oordelen over beroepen tegen handelingen of projecten (die nadrukkelijk worden genoemd het beheerplan) die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied niet in gevaar brengen. Door het beheerplan worden deze handelingen of projecten dan namelijk uitgezonderd van de vergunningplicht op basis van artikel 2.7 tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) of zijn de verboden in hoofdstuk 3 van de Wnb er niet op van toepassing (de verboden in artikel 3.1 en 3.2 zesde lid alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met artikel 3.10 tweede lid van de Wnb). Als deze handelingen of projecten eenmaal in het beheerplan staan beschreven, kan er dan dus niet meer over worden geprocedeerd. Dat volgt ook uit artikel 8.1, tweede lid van de Wnb. Als men van mening is dat door de handelingen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen wel in gevaar komen, zal men beroep moeten instellen tegen het beheerplan (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2018, ECLI:NL: RVS:2018:222). De rechtbank merkt een beschrijving van een handeling die, of een project dat in een Natura 2000-beheerplan wordt uitgezonderd van de vergunningplicht aan als een apart besluitonderdeel.
3.3
Het beroep van eiseres 2 richt zich tegen de gedeeltelijke vrijstelling van de vergunningplicht ten behoeve van het gebruik van beregeningsputten voor grondwateronttrekkingen voor de beregening open teelt nabij het Natura 2000-gebied (als beschreven op pagina 105 en 106 van het bestreden besluit). Het beroep van eiseres 2 is zonder meer ontvankelijk.
3.4
De beroepen van eisers 1 en 3 richten zich tegen in het beheerplan beschreven vernattingsmaatregelen die in de buurt van hun agrarische percelen zijn of worden uitgevoerd ter bevordering van de nakoming van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied en de gevolgen van deze maatregelen voor de waterhuishouding in het gebied. Eisers 1 en 3 stellen dat de handelingen die zijn uitgevoerd, zoals verhoging van de peilopzet, compartimentering en de aanleg van peilgestuurde drainage, de instandhoudingsdoelstellingen niet bevorderen en schade opleveren aan hun percelen. Ook richten de beroepen zich tegen de afwezigheid van maatregelen tegen de lekken in de ondergrond van veengebieden (en daaruit voortvloeiende kwelwaterproblematiek).
3.5
Deze maatregelen worden genoemd in tabel 5.8a van het bestreden besluit. Het zijn maatregelen in het kader van de programmatische aanpak stikstof (PAS-maatregelen). Meer in het bijzonder betreffen het de uitvoering van uitvoeringsplan LIFE-project ‘Let the raised bogs grow’, Mariapeel Deurnsche Peel (genoemd als maatregel E) en de Uitvoering IGU Peelvenen – Mariapeel (genoemd als maatregel I). Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de omgevingsdienst zich op het standpunt heeft gesteld dat voor deze maatregelen en enkele andere PAS-maatregelen (waaronder maatregel B in tabel 5.8b) toch een vergunning op basis van de Wnb was vereist tot het moment waarop het bestreden besluit is genomen. Verweerder heeft geen ander standpunt ingenomen noch heeft verweerder een uitputtende beschrijving gegeven in het bestreden besluit waarin de maatregelen verder zijn gespecificeerd of waarin is aangegeven wat de gevolgen zijn van deze maatregelen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat de betreffende maatregelen projecten of handelingen betreffen waarvoor een vergunning op basis van de Wnb is vereist en dat op basis van het bestreden besluit deze maatregelen zijn uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht.
3.6
Het project Grauwveen, waar eisers 1 voornamelijk over klagen, is al uitgevoerd. Ook andere projecten en handelingen zijn uitgevoerd of grotendeels uitgevoerd. Eisers 1 en 3 stellen beide dat zij schade hebben geleden door de uitvoering van het project Grauwveen. Zij hebben daarmee voldoende procesbelang bij hun beroep, alleen al omdat zij moeten weten of zij schade kunnen claimen vanwege een rechtmatig of vanwege een onrechtmatig besluit.
3.7
De rechtbank concludeert dat ook de beroepen van eisers 1 en 3 ontvankelijk zijn. De rechtbank zou het overigens wel wenselijk vinden als een besluit tot vaststelling van een beheerplan voor een Natura 2000-gebied een overzichtelijke en uitputtende opsomming bevat van projecten en handelingen die zijn uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht. Deze opsomming mist de rechtbank in dit beheerplan en dat maakt het voor derden erg moeilijk om in te schatten of zij beroep moeten en kunnen instellen tegen de vaststelling van het beheerplan of juist niet.
Inhoudelijke beoordeling
4.1
Eisers 1 en eisers 3 juichen de natuurontwikkeling in het nabijgelegen Natura 2000- gebied toe. Zij zijn niet tegen de vrijgestelde projecten en handelingen maar zij vinden dat deze projecten en handelingen als gevolg van lekken in de ondergrond niet goed zijn uitgevoerd, waardoor zij schade lijden. Zij stellen echter niet dat door de projecten en handelingen of de onjuiste uitvoering van deze projecten en handelingen de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied in gevaar komen. Zij willen alleen dat de hydrologische gevolgen van de projecten en handelingen voor het Natura 2000-gebied in samenhang met de omgeving (en de daarin gelegen agrarische percelen van eisers) worden beoordeeld. Met andere woorden, hoe de instandhoudingsdoelstellingen in het Natura 2000-gebied kunnen worden behaald met behoud van het agrarisch gebruik in de omgeving. In het bestreden besluit wordt echter niets gezegd over de waterproblematiek in de omgeving van het Natura 2000-gebied. Er worden geen monitoringsmaatregelen voor de omgeving getroffen. En er is onvoldoende duidelijk waar de lekken in de ondergrond van de veengebieden zitten.
4.2
Eisers 1 en 3 hebben niet gesteld dat de door hen genoemde projecten en handelingen ten onrechte zijn uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht. Zij hebben evenmin gesteld dat de projecten en handelingen de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De gevolgen van handelingen en projecten voor de omgeving van het Natura 2000-gebied hoeven bij de verlening van een Wnb-vergunning of ontheffing van een van de verboden, ook niet te worden onderzocht. De door eisers 1 en 3 aangevoerde gronden leiden daarom niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
4.3
Dat wil overigens niet zeggen dat de overheid helemaal geen rekening hoeft te houden met de (agrarische) omgeving van een Natura 2000-gebied. Voor de meeste projecten en handelingen die worden genoemd in het bestreden besluit zijn ook vergunningen nodig op grond van andere wetten, zoals de Waterwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij de verlening van deze vergunningen moet de overheid de effecten van de projecten en de handelingen op de omgeving in beginsel wel beoordelen en betrekken in de belangenafweging. De zaken waar deze uitspraak over gaat betreffen echter de Wnb- vergunningplicht en de Wnb beschermt in dit verband alleen het Natura 2000-gebied en de daarin voorkomende beschermde kenmerken en soorten.
4.4
De rechtbank merkt ten overvloede op dat in het bestreden besluit de projecten en handelingen zijn uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht, in de bedachte en bedoelde uitvoering, niet in de daadwerkelijke uitvoering. Mochten projecten en handelingen verkeerd zijn uitgevoerd met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten, dan zal verweerder in beginsel moeten handhaven wegens het ontbreken van een Wnb-vergunning of ontheffing als de uitvoerder van het project of de handeling weigert de fouten in de uitvoering ongedaan te maken of de gevolgen ervan voor het Natura 2000-gebied te herstellen.
5.1
Eisers 1 hebben ook aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die zij zullen lijden door de projecten. Tijdens de zitting hebben zij aangegeven dat zij in diverse procedures zijn verwikkeld over schade die zij reeds hebben geleden vóór de vaststelling van het bestreden besluit.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure geen ruimte is voor de beoordeling van (toekomstige) schade. Voor zover eisers 1 bedoelen dat een goede nadeelcompensatieregeling had moeten worden opgenomen in het bestreden besluit, wijst de rechtbank eisers 1 op de mogelijkheid om een verzoek tot tegemoetkoming in schade in te dienen op basis van artikel 6.3 van de Wnb.
6. De rechtbank concludeert dat de beroepen van eisers 1 en 3 ongegrond zijn.
7.1
Eiseres 2 vindt in de eerste plaats dat in het bestreden besluit niet duidelijk is aangegeven of, en zo ja, welk gebruik van beregeningsputten is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht.
7.2
In het bestreden besluit is op pagina’s 105 en 106 geprobeerd aan te geven of het gebruik van beregeningsputten is vrijgesteld en zo ja, om welke putten het gaat. Desgevraagd was verweerder niet in staat om op zitting nader te duiden wat nu precies is vrijgesteld.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van beregeningsputten gevolgen kan hebben voor de grondwaterstand in het Natura 2000-gebied en als zodanig Wnb-vergunningplichtig is, tenzij dit in het beheerplan wordt uitgezonderd van de vergunningsplicht. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, ten aanzien van de uitzondering van het gebruik van beregeningsputten ten behoeve van de beregening voor open teelt, in strijd is met de rechtszekerheid. Het is simpelweg niet duidelijk wat is uitgezonderd en wanneer. De rechtbank houdt het ervoor dat de volgende uitzonderingen zijn benoemd. De rechtbank zal daarbij aangeven wat niet duidelijk is:
- -
Op Limburgs grondgebied is het gebruik van bestaande beregeningsputten ten behoeve van de beregening voor open teelt voor de looptijd van het beheerplan uitgezonderd van de vergunningplicht, mits de maatregelen in hoofdstuk 6 worden uitgevoerd. Bestaande beregeningsputten zijn in dit verband aangeduid als putten die uiterlijk op 1 januari 2008 in het grondwaterregister zijn opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit had moeten onderzoeken of aan de door hem gestelde voorwaarde werd voldaan. Bij het ontbreken van die duidelijkheid, zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat aan het einde van de looptijd van het beheerplan alsnog moet worden vastgesteld dat het gebruik van de bestaande beregeningsputten ten onrechte was uitgezonderd. In dat geval is het gebruik van beregeningsputten tijdens de looptijd van het beheerplan achteraf alsnog Wnb-vergunningplichtig en hebben de gebruikers de verboden in de Wnb overtreden. Daarmee hebben zij, achteraf bezien, mogelijk een strafbaar feit gepleegd op basis van de Wet economische delicten. Dat vindt de rechtbank in strijd met de rechtszekerheid.
- -
In Limburg is het gebruik van nieuwe beregeningsputten niet uitgezonderd. Verwarrend is dat hier wordt gerefereerd aan het beleid van het Waterschap Aa en Maas, terwijl er geen Limburgse gemeenten in het werkgebied van dit waterschap liggen.
- -
Verplaatsing van beregeningsputten buiten de bufferzones van verdroogde natuurgebieden is uitgezonderd, mits de onttrekking op grotere afstand van het Natura 2000-gebied komt en de oude put wordt gesaneerd. Het is onduidelijk of deze uitzondering alleen geldt in Limburg of ook in Noord-Brabant. Ook is onduidelijk wat de grondslag is voor de saneringsverplichting. Het is ook onduidelijk om welke verdroogde natuurgebieden het gaat.
- -
In Limburg is vergroting van de hoeveelheid te onttrekken water uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, mits de maatregelen in hoofdstuk 6 van het bestreden besluit worden uitgevoerd. Het is onduidelijk of is uitgezonderd tot een bepaalde hoeveelheid. Bovendien had verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ook hier moeten onderzoeken of de door hem geformuleerde voorwaarde is vervuld.
- -
Tot slot wordt voor activiteiten aan de Brabantse zijde verwezen naar nadere regels in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant en de in artikel 1.2 van deze verordening opgenomen vrijstelling. Het is niet duidelijk wat verweerder heeft bedoeld met deze verwijzing. Wordt deze verwijzing nu overgenomen in het bestreden besluit of niet? Het is evenmin duidelijk of met deze opmerking mede is bedoeld dat alle voorgaande uitzonderingen enkel betrekking hebben op het gebruik van Limburgse beregeningsputten.
De beroepsgrond slaagt.
8.1
Eiseres 2 stelt dat het effect van beregening, in tegenstelling tot wat in het beheerplan staat, wel van grote omvang is. Eiseres stelt dat bij de berekening van de effecten hiervan in 2010 is uitgegaan van een 10% droog jaar (1996) en niet van een extreem droog jaar.
8.2
Verweerder stelt hierover dat hij bij het nemen van het bestreden besluit de overtuiging had dat de uitzondering ten aanzien van beregening uit grondwater op goede gronden kon worden opgenomen. De effecten van beregening zijn gemodelleerd als onderdeel van de Habitattoets Nieuw Limburgs Peil (NLP) 2010 en overeenkomstig dat beleid uitgezonderd in het beheerplan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de effecten voor het Peelgebied relatief klein zijn. Het herstel van het betreffende habitattype is goed mogelijk, zolang de NLP-maatregelen in het hoofdwatersysteem worden uitgevoerd. Naar aanleiding van hetgeen eiseres 2 in beroep heeft gesteld over het beregeningsbeleid ziet verweerder aanleiding om nader onderzoek te doen naar de effecten van beregening. Bij de beoordeling in 2010 is een extreem droog jaar niet meegenomen, omdat dit technisch moeilijk te modelleren was. Sinds 2010 is een aantal zaken veranderd aan de waterbeheersing. In het nieuwe onderzoek worden extreem droge jaren (met 2018 als uitgangspunt) meegenomen. In afwachting van de resultaten kan verweerder niet met zekerheid stellen dat het beregenen uit grondwater in combinatie met maatregelen in het oppervlaktesysteem weinig effect heeft op het hoogveen in de Peelgebieden.
8.3
Het jaar 2018 is (tot nu toe) een zeer droog jaar. Ter zitting hebben eiseres 2 en verweerder aangegeven dat nog onduidelijk is wat de gevolgen hiervan zijn geweest voor de kwaliteit van het Natura 2000-gebied.
8.4
Gelet op het nadere standpunt van verweerder, is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit de effecten van het gebruik van beregeningsputten onvoldoende zijn onderzocht. Dit heeft tot gevolg dat verweerder, door het gebruik uit te zonderen van de Wnb-vergunningplicht, geen invloed meer kan uitoefenen op het gebruik van de beregeningsputten, ook al heeft dit gebruik negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. Het beroep van een deel van de eisers 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep van de overige eisers 1 en eisers 3 is ongegrond. Het beroep van eiseres 2 is gegrond en leidt tot vernietiging van het bestreden besluit, voor zover hierin voor het gebruik van beregeningsputten een uitzondering is gemaakt ten behoeve van beregening voor de open teelt van de Wnb- vergunningsplicht op basis van artikel 2.7, tweede lid, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb.
10.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, ook al heeft verweerder daarom verzocht. De reden hiervoor is dat verweerder heeft aangegeven dat het onderzoek ongeveer negen maanden zal gaan duren. Dan is de zomer van 2019 al weer bijna voorbij, terwijl niet op voorhand is uitgesloten dat ook deze zomer weer tot droogte en het gebruik van beregeningsputten zal gaan leiden. Bovendien leidt de onduidelijkheid over de omvang van de uitzondering tot rechtsonzekerheid en zal zonder meer een nieuw besluit hierover moeten worden genomen.
10.2
De rechtbank zal volstaan met vernietiging van het bestreden besluit, voor zover hierin het gebruik van beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningplicht en verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen. Als het onderzoek hiervoor aanleiding geeft, kan verweerder een nieuwe uitzondering formuleren. Als dat niet het geval is, komt het geraden voor om dit in ieder geval te onderbouwen in een nieuw te nemen besluit.
11. Ter zitting hebben eisers 1 en 3 aangegeven dat zij al jarenlang beregeningsputten gebruiken en dat dit onbelemmerde gebruik onmisbaar is voor een levensvatbaar agrarisch bedrijf. Eiseres 2 heeft aangegeven dat zij kan leven met een uitzondering voor bestaand gebruik van beregeningsputten dat eerder is vergund en geregistreerd voor 2001. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve de voorlopige voorziening te treffen dat het gebruik van legale beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb, indien voor het gebruik van deze beregeningsputten toestemming is verleend, dan wel het gebruik van deze beregeningsputten is geregistreerd in een register van verweerder, GS Limburg, het waterschap Aa en Maas of het waterschap Limburg of het voormalige waterschap Peel en Maasvallei vóór 1 januari 2001. De rechtbank zal bepalen dat deze voorlopige voorziening vervalt direct na de bekendmaking, op de wettelijk voorgeschreven wijze, van het nieuwe besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eisers] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van de overige eisers 1 en van eisers 3 ongegrond;
- -
verklaart het beroep van eiseres 2 gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit, voor zover hierin voor het gebruik van beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt een uitzondering is gemaakt van de Wnb-vergunningsplicht op basis van artikel 2.7, tweede lid, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb;
- -
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- -
treft de voorlopige voorziening dat het gebruik van legale beregeningsputten ten behoeve van beregening voor de open teelt is uitgezonderd van de Wnb-vergunningsplicht, op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, of van de verboden in artikel 3.1 en 3.2, zesde lid, alsmede 3.5 en 3.6, tweede lid, al dan niet in samenhang met 3.10, tweede lid, van de Wnb, indien voor het gebruik van deze beregeningsputten toestemming is verleend, dan wel het gebruik van deze beregeningsputten is geregistreerd in een register van verweerder, het college van gedeputeerde staten van Limburg, het waterschap Aa en Maas of het waterschap Limburg of het voormalige waterschap Peel en Maasvallei vóór 1 januari 2001;
- -
bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt direct na bekendmaking, op de wettelijk voorgeschreven wijze, van het nieuwe besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres 2 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikelen uit de Wet natuurbescherming
Artikel 2.7, tweede lid Wnb
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Artikel 3.1 Wnb
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
2 Het is verboden opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen.
3 Het is verboden eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid te rapen en deze onder zich te hebben.
4 Het is verboden vogels als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te storen.
5 Het verbod, bedoeld in het vierde lid, is niet van toepassing indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort
Artikel 3.2, zesde lid Wnb
Het is verboden, anders dan voor verkoop, vogels, delen of producten als bedoeld in het eerste lid, onder zich te hebben of te vervoeren, tenzij deze vogels, delen of producten aantoonbaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn gedood of gevangen, onderscheidenlijk verkregen.
Artikel 3.5 Wnb
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2 Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3 Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
4 Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5 Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Artikel 3.6 tweede lid Wnb
Het is verboden, anders dan voor verkoop, dieren of planten als bedoeld in het eerste lid onder zich te hebben of te vervoeren.
Artikel 3.10, Wnb
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of te vernielen, of
c. vaatplanten van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij deze wet, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
2 Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden of van kleinschalige bouwactiviteiten, met inbegrip van het daarop volgende gebruik van het gebied of het gebouwde;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied;
h. in het algemeen belang, of
i. bestendig gebruik.
3 De verboden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, en b, zijn niet van toepassing op de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis voor zover deze dieren zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevinden.
Artikel 8, tweede lid Wnb
Een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, of van een programma als bedoeld in artikel 1.13 heeft uitsluitend betrekking op de beschrijvingen van projecten of andere handelingen als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, handelingen als bedoeld in artikel 3.3, zevende lid, onderdeel b, artikel 3.8, zevende lid, onderdeel b, al dan niet in samenhang met artikel 3.10, tweede lid.