Hof Den Haag, 27-01-2020, nr. 2200422719
ECLI:NL:GHDHA:2020:103
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-01-2020
- Zaaknummer
2200422719
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:103, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑01‑2020; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHDHA:2020:285, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑01‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen Hof voorziet in overgangsrechtelijke overwegingen bij behandeling vordering tot tenuitvoerlegging in hoger beroep
Rolnummer: 22-004227-19
Parketnummers: 05-740188-16 en 21-005145-14 (TUL)
Datum uitspraak: 13 januari 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van
10 september 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Procesgang
De zaak is onder rolnummer 21-005001-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens – op voet van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2016 te Nijkerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) op meerdere tijdstippen op of omstreeks voormelde datum, meerdere goederen, te weten:
- een of meerdere navigatiesystemen, telkens heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist(en) dat deze door diefstal, in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 april te Nijkerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meerdere goederen, te weten:
-meerdere (18) navigatiesystemen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen redelijkerwijs had(den)moeten vermoeden dat deze door diefstal, in elk geval door enig misdrijf waren verkregen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2015 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 108 dagen.
Op 1 januari 2020 is de wet Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in werking getreden.
Ingevolge deze wet is het zesde boek van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd, onder meer met invoering van in hoofdstuk 6 vervatte bepalingen over rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging.
In artikel 6:6:7 is sindsdien bepaald: “Een rechterlijke beslissing als bedoeld in deze titel is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.”
De wetgever heeft ervan afgezien overgangsrechtelijke bepalingen tot stand te brengen, zodat het hof zich aangewezen acht op de commune beginselen van overgangsrecht.
Primair staat daarbij de onmiddellijke werking van nieuwe procesrechtelijke bepalingen voorop. Dat zou in het onderhavige geval betekenen dat het hoger beroep, ofschoon ingesteld op een moment dat tegen het vonnis in zoverre hoger beroep wel openstond, enkel omwille van de beslissing van het openbaar ministerie om de zaak aan te brengen op een zitting, gelegen op een datum waarop inmiddels nieuwe wetgeving geldt ingevolge welke tegen de uitspraak in zoverre geen hoger beroep open staat, verdachte in het geldig ingestelde hoger beroep toch niet-ontvankelijk zou dienen te worden verklaard.
Omdat het hof een dergelijke uitkomst in het licht van het recht van de verdachte op een eerlijk proces onaanvaardbaar acht, zal het hof voor wat betreft zijn oordeel over de ontvankelijkheid van het hoger beroep het oude recht toepassen.
Het hof acht de verdachte derhalve ook ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit in ingesteld tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal die vordering –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Gelderland van 1 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2015, rolnummer 21-005145-14, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Uitspraak 13‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Overgangsrechtelijke overwegingen bij artikel 6:6:7 WvSv (nieuw).
Rolnummer: 22-004227-19
Parketnummers: 05-740188-16 en 21-005145-14 (TUL)
Datum uitspraak: 13 januari 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 september 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 januari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Procesgang
De zaak is onder rolnummer 21-005001-18 aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, en vervolgens – op voet van artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) in verband met de “Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019” (Stcrt. 2019, nr. 2561595) - verwezen naar het gerechtshof Den Haag, dat ingevolge genoemde Regeling is aangewezen als ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, RO.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2016 te Nijkerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader(s) op meerdere tijdstippen op of omstreeks voormelde datum, meerdere goederen, te weten:
- een of meerdere navigatiesystemen, telkens heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) telkens ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen wist(en) dat deze door diefstal, in elk geval door enig misdrijf waren verkregen;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 april te Nijkerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meerdere goederen, te weten:
-meerdere (18) navigatiesystemen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voormelde goederen redelijkerwijs had(den)moeten vermoeden dat deze door diefstal, in elk geval door enig misdrijf waren verkregen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan –overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2015 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 108 dagen.
Op 1 januari 2020 is de wet Wet herziening tenuitvoer-legging strafrechtelijke beslissingen in werking getreden.
Ingevolge deze wet is het zesde boek van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd, onder meer met invoering van in hoofdstuk 6 vervatte bepalingen over rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging.
In artikel 6:6:7 is sindsdien bepaald: “Een rechterlijke beslissing als bedoeld in deze titel is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.”
De wetgever heeft ervan afgezien overgangsrechtelijke bepalingen tot stand te brengen, zodat het hof zich aangewezen acht op de commune beginselen van overgangsrecht.
Primair staat daarbij de onmiddellijke werking van nieuwe procesrechtelijke bepalingen voorop. Dat zou in het onderhavige geval betekenen dat het hoger beroep, ofschoon ingesteld op een moment dat tegen het vonnis in zoverre hoger beroep wel openstond, enkel omwille van de beslissing van het openbaar ministerie om de zaak aan te brengen op een zitting, gelegen op een datum waarop inmiddels nieuwe wetgeving geldt ingevolge welke tegen de uitspraak in zoverre geen hoger beroep open staat, verdachte in het geldig ingestelde hoger beroep toch niet-ontvankelijk zou dienen te worden verklaard.
Omdat het hof een dergelijke uitkomst in het licht van het recht van de verdachte op een eerlijk proces onaanvaardbaar acht, zal het hof voor wat betreft zijn oordeel over de ontvankelijkheid van het hoger beroep het oude recht toepassen.
Het hof acht de verdachte derhalve ook ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit in ingesteld tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal die vordering
–overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Gelderland van 1 juli 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2015, rolnummer 21-005145-14, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. O.E.M. Leinarts en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 januari 2020.
Mr. O.E.M. Leinarts is buiten staat dit arrest te ondertekenen.