Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-09-2018, nr. 200.164.325
ECLI:NL:GHARL:2018:8120
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-09-2018
- Zaaknummer
200.164.325
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:8120, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑09‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1489, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Koop perceel met verplichting tot aanleg van een toegangsweg en vestiging van een erfdienstbaarheid van overpad ten behoeve van aanwonenden. Uitleg van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Eindarrest na getuigenverhoor.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.164.325
(zaaknummer rechtbank Gelderland 260571)
arrest van 11 september 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D.J. Brugge,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager.
1. Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 juli 2017 verwijst het hof naar zijn op die datum uitgesproken tussenarrest. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de processen-verbaal van de op 29 januari 2018 en 12 maart 2018 gehouden getuigenverhoren in enquête en contra-enquête;
- de memorie na enquête van de zijde van [appellant] ;
- de antwoordmemorie na enquête van de zijde van [geïntimeerde] .
1.2
Daarna hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
2.1
Het hof blijft bij hetgeen het in voormeld tussenarrest heeft overwogen en beslist.
2.2
[appellant] is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de aangelegde ontsluitingsweg niet is aangelegd conform de eisen van de gemeente. [appellant] heeft daartoe drie getuigen laten horen, te weten hijzelf en twee ambtenaren van de gemeente Buren, [B] en [C] . In contra-enquête heeft [geïntimeerde] drie getuigen voorgebracht, te weten hijzelf, [D] en [E] .
2.3
[appellant] heeft verklaard niet te weten welke eisen de gemeente aan de weg heeft gesteld. Hij baseert zich (slechts) op hetgeen [B] en [C] hem hebben meegedeeld.
2.4
[B] heeft verklaard dat is afgesproken dat de weg niet openbaar zou worden, dat er een duidelijke afscheiding tussen de openbare weg en de desbetreffende weg zou komen, dat er een adequaat waterafvoersysteem zou komen en dat de weg zou voldoen aan de in het bouwbesluit vermelde regels. Of de weg al dan niet voldoet aan (een van) deze eisen, weet [B] niet. De specificaties, waaraan de weg diende te voldoen, zijn ook niet met haar maar met haar collega [C] besproken. Wel geeft [B] aan dat zij denkt dat de gemeente de weg uiteindelijk niet wilde overnemen omdat is gekozen voor een ander waterafvoersysteem dan de systemen die de gemeente zelf aanlegt.
2.5
[C] heeft verklaard dat het de bedoeling was dat de gemeente de weg na realisering zou overnemen. Daartoe was als eis gesteld dat het hemelwater bovengronds door middel van een wadi-systeem zou worden afgevoerd. Er golden nog meer eisen (verharding, de aanleg van vier parkeerplaatsen en van openbare verlichting) maar of daaraan is voldaan, verklaart [C] niet. [appellant] heeft zelf, zo verklaart [C] , een ontwerp ingediend dat niet aan de eisen van de gemeente voldeed. Later heeft [geïntimeerde] contact gezocht en voorgesteld het hemelwater te laten afvloeien door middel van een aquaflowsysteem waarbij een cunetopbouw dient als buffer voor het af te voeren hemelwater. Hierdoor zou worden voorkomen dat een rioolstelsel zou moeten worden aangelegd, hetgeen niet mogelijk was in verband met verontreiniging van de ondergrond. Volgens [C] wilde de gemeente de weg niet overnemen als het door [geïntimeerde] voorgestelde systeem zou worden aangelegd, omdat de gemeente met een dergelijk systeem geen ervaring had. Het voorgestelde (en uiteindelijk gekozen) systeem had als nadeel dat er regelmatig intensief moet worden gereinigd en dat bij eventuele werkzaamheden aan kabels en leidingen onder de weg het systeem zou worden beschadigd en het opnieuw zou moeten worden aangelegd. De gemeente wilde die kosten niet dragen, aldus [C] . Uiteindelijk zijn, ook in overleg met het Waterschap, een pompinstallatie en een persleiding van de pomp naar open water aangelegd.
2.6
[geïntimeerde] heeft verklaard dat niet hij, maar [D] het overleg met de gemeente over de aanleg van de weg heeft gevoerd. Op verzoek van [D] heeft [geïntimeerde] een bepaald soort pomp aangeschaft. Toen de weg eenmaal klaar was, wilde de gemeente deze niet overnemen, omdat het watersysteem niet paste in het systeem dat de gemeente zelf hanteert.
2.7
[D] heeft verklaard dat [geïntimeerde] hem carte blanche heeft gegeven om de weg aan te leggen conform de eisen van de gemeente. Volgens [D] bleek al vanaf het eerste begin dat de gemeente de weg niet wilde overnemen. Met betrekking tot de waterafvoer verklaart [D] dat een wadi-systeem niet toereikend zou zijn geweest in verband met de bodemgesteldheid (dikke klei). Afwatering op de nabijgelegen sloot mocht niet en uiteindelijk is gekozen voor opslag onder de weg. Dit is gebeurd in overleg met zowel de gemeente als het waterschap. De gemeente heeft wel een leiding aangelegd naar een nabijgelegen sloot om water te kunnen afvoeren als de ondergrondse opvang het wateraanbod niet aankan. Naar aanleiding van de door de getuige [C] gemaakte opmerkingen over onderhoud geeft [D] aan dat hij meent dat (slechts) eens in de tien jaar onderhoud moet worden uitgevoerd. De kabels en leidingen zijn naast en niet onder de weg aangelegd, zodat bij onderhoud daaraan het systeem niet aantast of beschadigt. De weg voldoet volgens [D] aan de eisen van het bouwbesluit.
2.8
[E] heeft verklaard de gemeente zelf is teruggekomen van het aanvankelijk door haar voorgestelde wadi-systeem. Dit zou niet (meer) mogelijk zijn geweest, aldus [E] . Voor zover [E] weet is de weg aangelegd conform de door de gemeente gestelde (nieuwe) eisen en ook conform de in het bestemmingsplan gestelde eisen.
2.9
De door de getuigen afgelegde verklaringen komen op enkele punten niet overeen. Indien echter moet worden uitgegaan van de verklaringen van [B] en [C] , dan moet de conclusie zijn dat niet is aangetoond dat de weg niet voldoet aan de algemene, door de gemeente gestelde, eisen, maar dat de gemeente moeite had met de keuze van het waterafvoersysteem. Dit systeem wijkt af van de systemen die de gemeente zelf aanlegt en (alleen) om die reden besloot zij de weg niet over te nemen. De gemeente had met het gekozen systeem geen ervaring. Ook uit de verklaring van [C] moet echter worden opgemaakt dat, hoewel de gemeente de weg niet wilde overnemen, zij aan de uiteindelijk gekozen oplossing wel heeft meegewerkt en zij zelfs (op haar kosten) een persleiding van de pomp naar open water heeft aangelegd.
2.10
Door [D] en ook [E] is verklaard dat het door de gemeente gewenste wadi-systeem ontoereikend (of zelfs onmogelijk) zou zijn geweest in verband met de gesteldheid van de bodem (zware klei). Naar het oordeel van het hof is er geen reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. [appellant] heeft in zijn memorie na enquête wel gesteld dat [C] dit deel van de verklaring van deze getuigen zou betwisten, maar hij heeft nagelaten een (nadere) verklaring van [C] in het geding te brengen, zodat aan deze betwisting voorbij gegaan zal worden.
2.11
Naar het oordeel van het hof voldoet de weg dan ook aan de daaraan gestelde en te stellen eisen. Dit betekent dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van het hem opgedragen bewijs. Zoals al in het tussenarrest werd overwogen, kan [appellant] zich ter afwering van de vordering van [geïntimeerde] niet beroepen op de omstandigheid dat de gemeente, omdat een waterafvoersysteem is aangelegd, waarmee zij geen ervaring had, de weg uiteindelijk niet heeft willen overnemen. Dit betekent dat de grieven falen en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen kosten zullen worden vastgesteld op:
Griffierecht € 704,-
Getuigentaxen € 75,-
Salaris van de advocaat € 3.477,50 (2,5 punt x tarief III)
Samen € 4.256,50
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 10 september 2014,
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot de tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen kosten op € 779,- aan verschotten en € 3.477,50 aan salaris voor de advocaat,
verklaart dit arrest, voor zover het deze kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, H.E. de Boer en W.C. Haasnoot en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.