Hof 's-Hertogenbosch, 03-10-2013, nr. HV 200.130.594/01, nr. HV 200.130.557/01
ECLI:NL:GHSHE:2013:4473, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-10-2013
- Zaaknummer
HV 200.130.594/01
HV 200.130.557/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:4473, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑10‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2632, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
art. 254 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
Opleidingen Legal 2014/63
Uitspraak 03‑10‑2013
Inhoudsindicatie
1:254 BW; ondertoezichtstelling kinderen na geweldsdelict van vader tegen de moeder
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 3 oktober 2013
Zaaknummers : HV 200.130.594/01 (schorsingsverzoek)
HV 200.130.557/01 (hoofdzaak)
Zaaknummer eerste aanleg : C01/263039 / JE RK 13/802MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Eindhoven,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2013.
2. Het geding in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer HV 200.130.557/01 (de hoofdzaak)
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2013, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [dochter A] en [dochter B] alsnog af te wijzen.
In de zaak met zaaknummer HV 200.130.594/01 (het schorsingsverzoek)
2.2.
Bij verzoekschrift met producties, eveneens ingekomen ter griffie op 22 juli 2013, heeft de moeder aanvullend verzocht de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen.
In beide zaken
2.3.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2013, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E. van der Aalst;
- -
[de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. M. Pisters-van Rooij;
- -
de stichting, vertegenwoordigd door de heer S. Meessen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 juni 2013;
- -
de brief van de raad d.d. 25 juli 2013;
- -
de brieven met bijlagen van de advocaat van de moeder d.dis 12 augustus 2013, 14 augustus 2013, 29 augustus 2013 en 3 september 2013;
- -
de ter zitting overgelegde pleitnotitie van de advocaat van de moeder
3. De beoordeling
De hoofdzaak
3.1.
Uit de in augustus 2012 verbroken relatie van de moeder en de vader, zijn geboren:
- -
[dochter A] (hierna: [dochter A]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
- -
[dochter B] (hierna: [dochter B]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
De ouders oefenen gezamenlijk gezag uit over [dochter A].
De moeder is alleen belast met het gezag over [dochter B].
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant de kinderen onder toezicht van de stichting gesteld voor de duur van een jaar, uiterlijk tot 18 juli 2014.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, voert ze, kort samengevat, aan dat de beslissing van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd en dat het raadsrapport onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De moeder heeft bij de kinderen een tweetal psychologische onderzoeken laten afnemen, waaruit blijkt dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. De kinderen functioneren adequaat en zitten goed in hun vel.
Verder betwist de moeder dat de kinderen worden belast met de strijd van de ouders over het verbreken van de relatie. De vader heeft geen contact meer gehad met de kinderen en de moeder zorgt ervoor dat zij de kinderen niet betrekt in de afwikkeling van het einde van haar relatie met de vader. Dat zij bang is voor de vader sinds hij haar op 26 september 2012 probeerde te vermoorden, laat zij niet merken aan de kinderen.
Dat de kinderen geen contact met de vader hebben, is volgens de moeder evenmin een reden die een ondertoezichtstelling rechtvaardigt.
3.4.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het rapport van 14 mei 2013 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en in samenspraak met meerdere terzake deskundige medewerkers is opgesteld. De raad persisteert bij zijn eerder ingenomen standpunt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de kinderen door de moeder weggehouden worden bij de vader en de kinderen professionele begeleiding nodig hebben om het beeld dat de kinderen van hun vader hebben naar aanleiding van de gebeurtenissen op 26 september 2012 bij te schaven en zij niet de rest van hun leven daarmee hoeven te leven.. De raad heeft er geen vertrouwen in dat de moeder in het vrijwillig kader de vereiste hulpverlening voor de kinderen zal realiseren.
3.5.
De stichting heeft aangegeven inmiddels een gesprek met de vader te hebben gehad, maar door omstandigheden nog geen introductiegesprek met de moeder te hebben gehad. De stichting is van mening dat de beschikking van de rechtbank in stand dient te blijven en acht het van belang dat de kinderen een reëel beeld van hun beide ouders krijgen
3.6.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij de ondertoezichtstelling van [dochter B] en [dochter A] ondersteunt.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige bedreiging als bedoeld in artikel 1:254 lid 1 BW eerst aan te nemen is, wanneer in de actuele situatie van de minderjarige concrete, niet mis te verstane aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat het geweldsincident van 26 september 2012 – waarbij de vader de moeder in het bijzijn van de kinderen heeft aangevallen met een zwaard, althans met een daarop gelijkend voorwerp – een zeer ernstig voorval is, hetgeen ook door de vader wordt onderschreven. De vader wordt naar verwachting hiervoor strafrechtelijk vervolgd.
Naar aanleiding van dit gebeuren heeft de moeder onmiddellijk al het contact met de vader verbroken. De kinderen hebben hun vader sinds 26 september 2012 niet meer gezien of anderszins contact met hem gehad. Ter zitting van het hof heeft de moeder verklaard dat zij het op dit moment in het belang van de kinderen acht dat zij geen contact meer hebben met de vader. In de voorhanden gedingstukken is voorts te lezen dat de kinderen zich in toenemende mate steeds negatiever uitlaten over hun vader. Desgevraagd heeft de moeder niet kunnen aangeven wat er nodig is om de vader weer toe te laten in het leven van de kinderen.
Hoewel het hof zich zeer wel kan voorstellen dat de moeder lijdt onder hetgeen er op 26 september 2012 is voorgevallen, is het hof van oordeel dat als gevolg van het geweldsincident niet als vanzelfsprekend ook ieder contact tussen de vader en de kinderen kan en mag worden verbroken.
3.7.3.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging zoals bedoeld in artikel 1:254 BW, nu de kinderen getuige zijn geweest van het gewelddadige incident tussen hun ouders op 26 september 2012. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de kinderen hulp althans begeleiding dient te worden geboden ter verwerking van het huiselijk geweld waarvan zij getuige waren en in staat worden gesteld het beeld dat daardoor van hun vader is ontstaan bij te stellen. Het van de ene op de andere dag verdwijnen van de vader uit het leven van de kinderen, met als gevolg vervreemding van de vader, houdt zeker in de onderhavige situatie een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen in.
3.7.4.
De toezegging van de moeder dat zij vrijwillige hulpverlening voor de kinderen zal inschakelen indien nodig, acht het hof onvoldoende om bovenstaande bedreiging weg te nemen, nu de moeder stellig en herhaaldelijk heeft verklaard dat het fantastisch gaat met de kinderen en dat zij goed in hun vel zitten. De moeder heeft zowel voor zichzelf als voor de kinderen geen hulpvraag en lijkt geen besef te hebben van de gevolgen die de gebeurtenissen van 26 september 2012 en het afbreken van elk contact met de vader voor de kinderen hebben. Het hof heeft ernstige bedenkingen bij de opmerking van de moeder dat het ‘beter dan ooit’ gaat met de kinderen. De moeder lijkt onvoldoende in staat vanuit het belang van de kinderen te denken en handelen waar het gaat om de verwerking van het gebeuren van 26 september 2012 en de plaats van de vader in hun leven. Niet te verwachten is dan ook dat de moeder er voor zorg zal dragen dat de kinderen de nodige behandeling dan wel begeleiding zullen krijgen. Het dwingend kader van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat [dochter A] en [dochter B] de kans krijgen hun ervaringen te verwerken en dat bezien wordt wat de mogelijkheden zijn voor het contactherstel tussen de vader en de kinderen.
3.7.5.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Al hetgeen verder aangevoerd door de moeder kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.7.6.
De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 810a, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarin, kort gezegd, in kinderbeschermingszaken de ouders het recht wordt gegeven de rechter te verzoeken een deskundige te benoemen en nader onderzoek te laten verrichten.
Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen: een nader onderzoek, zoals door de moeder verzocht, kan naar het oordeel van het hof niet mede tot de beslissing van de zaak leiden. Anders dan de moeder ziet het hof in de kwaliteit en de wiize van totstandkoming van het raadsrapport geen aanleiding tot een nader onderzoek.
3.7.7.
Tot slot merkt het hof het volgende op.
Het hof kan zich voorstellen dat de moeder angstig is voor de vader. Volgens de moeder heeft zij de traumatische gebeurtenis van 26 september 2012 inmiddels verwerkt, althans grotendeels verwerkt, met ondersteuning vanuit haar netwerk. Het hof vraagt zich af of ondersteuning vanuit het netwerk wel voldoende is voor de moeder om het incident te verwerken en of voor haar als hoofdopvoeder, met name ook in het belang van de kinderen, professionele hulp aangewezen is. Het hof acht het van belang dat de stichting hier met de moeder over in gesprek gaat.
Het schorsingsverzoek
3.8.
Het hof komt aan een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek niet toe, omdat op de mondelinge behandeling van 10 september 2013 de hoofdzaak en het schorsingsverzoek tegelijkertijd zijn behandeld en in beide zaken op 3 oktober 2013 de uitspraak volgt. De moeder heeft dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het schorsingsverzoek door het hof en het hof zal het verzoek daarom afwijzen.
3.9.
Beslist dient te worden als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C. Warnaar en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.