type: 2628coll: 2431
Rb. Den Haag, 17-07-2019, nr. C/09/554916 / HA ZA 18-686
ECLI:NL:RBDHA:2019:7282
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
17-07-2019
- Zaaknummer
C/09/554916 / HA ZA 18-686
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:7282, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑07‑2019; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
JOR 2019/290 met annotatie van Oostrum, C.H.A. van
Uitspraak 17‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis. Curator vordert terugbetaling van een door failliete vennnootschap betaald bedrag aan moedervennootschap, dit primair tot nakoming nakoming van een lening; subsidiair als regres op medeschuldenaren; meer subsidiair op grond van onverschuldigde betaling. Rechtbank bepaalt dat partijen zich nader uitlaten over uiteindelijke bestemming van het betaalde bedrag.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/554916 / HA ZA 18-686
Vonnis van 17 juli 2019
in de zaak van
[de curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van GYM FITNESS ROTTERDAM B.V. te Delft,
eiser,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
AMBITION FACTORY B.V. te Maasdijk, gemeente Westland,
gedaagde,
advocaat mr. B.G. van Twist te ’s-Gravendeel, gemeente Hoeksche Waard.
Partijen zullen hierna ‘de curator’ en ‘Ambition Factory’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 12 juni 2018, met producties;
- -
de conclusie van antwoord van 12 september 2018, met producties;
- -
het tussenvonnis van 17 oktober 2018, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- -
het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2019, de daarin genoemde stukken en de opmerkingen over het proces-verbaal van Ambition Factory bij brief van 25 maart 2019 en van de curator bij brief van 27 maart 2019.
1.2.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Ambition Factory is enig aandeelhouder en bestuurder van de op 16 maart 2006 opgerichte vennootschap AmBition Sportburo B.V. (hierna: ‘AS’). AS houdt zich bezig met detachering op het gebied van sport(onderwijs).
2.2.
Ambition Factory was eveneens enig aandeelhouder en bestuurder van de op 30 maart 2015 opgerichte vennootschap Gym Fitness Rotterdam B.V. (hierna: ‘GFR’). GFR was opgericht met het oog op de exploitatie van een fitnesscentrum in Rotterdam. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2016 is GFR in staat van faillissement verklaard en de curator aangesteld.
2.3.
Ambition Factory en GFR zijn op 18 mei 2015 een rekening-courantovereenkomst overeengekomen. Ook tussen Ambition Factory en AS bestaat een rekening-courantovereenkomst.
2.4.
Op 11 september 2015 heeft GFR samen met Ambition Factory en AS een financieringsovereenkomst gesloten met Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A. (hierna: ‘Rabobank’), waarvan een geldlening van € 10.000,- en een van € 20.000,- onderdeel uitmaakten. Naast de geldlening bevat de financieringsovereenkomst de afspraak dat Rabobank een bankgarantie van € 42.000,- stelt ten behoeve van de verhuurder van het te huren pand voor het door GFR te starten fitnesscentrum, te weten de gemeente Rotterdam.
In de financieringsovereenkomst zijn AS, Ambition Factory en GFR zowel samen als ieder afzonderlijk gedefinieerd als “debiteur/kredietnemer”. De Rabobank is gedefinieerd als “bank”. In de voettekst staat op elke pagina onder meer vermeld “Financieringsvoorstel aan Ambition Factory B.V. c.s.” In de financieringsovereenkomst is verder voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
“De nieuwe financiering bestaat uit:
Geldlening van EUR 10.000,--
Geldlening van EUR 20.000,--
Bankgarantie van EUR 42.000,--”
(…)
De geldlening wordt door de bank verstrekt aan de debiteur (hoofdelijk)
(…)
De geldlening wordt met ingang van de datum van opname van de geldlening (…) geadministreerd op naam van: Gym Fitness Rotterdam B.V.
(…)
Bestedingsdoel: De geldlening mag uitsluitend worden gebruikt voor de financiering van de opstartkosten van Gymfitness Rotterdam
(…)
De bankgarantie wordt door de bank afgegeven aan: De Gemeente Rotterdam.
(…)
De contragarantie hiervoor wordt (hoofdelijk) gesteld door: Gym Fitness Rotterdam B.V., Ambition Factory B.V. en AmBition Sportburo B.V.
(…)
Hoofdelijke verbintenissen: Als er meer debiteuren of kredietnemers zijn, zijn alle verbintenissen tot betaling van een geldsom, waaronder ook begrepen de behandelingskosten en provisies, hoofdelijke verbintenissen voor de debiteur en/of de kredietnemer.”
2.5.
Op 18 september 2015 heeft GFR (per saldo, na inhouding van provisie) € 28.500,- van het krediet bij Rabobank opgenomen. Diezelfde dag heeft GFR eenzelfde bedrag overgemaakt naar een bankrekening op naam van Ambition Factory. Deze overboeking is niet in de administratie van GFR verwerkt. Ambition Factory heeft diezelfde dag een bedrag van € 27.000,- overgeboekt van haar bankrekening naar de bankrekening van AS onder vermelding van “storting”.
2.6.
Op 26 oktober 2015 heeft Ambition Factory € 500,- over laten boeken naar de bankrekening van GFR onder vermelding van “lening”.
2.7.
In de digitale administratie, de financiële administratie en de jaarrekening van GFR over 2015 staat een schuld van € 500,- vermeld aan Ambition Factory onder rekening-courant. De geldlening van € 30.000,- van Rabobank aan onder andere GFR komt hierin niet voor.
2.8.
Tot het faillissement van GFR in 2016 hebben GFR en Ambition Factory diverse bedragen naar elkaar overgemaakt en vermeld in de administratie. Per saldo hebben GFR en Ambition Factory in 2016 hetzelfde bedrag van elkaar ontvangen.
2.9.
Rabobank heeft op 23 augustus 2016 haar vordering in het faillissement van GFR ingediend bij de curator. Rabobank deelde de curator mee dat de schuld van GFR in totaal € 68.507,14 (plus rente en kosten) bedroeg, inclusief het bedrag van € 42.000,- voor de bankgarantie aan de gemeente. Uiteindelijk is de bankgarantie geretourneerd, waarna uit hoofde van de geldleningen een vordering van € 27.151,30 resteerde. Dit bedrag is verrekend met het creditsaldo van GFR bij Rabobank (€ 38.540,88), wat ertoe heeft geleid dat Rabobank in september 2017 het resterende creditsaldo van € 11.389,58 aan de boedel heeft afgedragen.
2.10.
Ambition Factory en AS zijn niet op grond van hun hoofdelijke verbondenheid onder de financieringsovereenkomst aangesproken door Rabobank tot terugbetaling van enig bedrag uit de geldleningen.
2.11.
Bij e-mail van 4 oktober 2016 heeft de curator Ambition Factory verzocht om binnen vijf dagen € 26.000,- te betalen. Ambition Factory heeft aan dat betalingsverzoek niet voldaan.
3. Het geschil
3.1.
De curator vordert dat Ambition Factory, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 28.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, althans wettelijke rente, met ingang van 18 september 2015, althans 9 oktober 2016, althans juni 2018, alsmede € 1.055,- aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van Ambition Factory in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De curator legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat Ambition Factory op grond van een geldleningsovereenkomst verplicht is tot terugbetaling van € 28.000,- aan de boedel van GFR. Subsidiair stelt de curator dat er sprake is van een regresvordering. De financieringsovereenkomst met Rabobank is door GFR, Ambition Factory en AS hoofdelijk aangegaan, en GFR is uitgewonnen voor een gedeelte dat haar onderlinge deel te boven is gegaan voor een bedrag van € 32.000,- of € 33.000,-. Meer subsidiair doet de curator een beroep op onverschuldigde betaling.
3.3.
Ambition Factory voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Overeenkomst van geldlening?
4.1.
De curator stelt dat GFR op 18 september 2015 een geldbedrag van € 28.500,- aan Ambition Factory heeft uitgeleend. Het bestaan van de geldlening blijkt volgens hem uit de omstandigheid dat GFR en Ambition Factory een rekening-courantovereenkomst hebben gesloten, uit de overboeking van € 28.500,- van GFR aan Ambition Factory op 18 september 2015 en de terugbetaling van € 500,- door Ambition Factory aan GFR onder vermelding van “lening” op 26 oktober 2015. Ook heeft de curator vastgesteld dat de geldlening van Rabobank en de geldlening van GFR aan Ambition Factory ten onrechte niet zijn verwerkt in de administratie en jaarrekening van GFR, maar dat daarin wel is verwerkt dat de betaling van € 500,- van Ambition Factory aan GFR een geldlening van Ambition Factory is. Hieruit blijkt volgens de curator dat Ambition Factory het bedrag van (per saldo) € 28.000,- in feite naar zich toe heeft getrokken en het niet heeft aangewend voor de financiering van de opstartkosten van GFR. Ambition Factory heeft betwist dat er in dit verband sprake was van een geldlening tussen GFR en Ambition Factory.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of tussen GFR en Ambition Factory een geldlening tot stand is gekomen stelt de rechtbank het volgende voorop. Van een overeenkomst van geldlening is sprake in het geval de uitlener een geldbedrag ter beschikking stelt aan de lener en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstig geldbedrag terug te betalen.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen overeenkomst van geldlening tussen GFR en Ambition Factory bestaat uit hoofde waarvan de overboeking van het bedrag van
€ 28.500,- van GFR naar Ambition Factory plaatsvond. Niet is komen vast te staan dat Ambition Factory zich tegenover GFR heeft verbonden om het ontvangen bedrag van
€ 28.500,- terug te betalen aan GFR.
4.4.
Ambition Factory, GFR en AS waren hoofdelijk kredietnemers in de financieringsovereenkomst met Rabobank. Het aan hen toegekende krediet was weliswaar uitsluitend bestemd voor de opstartkosten van GFR en werd door Rabobank geregistreerd (op een bankrekening) op naam van GFR, maar die omstandigheden nemen niet weg dat Ambition Factory en AS medekredietnemers in de financieringsovereenkomst zijn en in beginsel dus ook over het krediet konden beschikken. Ambition Factory heeft in dat verband ook onbetwist en niet onbegrijpelijk toegelicht dat Ambition Factory (als bestuurder) het geld verdeelde en bepaalde welke schulden met betrekking tot gemaakte opstartkosten ten behoeve van het fitnesscentrum door welke vennootschap met het Rabobankkrediet moesten worden betaald (zoals bijvoorbeeld AS de huur van het pand en de leaseverplichtingen van de fitnessapparatuur betaalde). De enkele overboeking van de € 28.500,- op 18 september 2015 naar Ambition Factory kan dan ook niet als indicatie voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening worden aangemerkt; het moet ervoor worden gehouden dat GFR hiermee zorgde dat het geld bij Ambition Factory kwam. Vervolgens kon Ambition Factory volgens de bij haar gangbare praktijk de besteding daarvan aan de opstartkosten van GFR regelen. Dat GFR als enige van de kredietnemers bij de financieringsovereenkomst het door Rabobank verleende krediet kon opnemen is dus geen aanwijzing dat zij als enige dit geld mocht gebruiken. Ook de betwisting van de curator dat het geldbedrag daadwerkelijk ten behoeve van GFR is besteed, maakt nog niet er sprake is van een overeenkomst tot geldlening van GFR aan Ambition Factory.
4.5.
De primaire grondslag waarop de curator zijn vorderingen heeft gebaseerd, slaagt daarom niet.
Regres?
4.6.
Subsidiair heeft de curator zich op het standpunt gesteld dat GFR uit hoofde van art. 6:10 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een regresvordering heeft op Ambition Factory (en AS) voor zover GFR is uitgewonnen boven het gedeelte dat haar aanging. De curator stelt dat GFR de gehele lening én kosten (in totaal nog meer dan het gevorderde bedrag, namelijk € 32.000,- of € 33.000,-) heeft betaald aan Rabobank, terwijl alleen Ambition Factory daarvan heeft geprofiteerd. Omdat de geldlening van Rabobank GFR niet aanging, betekent dat in de onderlinge verhouding tussen de hoofdelijk schuldenaren dat GFR een onderlinge draagplicht van 0% heeft ten aanzien van de geldlening. Ten slotte is GFR voor 100% gedelgd en dus voor 100% meer dan het deel dat haar aangaat.
4.7.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit betoog het volgende voorop. De geldlening onder de financieringsovereenkomst was een hoofdelijke schuld van GFR, Ambition Factory en AS aan Rabobank. Ook staat als onweersproken vast dat die hoofdelijke schuld volledig door GFR aan Rabobank is voldaan, al dan niet door verrekening. Vervolgens ligt als te beantwoorden vraag voor, in hoeverre GFR hiermee een groter deel van de schuld heeft voldaan dan het gedeelte dat GFR in de onderlinge verhouding met de medeschuldenaren Ambition Factory en AS aangaat. Voor dat meerdere deel krijgt GFR dan immers een regresvordering op Ambition Factory en AS, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat Ambition Factory en AS aangaat (artt. 6:10 lid 2 en 6:12 lid 1 BW).
4.8.
Met betrekking tot de bepaling van de onderlinge draagplicht van de hoofdelijke schuldenaren geldt het volgende. Op grond van art. 6:10 BW zijn hoofdelijke schuldenaren verplicht om in de schuld en in de kosten bij te dragen, voor het gedeelte dat ieder in hun onderlinge rechtsverhouding aangaat. De grootte van ieders bijdrageplicht hangt af van de onderlinge rechtsverhouding van de schuldenaren. Indien geen afspraken zijn gemaakt of geen regeling is getroffen over de toerekening van leningen en kredieten die zijn verstrekt aan twee of meer van tot de groep behorende vennootschappen gezamenlijk, wordt hun onderlinge draagplicht bepaald door het antwoord op de vraag wie de schuld aangaat.
Bij de beantwoording van deze vraag moet erop worden gelet wie de lening of het krediet heeft gebruikt of tot wiens beschikking de lening of het krediet is gekomen, en ook op alle overige relevante omstandigheden van het geval (vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4206).
4.9.
Buiten discussie staat dat Rabobank aan GFR, Ambition Factory en AS de geldlening heeft verstrekt met als uitsluitend bestedingsdoel de opstartkosten van GFR (zie 2.4). Ook staat vast dat GFR uiteindelijk door Rabobank voor de gehele geldlening is uitgewonnen en niet Ambition Factory of AS, terwijl het door GFR van het krediet opgenomen bedrag van € 28.500,- op 18 september 2015 onmiddellijk aan Ambition Factory is overgemaakt.
Onvoldoende toegelicht is evenwel wat de (verdere) bestemming is geweest van dit geldbedrag en in hoeverre het feitelijk daadwerkelijk is aangewend voor de opstartkosten van GFR. Ambition Factory heeft slechts gesteld dat het geldbedrag via AS is gebruikt ten behoeve van (de opstartkosten van) GFR. AS had GFR namelijk voorgefinancierd en was schuldeiser van GFR, aldus Ambition Factory. De curator heeft op zijn beurt betwist dat het geldbedrag is aangewend voor de opstartkosten van GFR. Binnen de groep van vennootschappen zijn namelijk diverse bedragen aan elkaar overgemaakt, waardoor de betaling van de € 27.000,- van Ambition Factory aan AS niet te koppelen valt aan het vergoeden van de voorfinanciering van het fitnesscentrum door AS.
4.10.
Voordat de rechtbank over de regresgrondslag bij (eind)vonnis kan beslissen, heeft de rechtbank behoefte aan een nadere feitelijke toelichting van Ambition Factory van haar stelling dat het geldbedrag daadwerkelijk via AS is besteed aan de opstartkosten van GFR. De rechtbank draagt Ambition Factory daarom op de voet van artikel 22 lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering op om bij akte haar stelling – dat Ambition Factory het ontvangen geld (via AS) heeft aangewend voor de opstartkosten van GFR – nader concreet toe te lichten, zoveel mogelijk gestaafd met nadere bescheiden. De curator mag daarop bij antwoordakte reageren.
4.11.
De rechtbank verzoekt partijen om in hun akte en antwoordakte desgewenst ook op het volgende in te gaan. Ambition Factory heeft gesteld dat zij op 18 september 2015 van het van GFR ontvangen bedrag van € 28.500,- een bedrag van € 27.000,- heeft overgeboekt naar AS. Partijen dienen in hun akte toe te lichten welke gevolgen deze omstandigheid naar hun mening heeft voor de onderlinge draagplicht van GFR, Ambition Factory en AS (en de eventuele daaraan verbonden regresvordering), in het licht van het hiervoor onder 4.8 aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om met elkaar (opnieuw) de mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 28 augustus 2019 voor het nemen van een akte door Ambition Factory over hetgeen is vermeld onder 4.10 en 4.11;
5.2.
bepaalt dat de curator op de rol van 25 september 2019 een antwoordakte zal kunnen nemen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑07‑2019