Rb. Dordrecht, 01-11-2007, nr. 11/500184-06
ECLI:NL:RBDOR:2007:BB6979
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
01-11-2007
- Zaaknummer
11/500184-06
- LJN
BB6979
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2007:BB6979, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 01‑11‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 01‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Veroordeling tot 1 maand gevangenisstraf wegens diefstal van een lokfiets. Uitspraak is vervolg op LJN AX0773, in welk vonnis het OM niet-ontvankelijk is verklaard. Met in achtneming van het oordeel van het gerechtshof waarbij LJN AX0773 is vernietigd, volgt nu veroordeling.
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500184-06
Zittingsdatum : 18 oktober 2007
Uitspraak : 01 november 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft – na verwijzing door de politierechter naar de meervoudige kamer – op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te .. op .. 19..,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie “Torentijd”, te Middelburg.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan verdachte is de inleidende dagvaarding van 20 maart 2006 uitgebracht met daarop feit 1, feit 2, feit 2 subsidiair en feit 2 meer subsidiar. De politierechter in de rechtbank te Dordrecht heeft bij vonnis van 22 maart 2006 de officier van justitie ten aanzien van feit 1 niet ontvankelijk verklaard, de verdachte vrijgesproken van feit 2 primair en de verdachte ten aanzien van feit 2 subsidiair veroordeeld tot 14 dagen gevangenisstraf. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep in gesteld. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft in zijn arrest van 7 juni 2007 onder het kopje “Omvang van het hoger beroep” aangegeven dat – kort gezegd – uitsluitend het onder 1 tenlastegelegde aan zijn oordeel is onderworpen. Het hof heeft vervolgens het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging van dat feit en de zaak teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank te Dordrecht.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2006 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Zuid-Holland-Zuid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan A.F. Klandermans, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 1999 tot en met 08 maart 2006 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, een (dames)fiets (merk Gazelle) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die (dames)fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 1999 tot en met 08 maart 2006 te Dordrecht opzettelijk een (dames)fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan A.F. Klandermans, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten in bruikleen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
De voorvragen
2.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding van 16 augustus 2007
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak aan verdachte een nieuwe dagvaarding van 16 augustus 2007 is uitgebracht welke, na verwijzing door de politierechter, nu aan de orde is. Deze tweede dagvaarding komt overeen met de inleidende dagvaarding waarbij de rechtbank opmerkt dat daarop feit 2 subsidiair is opgenomen waarvoor verdachte reeds is veroordeeld. De rechtbank zal de tweede dagvaarding nietig verklaren omdat in deze zaak reeds een dagvaarding was uitgebracht en na de terugwijzing door het hof met oproeping van de verdachte had moeten worden volstaan.
De dagvaarding van 20 maart 2006
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze dagvaarding, voor zover thans aan de orde, aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting opnieuw de opsporingsmethode aan de orde gesteld en een beroep gedaan op niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Het hof heeft in dat kader in voornoemd arrest onder meer als volgt overwogen:
“Geen rechtsregel verbiedt dat de politie, wanneer zij concludeert dat iemand – die haar ambtshalve (het hof begrijpt: als dief) bekend is – veel belangstelling voor gestalde fietsen toont, een onafgesloten fiets neerzet teneinde te zien of genoemde persoon die fiets zal stelen. Met name is hiervoor niet vereist, dat ten tijde van het plaatsen van die fiets al sprake is van een redelijk vermoeden dat al een concreet strafbaar feit is gepleegd. Voorts is uit de verklaring van verdachte bij de politie af te leiden dat in casu geen sprake is van schending van het zogenaamde “Talloncriterium”.
Het hof acht het openbaar ministerie dus wel ontvankelijk in zijn vervolging.”
Nu het hof het openbaar ministerie ontvankelijk heeft verklaard dient de rechtbank, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 423, tweede lid, Strafvordering, van dit oordeel uit te gaan. De rechtbank zal derhalve niet op de aangevoerde argumenten van verdachtes raadsman ingaan.
Voorts zijn bij het onderzoek ter terechtzitting geen andere feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4
De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1. ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3.2
De verdediging
De verdediging heeft primair niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1De
bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
- 1.
op 08 maart 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan Politie Zuid-Holland.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich wederom schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten en/of overige diefstallen is veroordeeld. Voorts stelt de rechtbank vast dat niets verdachte er van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte ten tijde van de pleegdatum pas kort op vrije voeten was na detentie voor drie andere diefstallen.
In de rapportage van de reclassering is geconcludeerd dat verdachte door het gemis aan inkomen tot delicten komt en gemakkelijk beïnvloedbaar is deel te nemen aan het plegen daarvan. Uit het dossier blijkt dan ook dat verdachte in hoofdzaak door middel van diefstal en/of andere strafbare feiten zijn inkomsten verwerft. Naar het oordeel van de rechtbank zal slechts een gevangenisstraf recidive kunnen voorkomen.
De rechtbank kan en zal in dit geval dan ook slechts kunnen volstaan met een, gezien het feit en met name de kans op recidive, onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart de dagvaarding d.d. 16 augustus 2007 nietig;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ÉÉN MAAND;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. W.P.M. Jurgens en R.W. van Zuijlen,
rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal,
griffier Uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 november 2007.