Rb. Den Haag, 17-10-2017, nr. C/09/538073 / KG ZA 17-1126
ECLI:NL:RBDHA:2017:16464
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
C/09/538073 / KG ZA 17-1126
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:16464, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 17‑10‑2017; (Kort geding)
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
aangekondigde vervreemding strafrechtelijk in beslaggenomen hond op grond van machtiging OM ex artikel 117 Sv; OM heeft in redelijkheid tot afgeven van deze machtiging kunnen besluiten; geen sprake van onrechtmatig handelen Staat.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/538073 / KG ZA 17-1126
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie / de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. F.B. Lekkerkerker te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 augustus 2017;
- de brief van mr. Lekkerkerker van 25 augustus 2017, met producties;
- de op 28 september 2017 door mr. Biemond ingediende producties 1 tot en met 16;
- de faxbrief van mr. Biemond van 29 september 2017;
- de faxbrief van mr. Biemond van 2 oktober 2017, met producties 17 en 18;
- de op 3 oktober 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is eigenaar van een Mechelse herder, genaamd [X] (hierna: ‘ [X] ’)
2.2.
Op 30 maart 2017 heeft [X] , terwijl hij door de minderjarige broer van [eiser] werd uitgelaten, een buurvrouw in haar linkerbeen gebeten, zulks met aanzienlijke verwondingen tot gevolg. De desbetreffende buurvrouw heeft op 6 april 2017 van dit bijtincident aangifte gedaan.
2.3.
[X] is naar aanleiding van voormeld bijtincident op 30 maart 2017 op verdenking van overtreding door [eiser] van artikel 425, onder 2, Wetboek van Strafrecht (Sr) op grond van artikel 94/94a Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen, zulks met het oog op waarheidsvinding en tot verhaal van een (mogelijk) aan [eiser] op te leggen geldboete dan wel schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer.
2.4.
Bij brief van 3 april 2017 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het Openbaar Ministerie (OM), meer in het bijzonder het Arrondissementsparket Oost-Nederland, verzocht opdracht te geven om [X] te onderwerpen aan een gedragstest. Daarnaast heeft de RVO het OM verzocht om een machtiging tot vervreemding ex artikel 117 Sv af te geven, zulks in verband met de hoge kosten van bewaring van [X] .
2.5.
In opdracht van het OM heeft het Assessmentsteam van de Universiteit Utrecht (hierna: ‘het Assessmentteam’) [X] onderworpen aan een risico-assessment. Dit risico-assessment behelsde onder meer een gedragstest, die bestond uit 1) een kenneltest, 2) aanlijnen en transport, 3) het uitvoeren van commando’s, 4) het aaien met een kunsthand, 5) spelen, 6) een trekspel, 7) een poppentest met een grote pop, 8) een poppentest met een pop op een stok, 9) een poppentest met een donkere pop, 10) een test met een paraplu, 11) een test met een toeter, 12) het afpakken van de voerderbak, 13) een test met een rustige grote live hond, 14) een test met een rustige kleine live hond, 15) een test met een jogger, 16) een insluiting door drie personen, 17) bedreiging door een man, 18) bedreiging door een vrouw en 19) bedreiging door de opslaghouder.
2.5.1.
Aan de hand van de uitkomsten van dit risico-assessment heeft het Assessmentteam geconcludeerd dat het risico dat [X] op dit moment, zonder dat aanvullende maatregelen worden genomen, voor de maatschappij met zich brengt moet worden ingeschat als:
- zeer hoog naar onbekende mensen, want:
als deze hond bijt, bijt hij hard en kan veel schade aanrichten;
als deze hond bijt, laat hij niet (snel) los en kan veel schade aanrichten;
de hond bijt zonder duidelijke of langdurige waarschuwing;
de hond heeft een lage bijtdrempel.
- hoog naar grote honden, want:
de kans op bijten is aanwezig, maar na duidelijk waarneembare waarschuwing;
de kans op bijten is aanwezig, maar bijt vermoedelijk niet indien voldoende onder controle.
- gering naar bekende mensen, want
het risico op incidenten is gering, maar incidenten kunnen optreden bij hoge opwinding.
2.5.2.
Het Assessmentteam komt in haar rapport van 15 mei 2017 ten aanzien van [X] (verder) tot de volgende conclusies en aanbeveling:
“Conclusies:
(…)
De opslaghouder heeft de hond leren kennen als een sterke hond, die zeer gehoorzaam is maar niet sociaal naar onbekende personen en grote reuen. Naar kleine reuen reageert de hond echter rustiger en naar bekende personen is de hond wel sociaal. Tijdens de gedragstest zag het assessment team dit ook terug. [X] [lees: [X] , toev. vzr.] vertoonde in het algemeen hoge opwinding naar de stimuli en herstelde vaak slecht van deze opwinding. Na de gedragstest heeft de opslaghouder enige tijd moeten wachten voordat de hond wat rustiger was, zodat hij teruggebracht kon worden naar zijn kennel.
[X] liet tijdens de test veel dreiggedrag, uitvallen en hap/bijtgedrag en zeer sterke naderpogingen zien naar onbekende personen, de poppen, spannende stimuli en een grote live reu. [X] reageerde hierbij vaak onzeker, hij deinsde soms wat terug als de stimuli dichtbij kwamen en liet vaak stresssignalen zien, meestal wel in combinatie met dreiggedragingen. Tijdens de (krachtige) uitvallen werd hij vaak gecorrigeerd door de riem, door de kracht van de uitval werd hij hier soms bij scheef getrokken. Ook lijkt het er op dat hij hierdoor soms gefrustreerd werd en blafte in respons op deze correcties. [X] heeft echter ook een flink aantal verschillende stimuli fel en kort of zelf hard en vasthoudend gebeten. Het gedrag naar onbekende personen en de poppen is zorgwekkend. [X] is erg gefocust op deze stimuli en zijn respons is hevig, zijn bijtdrempel is relatief laag. Toen de hond tijdens de gedragstest in de kunsthand beet trok hij deze los en hield hem enige tijd vast, daarbij is ook schudgedrag waargenomen. Doordat de hond op de hand kauwde heeft hij zichzelf beschadigd (er zat bloed op de kunsthand). Voorafgaand aan een uitval of hap/beet laat [X] niet altijd duidelijk waarneembaar dreiggedrag zien. Daar komt bij dat hij diverse stimuli volgt, wat kan betekenen dat hij achtervolgingsneiging vertoont en ook territoriale agressie naar onbekenden vertoont. [X] lijkt tijdens de gedragstest soms minder hevig te reageren op de mannelijke testpersoon, al vertoont hij ook hevig dreiggedrag naar de mannelijke testpersoon wanneer deze hem bedreigde.
De opslaghouder denkt dat de hond een afgekeurde politiehond is, ook de dierenarts vermoedt dat de hond een werkhond is geweest gezien de goede gehoorzaamheid en het ras. Daarnaast lijkt het aannemelijk, gezien de hoge mate van agressie op allerlei soorten prikkels, dat de hond met dit doel getraind is.
Een dergelijk type werkhond die terecht komt in een gezin kan voor een hoog risico zorgen. Er is bij het assessment team niets bekend over (de kundigheid van) de eigenaren en de uitdaging/training die zij aan [X] geven. Het is echter onverantwoord dat een sterke, agressieve hond als [X] door een minderjarige jongen werd uitgelaten. Gezien de hoge mate van agressie op allerlei prikkels is het onwaarschijnlijk dat het de eigenaren niet al bekend was dat de hond enige vorm van agressie vertoont. Teruggave aan de eigenaar is daarom geen optie, te meer daar het geen recht doet aan de ernstige verwondingen van het slachtoffer die dichtbij de hond woont.
De opslaghouder vindt de hond plaatsbaar, maar met bepaalde adviezen/voorwaarden. Om een dergelijke hond als [X] verantwoord te kunnen houden zal de eigenaar verstand van zaken moeten hebben en zich bewust moeten zijn van de ernst van het incident dat [X] heeft veroorzaakt. De hond moet waar mogelijk prikkelarm gehuisvest worden en aangelijnd en gemuilkorfd worden in openbare ruimtes, ontsnapping moet onmogelijk gemaakt worden. Een hond als [X] vormt een te groot risico om gehouden te worden in een (drukke) maatschappij. De hond is dan ook alleen plaatsbaar als werkhond in een buitengebied, bijvoorbeeld als erfhond. De hond is goed in staat om een band te vormen en vertoont sociaal positief gedrag naar bekenden. Castratie zou mogelijk het agressieve gedrag naar grote reuen kunnen verminderen, maar er zijn in de literatuur geen aanwijzingen dat castratie agressief gedrag naar onbekende personen kan verbeteren.
Aanbeveling:
Herplaatsing als werkhond in buitengebied bij een eigenaar met ervaring met dergelijke honden, alléén onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
- 1.
Opleggen en handhaven van aanlijn- en muilkorfgebod in openbare gelegenheden;
- 2.
Ontsnapping van het terrein onmogelijk maken, bijvoorbeeld door het aanleggen van een voldoende hoge schutting rond een eventueel aanwezige tuin en het aanleggen van een dranger en een goed slot op het toegangshek of –deur tussen tuin en openbare ruimte of een sluisconstructie aanleggen die ontsnappen sterk verhindert.
Als herplaatsing als werkhond in het buitengebied binnen een 1/2 jaar niet lukt, is euthanasie de aangewezen optie. De aangewezen periode van een jaar is een advies, het is aan de instantie die de hond herplaatst om het welzijn van de hond te monitoren in een kennelsituatie gedurende een langere periode.”
2.6.
[eiser] is op 17 mei 2017 als verdachte door de politie gehoord. [eiser] heeft hierbij blijkens het proces-verbaal onder meer het volgende verklaard:
Deze hond heeft ook op de politieschool gezeten (…)
Dit is het tweede bijtincident met [X] . Een tijd terug heeft hij een andere buurtbewoner gebeten. Daar is geen aangifte van gedaan. Die vrouw gaf aan dat het haar eigen schuld was.
Ik denk dat het deze keer ook de eigen schuld van de buurvrouw was. (…)
Ik mis [X] . Ik weet dat het al de tweede keer is dat hij iemand heeft gebeten. Ik zou hem graag terug willen desnoods met een muilkorf voor bij het uitlaten. Ik vind het vervelend wat er allemaal is gebeurd. Ik denk dat [X] zich bedreigd voelde.”
2.7.
[eiser] heeft een klaagschrift ingediend ex artikel 552a Sv strekkende tot teruggave van [X] . In deze klaagschriftprocedure is van de zijde van [eiser] betoogd dat sprake is van onrechtmatig beslag, nu ten tijde van het beslag geen sprake was van een verdenking en er dus geen sprake is van een onderzoeksbelang. Daarnaast is betoogd dat de kans op vervolging van [eiser] voor een strafbaar feit nihil is en om die reden een verbeurdverklaring dan wel onttrekking van [X] aan het verkeer niet in de rede liggen.
2.7.1.
[eiser] heeft in de klaagschriftprocedure onder meer een adviesrapport overgelegd van gedragsdeskundige [gedragsdeskundige] (hierna: ‘ [gedragsdeskundige] ’) van 5 juli 2017. [gedragsdeskundige] adviseert en concludeert in zijn advies onder meer als volgt:
“ [X] [lees: [X] , toev. vzr] is trainbaar, de test en de opslaghouder bevestigen dit !
[X] heeft de bewuste dag van het bijtincident een aantal in zijn ogen dreigende situaties meegemaakt met het slachtoffer.
1. Zelf betreden tuin door het slachtoffer en het over de schutting aanstaren door het slachtoffer.
2. Toenadering van slachtoffer (tegemoetlopen slachtoffer naar hond en geleider).
3. Starend oogcontact, licht voorovergebogen naar de hond stappen met uitgestrekte arm en geopende hand (dominant).
4. Ongevraagd de hond te goeder trouw aan te halen.
(…)
In mijn optiek heeft [X] de buurvrouw als bedreiging ingeschat en herkend gezien de eerdere voorvallen die dag. De druppel die daarbij de emmer deed overlopen was het aanstaren en voorover buigen met gestrekte geopende hand en het feit dat [X] geen kant op kon daar hij aangelijnd was. Eerder die dag had hij succes met wegblaffen maar door de gedwongen toenadering door de buurvrouw niet.
Dan rest de meeste honden slechts 1 optie en dat heeft [X] gedaan. Uiteraard niet goed te keuren echter wel verklaarbaar!
(…)
Advies:
Met inachtneming van een verplicht veiligheidsprotocol de hond retourneren aan eigenaar onder voorwaarden inhoudende:
Korf- en aanlijnplicht, veiligheidsgarantie tegen ontsnappen uit huis (sluisfunctie met deurdrangers) en afdoende schuttingwerk tegen ontsnappen met afsluitbare poort. Daarnaast verplichte doelgerichte training om herhaling te voorkomen eventueel met ondersteunende medicatie en chemische castratie met suprelorin.
Duidelijke afspraken binnen het gezin m.b.t. uniforme commando’s, wie kan en mag de hond uitlaten en periodieke rapportage aan b.o.a. c.q. politie m.b.t. trainingsvorderingen.
Personen die de hond uitlaten dienen tevens bij de training aanwezig te zijn. Met inachtneming van dit protocol is er geen gevaarzetting meer en acht ik de kans van slagen van de training als succesvol!”
2.7.2.
De raadkamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 2 augustus 2017 het klaagschrift van [eiser] ongegrond verklaard. Daartoe heeft de raadkamer onder meer overwogen dat a) de grondslag voor het beslag artikel 425, onder 2, Sr is, b) dat het beslag rechtmatig is, c) dat [eiser] nog steeds als verdachte moet worden aangemerkt en d) dat het advies van [gedragsdeskundige] onvoldoende afdoet aan de inhoud van het rapport van het Assessmentteam, zodat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter in de strafzaak tegen [eiser] , [X] verbeurd zal verklaren (c.q. dat [X] door de officier van justitie zal worden vervreemd) en het strafvorderlijk belang zich tegen opheffing van het beslag verzet.
2.8.
Het OM heeft de advocaat van [eiser] bij e-mail van 9 augustus 2017 onder meer bericht dat [eiser] te zijner tijd voor de kantonrechter te Arnhem zal worden gedagvaard wegens overtreding van artikel 425, onder 2, Sr.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te Staat te verbieden om [X] hangende de strafvervolging in eerste aanleg te vervreemden, waaronder begrepen herplaatsen of euthanaseren;
II. de Staat te bevelen om [X] in het kader van een contra-expertise gedurende een periode van veertien dagen te (doen) plaatsen in een kennel of dierenopvang naar keuze van [eiser] , met het doel om [X] te doen schouwen en trainen door [gedragsdeskundige] ;
III. de Staat te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat het OM zonder opgaaf van reden heeft geweigerd om mee te werken aan het uitvoeren van een contra-expertise door [gedragsdeskundige] . Deze weigering is volgens [eiser] in strijd met wet- en regelgeving en met het eigen beleid van het OM, terwijl daarnaast sprake is van misbruik van bevoegdheid. [eiser] wijst in dit verband op:
- -
de Wet dieren en artikel 2.10, onder e, van het Besluit houders van dieren, waaruit volgt dat gevaarlijke dieren eerst getraind dienen te worden
- -
het beleid van het OM als neergelegd in de brief van het College van Procureurs-Generaal aan de Werkgroep Hulp Inbeslaggenomen Honden van 4 februari 2010 (met kenmerk PaG/HB/14514), waarin eveneens de uitdrukkelijk de mogelijkheid tot het trainen van inbeslaggenomen honden wordt genoemd en aan eigenaren wordt geboden;
- -
de Aanwijzing inbeslagneming (2014A006);
- -
artikel 6, derde lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Daarnaast stelt [eiser] in dit verband dat a) [X] niet dermate gevaarlijk is dat hij (onmiddellijk) aan het verkeer onttrokken moet worden, b) het uitermate onwaarschijnlijk is dat hij zal worden veroordeeld voor het bijtincident, nu hij [X] die bewuste dag niet uitliet en hem niet kan worden verweten dat hij het bijtincident niet heeft voorkomen, c) pas een rechterlijk oordeel zal worden verkregen over de strafbaarheid en verbeurdverklaring nadat [X] is vervreemd en d) voorwerpen van grote persoonlijke/emotionele waarde, die onvervangbaar zijn, niet zonder meer vervreemd mogen worden.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
In dit geding komt [eiser] in rechte op tegen de aangekondigde vervreemding van [X] op grond van de door het OM afgegeven machtiging ex artikel 117 Sv. Nu [eiser] zijn vorderingen grond op onrechtmatig handelen van de Staat, is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 117 Sv aan het OM de bevoegdheid toekomt om – voorafgaand aan een beslissing van de strafrechter met betrekking tot in beslag genomen goederen – over te gaan tot vervreemding of vernietiging van voorwerpen, voor zover deze niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde hiervan eenvoudig kan worden bepaald. Ten aanzien van levende dieren is in artikel 10, tweede lid, van het ‘Besluit inbeslaggenomen voorwerpen’ (Biv) bepaald dat de bewaarder zo spoedig mogelijk overlegt met het OM over hetzij een passende wijze van bewaring hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. De Staat heeft er met juistheid op gewezen dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de afgifte van een machtiging ex artikel 117 Sv niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Bij het al dan niet afgeven van een dergelijke machtiging komt de officier van justitie derhalve een ruime beleidsvrijheid toe. Dat betekent dat slechts sprake kan zijn van onrechtmatig handelen aan de zijde van de Staat indien moet worden geoordeeld dat het OM, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het afgeven van de desbetreffende machtiging heeft kunnen komen.
4.3.
Van bedoeld onrechtmatig handelen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Het OM heeft zich bij het verlenen van de machtiging ex artikel 117 Sv gebaseerd op de bevindingen van het Assessmentteam. Het Assessmentteam heeft – kort gezegd – geconcludeerd dat terugplaatsing van [X] bij [eiser] niet aan de orde is vanwege de grote mate van agressie van [X] op allerlei prikkels en de daaruit volgende behoefte van [X] aan een prikkelarme huisvestingsomgeving, waarin [eiser] in de visie van het Assessmentteam onvoldoende kan voorzien. [eiser] heeft de nodige vraagtekens geplaatst bij de door het Assessmentteam gehanteerde testmethode, bezien in het licht van de wijze van opslag van [X] . Volgens [eiser] is [X] blootgesteld aan onevenredige kennelstress en zogenaamde ‘trigger stacking’, hetgeen de testresultaten heeft beïnvloed en een onjuist beeld van [X] heeft doen ontstaan. De voorzieningenrechter volgt [eiser] in dit betoog niet. Het risico-assessment behelst een veelheid aan testen, waarmee een deugdelijk beeld kan worden verkregen van het karakter van een geteste hond en het risico dat de geteste hond vormt voor mens en maatschappij. Dat een te testen hond hierbij in potentieel stressvolle situaties wordt gebracht, is vanzelfsprekend inherent aan het onderzoek en is voor het welslagen daarvan zelfs een voorwaarde. Dat het verblijf in de opslag voor een hond stressvol is, is voorstelbaar. Verondersteld mag echter worden dat het Assessmentteam in staat is om zich een adequaat beeld te vormen van het karakter van een geteste hond, ook indien sprake is van (extra) stress bij een hond als gevolg van de wijze van opslag. Het testen van [X] heeft blijkens het uitvoerig gemotiveerde rapport van het Assessmentteam op een deugdelijke en zorgvuldige wijze plaatsgevonden, zodat het door het Assessmentteam geconstateerde agressieve karakter van [X] in dit kort geding als zodanig niet ter discussie staat. Dat [X] vanwege dit agressieve karakter is gebaat bij een plaatsing in een prikkelarm buitengebied, is een conclusie van het Assessmentteam die in beginsel goed te volgen is, evenals de conclusie dat [eiser] niet in staat is om [X] prikkelarm te huisvesten.
4.3.1.
Dat [eiser] in weerwil van de bevindingen en conclusies van het Assessmentteam wel in staat is om in [X] ’s huisvestingsbehoefte te voorzien en diens agressie op adequate wijze te beteugelen, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat [eiser] ten overstaan van de politie heeft verklaard dat sprake is geweest van een eerder bijtincident, waarbij [X] een andere buurtbewoner heeft gebeten. Dit incident onderschrijft de conclusie van het Assessmentteam dat [eiser] reeds bekend moet zijn geweest met het agressieve karakter van [X] . Daarnaast volgt uit het feit dat na dit eerste bijtincident zich opnieuw een bijtincident heeft voorgedaan dat [eiser] kennelijk niet in staat om de agressie van [X] op afdoende wijze te beteugelen. Dat [eiser] bij het bewuste tweede bijtincident niet zelf aanwezig was, doet hierbij niet ter zake. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat [eiser] ook in deze procedure betoogt dat het bijtincident van 30 maart 2017 is veroorzaakt door het gedrag van de bewuste buurvrouw, hetgeen [gedragsdeskundige] in zijn adviezen in feite onderschrijft. Hiermee geeft [eiser] er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende blijk van dat hij in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen die gepaard gaat met houden van een agressieve hond als [X] . De adviezen van [gedragsdeskundige] , die tot stand zijn gekomen zonder dat [gedragsdeskundige] [X] (en diens interactie met [eiser] ) heeft beoordeeld, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om ter zake tot een ander oordeel te komen.
4.4.
Zoals de Staat met juistheid heeft betoogd, brengen het blijkens het deugdelijk uitgevoerde risico-assessment bestaande agressieve karakter van [X] en zijn dientengevolge bestaande behoefte aan een prikkelarme huisvestingsomgeving, met zich dat [X] niet geschikt is voor een langdurige opslag, terwijl daarnaast in algemene zin kan worden aangenomen dat bij (huis-) dieren de kosten van opslag niet in verhouding staan tot de waarde van het dier. Daarbij is niet vereist dat de kosten van bewaring hoger worden dan de waarde van het dier. Waar het om gaat is of er nog een redelijke verhouding tussen de kosten en de waarde is (vgl. Hof Den Haag 18 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:2021). Door [eiser] is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [X] een dusdanig grote waarde vertegenwoordigt, dat een nog langer voortdurende bewaring economisch verantwoord is. Daarmee is aldus voldaan aan de in artikel 117, tweede lid onder a en b, genoemde (alternatieve) voorwaarden voor vervreemding. De door het OM verstrekte machtiging is daarmee op de wet gegrond. Anders dan [eiser] betoogt, blijkt uit de door hem overgelegde brief van het College van Procureurs Generaal en de Aanwijzing inbeslagneming niet dat aan de eigenaar van een inbeslaggenomen dier het recht toekomt om het dier, voorafgaand aan een aangekondigde vervreemding, aan een contra-expertise te onderwerpen, waarbij overigens in dit geval bovendien geldt dat, gelet op het zorgvuldig uitgevoerde risico-assessment, voor een dergelijke contra-expertise ook geen enkele aanleiding bestaat.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat van het gestelde onrechtmatig handelen van de Staat geen sprake is en zowel het gevorderde verbod om tot vervreemding over te gaan als het gevorderde bevel om een contra-expertise toe te staan, dient te worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groenveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.
mw