Eiser is in aanmerking gebracht voor de compensatieregeling van het toen geldende artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Hierdoor heeft eiser het volledige bedrag dat hij aan kinderopvangtoeslag heeft moeten terugbetalen gecompenseerd gekregen.
Rb. Amsterdam, 26-01-2024, nr. AMS 23/5823
ECLI:NL:RBAMS:2024:504
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
26-01-2024
- Zaaknummer
AMS 23/5823
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2024:504, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 26‑01‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 26‑01‑2024
Inhoudsindicatie
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvullende compensatie voor werkelijk geleden schade die een man ontving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag niet goed gemotiveerd.
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/5823
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.A. Dayala),
en
de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Burghout en mr. I. Kayhan).
Inleiding
1.1.
In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de aanvullende compensatie voor werkelijk geleden schade in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.2.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 8 juni 2022 de aanvullende schadevergoeding vastgesteld op een bedrag van € 151.608,-. Met het bestreden besluit van 21 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2023. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser heeft vier kinderen: twee zoons en twee dochters. In de jaren 2008 tot en met 2011 heeft eiser gebruik gemaakt van de kinderopvang voor zijn jongste zoon. Verweerder heeft hiervoor voorschotten kinderopvangtoeslag verstrekt. Later heeft verweerder de voorschotten op de kinderopvangtoeslag over drie jaren (2008, 2009 en 2010) op nihil gesteld. De eerste nihilstelling was in september 2010. In ongeveer zeven jaar tijd heeft eiser ruim € 46.500,- terugbetaald. Als gevolg van de terugvordering van dit bedrag heeft eiser veel schade geleden.
2.2.
Eiser heeft zich op 18 november 2019 als gedupeerde van de uitvoering rondom de kinderopvangtoeslag gemeld bij verweerder. Na beoordeling van de situatie van eiser heeft verweerder vastgesteld dat institutionele vooringenomenheid bij het uitvoeren van de kinderopvangtoeslag tot onbillijkheden van overwegende aard heeft geleid. Verweerder heeft daarom aan eiser een bedrag van € 86.672,- toegekend voor de gevolgen van de hiervoor
genoemde besluiten over de vaststelling, terugvordering en invordering van de (voorschotten) kinderopvangtoeslag1..
2.3.
Eiser is van mening dat hij door de problemen met de kinderopvangtoeslag meer schade heeft geleden dan het bedrag aan compensatie dat hij van verweerder heeft ontvangen. Daarom heeft hij een verzoek tot aanvullende schadevergoeding ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). De CWS is een onafhankelijke commissie en heeft tot taak het toetsen van en adviseren over aanvragen tot toekenning van aanvullende schadevergoeding2..
2.4.
Eiser begroot zijn materiële en immateriële schade op minimaal € 451.622,40. In dit verband heeft hij de volgende schadeposten opgevoerd:
- -
Vervangende opvangkosten: tussen de € 5.000,- en € 10.000,-;
- -
Reiskosten: € 16.800,-;
- -
Kosten vrije dagen en dagen waarin eiser niet kon werken: € 8.800,-;
- -
Inkomensschade: minimaal € 190.529,40;
- -
Studiekosten vanwege studievertraging: geen concreet bedrag. Eiser schat minimaal meerdere tonnen aan schade te hebben geleden;
- -
Vermogensschade: € 185.292,-;
- -
Andere extra kosten die het gevolg zijn geweest van de stopzetting kinderopvangtoeslag: € 21.901,-;
- -
Immateriële schade: eiser heeft het leed wat hem is overkomen omschreven, maar geen precies bedrag genoemd aan schade;
- -
Vergoeding juridische bijstand: € 20.000,-;
- -
Kosten dwanginvordering: € 3.300,-.
2.5.
De CWS heeft op 22 april 2022 haar advies uitgebracht. De CWS heeft de werkelijke materiële schade van eiser vastgesteld op € 129.224,50. Dit bedrag bestaat uit€ 6.000,- aan vervangende opvangkosten, € 1.250,- aan reiskosten, € 65.082,50 aan inkomensschade, € 45.292,- aan vermogensschade, € 10.000,- aan andere extra kosten door stopzetting van de kinderopvangtoeslag en € 1.600,- aan kosten van dwanginvordering. De CWS heeft geadviseerd om de kosten voor het opnemen van vrije dagen en de kosten voor juridische bijstand niet te vergoeden. De werkelijke immateriële schade heeft de CWS vastgesteld op € 36.000,-. Na aftrek van de eerder toegekende materiële en immateriële schade en met inbegrip van de wettelijke rente en 1% standaard verhoging komt de CWS tot een aanvullende schadevergoeding van € 155.245,-.
2.6.
Verweerder heeft het advies van de CWS overgenomen en het verzoek van eiser om aanvullende schadevergoeding toegekend tot een bedrag van € 151.608,-3.. Het totaalbedrag van de eerder door eiser ontvangen voorschotten van € 24.500,- is in mindering gebracht op de aanvullende schadevergoeding. Daarmee heeft verweerder de nog aan eiser uit te betalen aanvullende schadevergoeding op € 127.108,- vastgesteld.
2.7.
Het bezwaar van eiser is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie. De bezwaarschriftenadviescommissie heeft in haar advies van 28 augustus 2023 overwogen dat verweerder zich mocht baseren op het advies van de CWS en heeft verweerder daarom geadviseerd het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond te verklaren. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
Beoordeling van de rechtbank
3.1.
In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder de aanvullende compensatie voor werkelijk geleden schade niet te laag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat duidelijk is dat eiser veel spanning en frustratie heeft ervaren door de handelwijze van verweerder. Eiser en zijn kinderen zijn als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag in een bijzonder moeilijke situatie terecht gekomen en hebben veel pijn en verdriet ervaren. Daarbij gaat het niet alleen om wat zij hebben meegemaakt, maar ook om wat zij hebben moeten missen. Dit leed is niet in geld uit te drukken. Eiser heeft hiervoor in de hersteloperatie onvoldoende erkenning ervaren. Op zichzelf betekent dat echter niet dat de hersteloperatie als zodanig onzorgvuldig is geweest en/of dat de toegekende schadevergoeding te laag. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
De hersteloperatie toeslagen
3.3.
De Wet hersteloperatie toeslagen voorziet in een bestuursrechtelijke procedure voor de afhandeling van schade die is omkleed met alle waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt. Aan een aanvrager wordt een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend als hij overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade hoger is dan de al toegekende compensatie4.. De bestuursrechter moet aansluiting zoeken bij het civiele schadevergoedingsrecht met inachtneming van de bescherming van het bestuursrecht. Dit brengt mee dat de bestuursrechter de aansprakelijkheid voor de schade en de omvang daarvan ten volle toetst, uitgaande van wat daarover tussen verweerder en de aanvrager in geschil is5.. In het licht daarvan is van belang dat verweerder – conform artikel 3:46 en artikel 7:12 van de Awb – deugdelijk motiveert op grond waarvan hij tot het toegekende bedrag aan schadevergoeding komt. Die motivering moet in ieder geval voldoende zijn om eiser in staat te stellen daarop inhoudelijk te reageren en op die manier daadwerkelijk invulling te geven aan de rechtsbescherming die het bestuursrecht biedt.
3.4.
De CWS adviseert de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen over verzoeken van gedupeerde ouders om aanvullende schadevergoeding.6.Bij de beoordeling van deze verzoeken hanteert de CWS vaste richtlijnen, die inmiddels zijn neergelegd in het ‘Beoordelingskader Materiële Schade’ en het ‘Beoordelingskader Immateriële Schade’.7.Deze beoordelingskaders zijn vastgesteld en gepubliceerd in februari 2023, respectievelijk november 2022, met als doel om transparanter te adviseren door vooraf bekend te maken welke factoren worden meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de beoordelingskaders weliswaar zijn gepubliceerd nadat de CWS over de schade van eiser heeft geadviseerd, maar voordat de beslissing op bezwaar is genomen. Bovendien zijn de beoordelingskaders bedoeld om duidelijkheid te geven over de manier waarop een schadeverzoek wordt beoordeeld op basis van de juridische kaders en uitgangspunten die ook ten tijde van de advisering door de CWS in deze zaak al golden. De beoordelingskaders geven inzicht in welke factoren in welke mate meegewogen worden. De rechtbank ziet niet in dat in het geval van eiser aan deze factoren een andere waarde moet worden gegeven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of verweerder de schade van eiser niet te laag heeft vastgesteld, onder meer van belang is wat de beoordelingskaders ter zake bepalen.
3.5.
In de beoordelingskaders staat onder meer dat aan de CWS de opdracht is verstrekt om met toepassing van het civiele schadevergoedingsrecht te beoordelen of de door de ouder werkelijk geleden schade hoger is dan de al ontvangen compensatie en hoeveel hoger. Ook moet die schade het gevolg zijn van het handelen van verweerder. Hierbij is de aanvullende opdracht geformuleerd dat de CWS ruimhartig te werk moet gaan, zowel bij de vaststelling van het causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van verweerder, als bij de begroting van de schade. Dit betekent dat er geen hard bewijs van de ouder wordt gevraagd, maar dat de ouder het gestelde aannemelijk moet maken. Daarbij moet het verhaal van de ouder passen in de tijdlijn zoals dat uit het dossier volgt en moet het verhaal worden ondersteund door de overige aanwezige informatie. De CWS dient gelet op het voorgaande ook actief door te vragen om voldoende informatie te verzamelen ter zake van de door de gedupeerde ouder gestelde schade.
Standpunt van eiser
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de werkelijke schade te laag heeft vastgesteld. Daarbij heeft hij verwezen naar zijn schadevergoedingsverzoek. De rechtbank zal hierna per schadepost vol toetsen of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat werkelijke schade niet te laag is vastgesteld.
De materiële schade
De extra opvangkosten
5.1.
Eiser heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij in de periode van 2013 tot en met 2017 voor een bedrag tussen de € 5.000,- en € 10.000,- aan extra opvangkosten heeft moeten maken voor zijn jongste zoon. De CWS acht het aannemelijk dat eiser vanaf 2013 tot maart 2015 voor € 6.000,- aan extra opvangkosten heeft gemaakt. Vanaf maart 2015 woont de jongste zoon van eiser bij zijn moeder. Omdat ook niet is gebleken van co-ouderschap heeft de CWS geadviseerd om vanaf maart 2015 geen compensatie toe te kennen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen specifieke beroepsgronden heeft aangevoerd met betrekking tot deze schadepost. Ook de rechtbank vindt het aannemelijk dat eiser extra opvangkosten heeft moeten maken in de periode van 2013 tot maart 2015. De toekenning van een bedrag van in totaal € 6.000,- acht de rechtbank gelet op het verhaal van eiser en de gegevens uit het dossier reëel. De CWS heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd hoe zij tot dit bedrag is gekomen. De rechtbank acht het advies van de CWS ook navolgbaar waar het gaat om de periode vanaf 2015. Eiser heeft niet gesteld dat sprake was van co-ouderschap en bovendien ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij in deze periode extra opvangkosten heeft gemaakt.
De extra gemaakte reiskosten
6.1.
Eiser heeft gesteld dat hij voor € 16.800,- aan extra reiskosten heeft moeten maken als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag. De CWS heeft geadviseerd hiervoor aan eiser een bedrag van in totaal € 1.250,- aan compensatie toe te kennen. In het advies van de CWS is per onderdeel van de gemaakte reiskosten vermeld of deze in aanmerking komen voor compensatie. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
6.2.
De CWS heeft het in de gegeven omstandigheden aannemelijk geacht dat eiser vanaf 2013 extra reiskosten heeft moeten maken in verband met de vervangende opvang van zijn jongste zoon. De CWS stelt de schade vast op € 1.000,- in de periode van 2013 tot maart 2015. Zij komt tot dit bedrag door rekening te houden met € 10,- per week voor 46 weken per jaar. Eiser heeft dit bedrag en de berekening daarvan niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt hoe tot dit bedrag is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit bedrag geen reële vergoeding is voor dit onderdeel van de door eiser gestelde schade.
6.3.
Verweerder heeft een bedrag van € 250,- toegekend voor de reiskosten die eiser heeft moeten maken vanwege zijn (toegenomen) gezondheidsklachten. De rechtbank zal dit punt later in de uitspraak bespreken, samen met de inkomensschade die eiser heeft geleden door zijn (toegenomen) gezondheidsklachten.
6.4.
De CWS adviseert om de reiskosten voor bezoeken aan een advocaat en/of zittingen die verbandhouden met procedures tegen verweerder niet te vergoeden. Eiser heeft niet betwist dat hij de procedures tegen verweerder zonder juridische bijstand heeft gevoerd en dat geen (hoor)zittingen hebben plaatsgevonden. In zoverre ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding te twijfelen aan het advies van de CWS en de afwijzing van de in verband hiermee gevorderde vergoeding voor reiskosten.
6.5.
Eiser heeft daarnaast aangevoerd reiskosten te hebben gemaakt vanwege het bezoeken van instanties voor de behandeling van de psychische problemen van zijn jongste zoon en voor juridische procedures tegen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Volgens de CWS is de schade niet aan verweerder toe te rekenen, omdat deze problemen en rechtszaken het gevolg zijn van traumatische ervaringen die eerst en vooral zijn veroorzaakt door de handelingen van personen voor wie verweerder geen verantwoordelijkheid draagt. Daarmee worden kennelijk de ervaringen van de zoon in de (onveilige) thuissituatie bij zijn moeder en diens (toenmalige) partner bedoeld.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de CWS op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Eiser heeft schriftelijk en ter zitting toegelicht dat de problemen van zijn zoon mede het gevolg zijn van het feit dat eiser als gevolg van de terugvordering zijn woning is verloren, waardoor zijn zoon niet langer bij hem kon wonen en eiser – kort gezegd – niet meer in staat was om als vader voor hem te zorgen. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat het minder beschikbaar zijn van eiser als vader heeft bijgedragen aan de problematiek van zijn zoon. De behandelingen die de zoon van eiser heeft moeten ondergaan, zijn dus mogelijk ook het gevolg daarvan en niet alleen van de traumatische ervaringen van de zoon in de thuissituatie bij zijn moeder. Het had op de weg van verweerder, althans de CWS, gelegen om dit nader te beoordelen en zo nodig meer informatie op te vragen bij eiser met betrekking tot de oorza(a)k(en) van de problematiek van zijn zoon waarvoor de betreffende kosten zijn gemaakt. Indien er meerdere oorzaken zijn aan te wijzen en/of sprake is van een mate van onzekerheid met betrekking tot de oorzaak, kan aansluiting worden gezocht bij het leerstuk van proportionele aansprakelijkheid. Door in het geheel niet in te gaan op deze mogelijkheid, maar vergoeding van de gestelde schade op dit onderdeel categoriaal af te wijzen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig gehandeld en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
De kosten van vrije dagen en dagen waarin eiser niet kon werken
7.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij € 8.800,- aan kosten heeft moeten maken, omdat hij, in verband met bezoeken aan personen en instanties waarvoor hij ook de gestelde reiskosten heeft moeten maken, vrije dagen heeft moeten opnemen. Eiser stelt dat het gaat om minstens veertig dagen met een salaris per dag van € 220,-. Verweerder volgt het advies van de CWS dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de vrije dagen heeft opgenomen als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag.
7.2.
Onder verwijzing naar de overwegingen ten aanzien van de extra gemaakte reiskosten, is de rechtbank van oordeel dat het gelet op het verhaal van eiser en de beschikbare informatie niet op voorhand onaannemelijk is dat eiser (mede) als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag diverse personen en instanties heeft moeten bezoeken en daarvoor ook vrije dagen heeft moeten opnemen. Verweerder heeft hier onvoldoende onderzoek naar gedaan en het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verweerder dient dit alsnog te doen. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat een eventuele vergoeding van verlofdagen maximaal € 75,- per dagdeel zal bedragen.8.
De inkomensschade
8.1.
Eiser heeft zijn inkomensschade begroot op een bedrag van minimaal € 190.529,40. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag zijn studie rechten heeft moeten beëindigen. Volgens eiser heeft verweerder hem de mogelijkheid ontnomen een succesvol advocaat te worden. De CWS heeft geadviseerd om aan eiser een bedrag van € 65.082,50 aan inkomensschade toe te kennen. Verweerder heeft dit advies overgenomen.
8.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser inkomensschade heeft geleden en nog steeds lijdt en dat dit deels komt door zijn gezondheidsklachten. Eiser is evenwel van mening dat zijn gezondheidsklachten volledig aan verweerder zijn te wijten en dat zijn inkomensschade volledig voor rekening van verweerder dient te komen. Verder is verweerder volgens eiser ten onrechte uitgegaan van een hersteltermijn van vijf jaar. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser ook medische stukken overgelegd.
8.3.
In haar advies stelt de CWS dat zij niet kan adviseren over complexe medische klachten, zoals die van eiser. Desondanks concludeert zij dat de gezondheidsklachten van eiser voor 50% zijn ontstaan door de kinderopvangtoeslagaffaire en dat wordt verwacht dat het vijf jaar zal duren voordat eiser is hersteld. De rechtbank overweegt dat uit het Beoordelingskader Materiële Schade van de CWS volgt dat de CWS zelf geen medische beoordeling kan doen. Hierin is bepaald dat de CWS indien nodig in overleg met de ouder een medisch deskundige zal inschakelen. Uit de ‘Evaluatierapportage Commissie Werkelijke Schade’ (hierna: de evaluatierapportage) blijkt dat de CWS sinds maart 2023 voor medisch advies terecht kan bij een externe deskundige9.. Hoewel de CWS heeft onderkend dat sprake is van complexe medische klachten, heeft zij in dit geval zonder aanwijsbare reden afgezien van het inschakelen van een medisch deskundige, terwijl hiervoor dus in ieder geval tijdens de bezwaarprocedure een externe partij beschikbaar was. Bovendien heeft de CWS, noch verweerder gemotiveerd op grond waarvan zij tot een toerekening van 50% is gekomen. Dit percentage komt de rechtbank gelet op het verhaal van eiser en de medische stukken in het dossier, waaruit geen andere oorzaak volgt, niet aannemelijk voor. Ook de hersteltermijn van vijf jaar – die erop neerkomt dat eiser in juli 2024 hersteld zou moeten zijn – is door de CWS niet onderbouwd en komt de rechtbank niet aannemelijk voor. Uit de brieven van de behandelend psychiater blijkt namelijk dat eiser pas kan beginnen met traumaverwerking als de juridische procedures zijn afgerond. Dat eiser in juli 2024 is hersteld, is – alleen al gelet op het moment van deze uitspraak – dus niet aannemelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beoordeling van de door eiser gestelde inkomensschade niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden en dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd. Dit geldt ook voor de afwijzing van de door eiser gevraagde compensatie voor reiskosten in verband met zijn gezondheidsproblemen, waaraan verweerder dezelfde redenering ten grondslag heeft gelegd. Ook in zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
8.4.
Eiser heeft in zijn schadeverzoek verder verzocht om een vergoeding voor verlies van pensioen. De CWS heeft geadviseerd om dit af te wijzen omdat eiser deels als ZZP’er werkzaam is geweest. De rechtbank is van oordeel dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien dat eiser hierdoor in het geheel geen pensioenschade heeft geleden; ook als ZZP’er had hij immers pensioen kunnen opbouwen. Op zitting hebben de gemachtigden van verweerder gesteld dat pensioenschade toekomstige schade is en (ook) om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt onjuist. Uit het Beoordelingskader Materiële Schade volgt dat een externe deskundige wordt ingeschakeld om inkomensschade te berekenen en dat deze deskundige het misgelopen loon, als ook de pensioenschade berekent. Uitdrukkelijk is hierin opgenomen dat toekomstige schade, waarvan voldoende voorzienbaar is dat de ouder deze schade in de toekomst ook daadwerkelijk zal lijden, wordt vergoed. Uit de evaluatierapportage volgt eveneens dat in geval van inkomensschade de CWS ‘standaard’ de pensioenschade laat meeberekenen, ook als die geen deel uitmaakt van het verzoek van de ouder. Het categoriaal afwijzen van eventuele toekomstige schade, in het bijzonder de pensioenschade, is dan ook in strijd met het eigen beoordelingskader van de CWS. Ook het civiele schadevergoedingsrecht staat overigens niet in de weg aan het vergoeden van toekomstige schade, dan wel pensioenschade. Op dit punt is het advies van de CWS, en daarmee het bestreden besluit, daarom eveneens onvoldoende gemotiveerd.
8.5.
Eiser heeft verder betoogd dat hij met zijn universitaire studie rechten moest stoppen, omdat hij als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag zijn collegegeld niet meer kon betalen. Eiser had een toekomst voor ogen met een eigen strafrechtadvocatenkantoor, maar dat is door toedoen van verweerder niet gelukt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat eiser zijn rechtenstudie succesvol zou hebben afgerond en een succesvolle carrière als advocaat of jurist zou hebben gehad, nu het slagen van die plannen van diverse factoren afhankelijk is. De rechtbank stelt voorop dat niet onaannemelijk is dat eiser als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag zijn collegegeld niet meer kon betalen. Vast staat immers dat eiser door deze terugvordering in aanzienlijke financiële problemen is komen te verkeren. De stelling van verweerder dat het worden van een succesvolle advocaat afhankelijk is van meerdere factoren, is zonder meer juist, maar betekent niet dat eiser enkel daarom in het geheel geen recht heeft op een schadevergoeding. Dat eiser (een succesvolle) advocaat was geworden als hij zijn studie had voltooid, is immers ook niet uitgesloten. In het civiele schadevergoedingsrecht moet bij de beoordeling van een dergelijke onzekere situatie een inschatting van de goede en kwade kansen worden gemaakt. Het gaat daarbij om het vaststellen van redelijke verwachtingen met betrekking tot toekomstige ontwikkelingen. Op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank wijst er daarnaast op dat uit het Beoordelingskader Materiële Schade volgt dat als een ouder als gevolg van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gestopt met zijn of haar opleiding, studiekosten als collegegeld en boekengeld die langer zijn betaald dan onder normale omstandigheden het geval was geweest of zijn betaald terwijl de opleiding nooit is afgerond, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Op dit punt is in het advies van de CWS, en ook in het bestreden besluit, niet ingegaan. Ook om die reden is het bestreden besluit ten aanzien van deze schadepost onvoldoende gemotiveerd.
De vermogensschade
9.1.
Eiser heeft verzocht om € 185.292,- aan vermogensschade. Dit bedrag bestaat volgens eiser uit schade als gevolg van het niet kunnen kopen van zijn huurwoning, het kwijtraken van zijn inboedel en de kosten van deurwaarders. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zake van de inboedel het door eiser verzochte bedrag aan schadevergoeding van in totaal € 45.292,- volledig heeft toegekend. De kosten van de gerechtsdeurwaarders heeft verweerder in het kader van een andere schadepost behandeld en zal de rechtbank daarom ook later in de uitspraak behandelen. Ten aanzien van de woning overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.
Eiser heeft betoogd dat hij in totaal € 125.000,- heeft misgelopen aan vermogen doordat hij zijn huurwoning niet heeft kunnen kopen en dus niet heeft kunnen profiteren van de waardestijging van die woning. Volgens het advies van de CWS kan de vermogensschade voortkomend uit het niet kunnen kopen van de huurwoning niet aan verweerder worden toegerekend. Daartoe stelt de CWS dat niet voorzienbaar was dat eiser het aanbod had gekregen om zijn huurwoning te kopen en dat ook niet voorzienbaar was dat de huizenmarkt zich zo zou ontwikkelen. Het moment van waardebepaling is volgens de CWS bovendien arbitrair en gederfde winst komt in het algemeen minder snel voor vergoeding in aanmerking.
9.3.
Eiser heeft op zitting toegelicht dat hij in een ver proces zat om zijn huurwoning te kopen. Hij had op dat moment al verschillende vragenformulieren ingevuld van de woningcorporatie met het doel hiervoor in aanmerking te komen. Verweerder heeft dit niet weersproken. De stelling van de gemachtigden van verweerder op de zitting dat eiser de woning niet zou hebben kunnen kopen met zijn inkomen is niet onderbouwd en ook niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Dat eiser schade heeft geleden door het mislopen van de koop van zijn woning en dat sprake is van een causaal verband met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag is noch in het advies van de CWS, noch in het bestreden besluit in twijfel getrokken. Aan de afwijzing ligt alleen ten grondslag dat duidelijkheid omtrent de omvang van de schade en toerekenbaarheid ontbreken.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet geheel onvoorzienbaar was dat eiser een woning had gekocht als de problemen met de kinderopvangtoeslag daaraan niet in de weg hadden gestaan. De koop van een woning past bij de levensfase van eiser; twee van zijn kinderen woonden bij hem en hij had een goede baan. Bovendien is het in het algemeen aantrekkelijk om een woning van een woningcorporatie te kopen en heeft eiser gesteld dat hij met veel plezier in de woning woonde. Dat de koop van de woning zijn vermogen had doen toenemen is ook niet onvoorzienbaar; koopwoningen (in Amsterdam) stijgen in het algemeen in waarde. Bovendien moeten in het kader van het bepalen van de toerekenbaarheid ook andere factoren in ogenschouw worden genomen, zoals de aard van de schade, het doel van de geschonden norm en de mate van schuld. De CWS is hier in het advies niet op ingegaan, zodat onvoldoende is gemotiveerd waarom deze gestelde schade niet in meer of mindere mate voor vergoeding in aanmerking zou komen. De rechtbank wijst er in dit verband wel op dat in het Beoordelingskader Materiële Schade is vermeld dat eventuele waardestijgingen in de toekomst niet beschouwd worden als materiële schade die bij de CWS voor vergoeding in aanmerking komt. Voor een volledige vergoeding van de door eiser verzochte schadepost lijkt dan ook geen ruimte. Dat wil evenwel niet zeggen dat geen schadevergoeding kan worden toegekend voor het mislopen van de koop van de huurwoning. Zo zou bij de begroting van de schade in dit verband bijvoorbeeld kunnen worden gekeken naar het verschil tussen de woonlasten die eiser nu heeft en de woonlasten die hij zou hebben gehad als hij de woning had gekocht.
De andere extra kosten die het gevolg zijn geweest van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag
10. Eiser heeft in zijn schadevergoedingsverzoek verzocht om een bedrag van € 21.901,- voor andere extra kosten die het gevolg zijn geweest van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag. De CWS heeft geadviseerd om aan eiser een bedrag toe te kennen van € 10.000,-. Eiser heeft gesteld dat hij incassokosten heeft moeten betalen van minimaal zeventien deurwaarders. Bij het advies is de CWS uitgegaan van meer deurwaarders. De andere schade die eiser heeft aangegeven, is volgens de CWS reeds kwijtgescholden of er zijn andere regelingen voor. Eiser heeft in beroep deze motivering niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser meer schade heeft geleden in dit verband dan de al toegekende € 10.000,-.
De vergoeding van juridische bijstand
11.1.
Eiser vraagt om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand verbonden aan
rechtszaken betreffende zijn jongste zoon en tegen zijn voormalig werkgevers. Hij schat de totale kosten op € 20.000,-. De CWS heeft geadviseerd om geen kosten te vergoeden. Ten aanzien van de procedures voor eisers zoon stelt de CWS zich (wederom) op het standpunt dat deze eerst en vooral het gevolg zijn van handelingen van personen waarvoor verweerder geen verantwoordelijkheid draagt. Verder vindt de CWS dat niet is gebleken dat de procedures tegen eisers voormalig werkgevers verband houden met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
11.2.
De rechtbank volgt het advies van de CWS op dit punt niet. Tijdens de zitting en in de stukken heeft eiser uitgebreid toegelicht dat hij door de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, en het in verband daarmee gelegde loonbeslag, tweemaal zijn baan is verloren. Dit komt de rechtbank aannemelijk voor en is door verweerder ook niet betwist. Niet in geschil is dat eiser tegen deze werkgevers twee juridische procedures heeft gevoerd. Er is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden geen aanleiding om aan te nemen dat deze procedures een ander onderwerp betroffen dan de beëindiging van het dienstverband met eiser. Eiser heeft bovendien toegelicht dat hij geen stukken meer heeft om dit aan te tonen als gevolg van het feit dat hij zijn woning en inboedel is kwijtgeraakt en doordat zijn toenmalige advocaat is geëmigreerd. Dit alles in aanmerking nemende – en gezien de opdracht om ruimhartig om te gaan met het aannemen van een causaal verband – is de rechtbank van oordeel dat een causaal verband hier wel voldoende aannemelijk is. Eventuele kosten die eiser in dit verband heeft moeten maken, komen dan ook in beginsel voor rekening en risico van verweerder. Voor zover eiser kosten heeft gemaakt voor procedures die gaan over zijn jongste zoon verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 6.6. hiervoor. Naar het oordeel van de rechtbank is in het advies van de CWS, en daarmee het bestreden besluit, onvoldoende gemotiveerd waarom deze schadepost volledig moet worden afgewezen.
De kosten van dwangbevelen
12. Eiser vraagt om een vergoeding van € 3.300,- in verband met de inbeslagname en gedwongen verkoop van twee personenauto's. Het gaat om een Ford Escort, die volgens de eiser € 1.500 waard was, en om een Alfa Romeo, die volgens eiser € 1.800 was. De CWS heeft vastgesteld dat de personenauto’s voor in totaal € 1.600,- zijn verkocht. Aangezien het dossier geen concrete informatie omvat van de dagwaardes van de personenauto’s heeft de CWS deze geschat op € 3.200,-. De CWS heeft geadviseerd om het verschil van € 1.600,- aan eiser te vergoeden. Eiser heeft ook tegen deze schadepost geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank acht de motivering van de CWS navolgbaar. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om tot het oordeel te komen dat de compensatie voor deze schadepost te laag is vastgesteld.
De immateriële schade
13.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat eiser en zijn gezin door de problemen met de kinderopvangtoeslag veel stress en verdriet hebben ervaren gelet op de aard en ernst van de problematiek. Vergoeding voor het geestelijk leed is daarom op zijn plaats. Verweerder heeft daarom een schadevergoeding van € 36.000,- (€ 10.000,- voor de vier kinderen tezamen en € 26.000,- voor eiser) toegekend. Eiser heeft aangevoerd dat de immateriële schadevergoeding te laag is vastgesteld.
13.2.
In het Beoordelingskader Immateriële Schade van de CWS staat het volgende vermeldt: “De CWS vindt het belangrijk om in het advies duidelijk te maken hoe de immateriële schadevergoeding is berekend. Daarom werkt de CWS - zoals gezegd - met bouwstenen. Per bouwsteen bekijkt de CWS een aantal factoren; de feiten en omstandigheden die de ouder heeft aangevoerd. Die factoren wegen mee bij het bepalen van de immateriële schadevergoeding. De factoren zijn een hulpmiddel, en bepalen niet alles. Elk advies is maatwerk. Er is altijd ruimte om extra factoren mee te wegen.”
13.3.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser niet aan de hand van de bouwstenen en ook anderszins niet inzichtelijk is gemaakt hoe tot het toegekende bedrag is gekomen. Weliswaar heeft de CWS aangegeven met welke feiten en omstandigheden rekening is gehouden, maar onduidelijk is op welke wijze dit heeft geleid tot het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. Verder stelt de rechtbank vast dat de CWS ook niet heeft geadviseerd om het maximale bedrag toe te kennen. Zonder deugdelijke motivering kan eiser de immateriële schade niet adequaat betwisten. Ook op dit punt is het advies van de CWS, en daarmee het bestreden besluit, onvoldoende gemotiveerd. Verweerder zal alsnog, bij voorkeur aan de hand van de bouwstenen, inzichtelijk moeten maken hoe zij tot het toegekende bedrag aan immateriële schadevergoeding is gekomen.
Conclusie en gevolgen
14. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit kan niet in stand blijven omdat het, voor zover het gaat om de schadeposten ‘de extra gemaakte reiskosten’, ‘de kosten van vrije dagen’, ‘de inkomensschade’, ‘de vermogensschade’, ‘de vergoeding van juridische bijstand’ en ‘de immateriële schade’, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en omdat het niet berust op een deugdelijke motivering.
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen gebreken in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
16. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder, als hij van mening is dat de hiervoor genoemde schadeposten niet te laag zijn vastgesteld, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen alsnog deugdelijk motiveren waarom dit het geval is. Als verweerder tot de conclusie komt dat de schadeposten wel te laag zijn vastgesteld zal hij de schadepost hoger moeten vaststellen en moeten motiveren hoe tot dit bedrag is gekomen. Waar nodig zal eiser conform het Beoordelingskader Materiële Schade de gelegenheid moeten krijgen om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.J.A. van Eck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op26 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑01‑2024
Zie het Instellingsbesluit Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (Stcrt. 2020, 30541).
Op basis van een nieuwe definitieve compensatiebeschikking is de aan eiser eerder toegekende forfaitaire compensatie voor de materiële en immateriële schade verhoogd. Aan eiser is hierdoor een hoger bedrag toegekend dan het bedrag waarmee in het advies rekening is gehouden. Hierdoor valt het toegekende bedrag aan werkelijke schadevergoeding lager uit.
Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620.
Op grond van artikel 5.2. van de Wht en de Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade.
Gepubliceerd op de website van de CWS: https://www.werkelijkeschade.nl/documenten. Hier is ook het Reglement CWS gepubliceerd waarin de taken en de werkwijze van de CWS zijn beschreven.
Dit volgt uit het Beoordelingskader Materiële Schade.
Gepubliceerd op de website van de CWS, zie voetnoot 7.