Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2019/1937 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden
Artikel 16 Geheimhoudingsplicht
Geldend
Geldend vanaf 16-12-2019
- Bronpublicatie:
23-10-2019, PbEU 2019, L 305 (uitgifte: 26-11-2019, regelingnummer: 2019/1937)
- Inwerkingtreding
16-12-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-10-2019, PbEU 2019, L 305 (uitgifte: 26-11-2019, regelingnummer: 2019/1937)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Ambtenarenrecht / Algemeen
EU-recht / Rechtsbescherming
1.
De lidstaten zorgen ervoor dat de identiteit van de melder niet zonder zijn uitdrukkelijke toestemming bekend wordt gemaakt aan anderen dan de gemachtigde personeelsleden die bevoegd zijn voor de ontvangst of de opvolging van meldingen. Dit geldt tevens voor alle andere informatie aan de hand waarvan direct of indirect de identiteit van de melder kan worden achterhaald.
2.
In afwijking van lid 1 mag de identiteit van de melder en enige andere informatie bedoeld in lid 1 uitsluitend worden bekendgemaakt indien het gaat om een noodzakelijke en evenredige verplichting krachtens het Unie- of het nationale recht in het kader van onderzoek door nationale autoriteiten of gerechtelijke procedures, mede ter waarborging van de rechten van verdediging van de betrokkene.
3.
Voor bekendmakingen op grond van de in lid 2 bedoelde afwijking gelden passende waarborgen volgens de toepasselijke Unie- en nationale voorschriften. Meer bepaald worden melders, voordat hun identiteit wordt bekendgemaakt, daarvan in kennis gesteld, tenzij die informatie de gerelateerde onderzoeken of gerechtelijke procedures in gevaar zou brengen. De bevoegde autoriteit stuurt de melders een schriftelijke toelichting over de redenen voor de bekendmaking van de vertrouwelijke gegevens toe.
4.
De lidstaten zorgen ervoor dat bevoegde autoriteiten die informatie over inbreuken met bedrijfsgeheimen ontvangen, die bedrijfsgeheimen niet gebruiken of bekendmaken voor andere doeleinden dan hetgeen noodzakelijk is voor een gedegen opvolging.