Deze zaak hangt samen met de zaak tegen dezelfde verdachte onder nummer 11/01052 E, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 20-12-2011, nr. 11/01053 E
ECLI:NL:HR:2011:BT1874
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-12-2011
- Zaaknummer
11/01053 E
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT1874
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1874, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1874
ECLI:NL:PHR:2011:BT1874, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1874
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Geen schriftuur houdende middelen ingediend. N.o. cassatieberoep.
20 december 2011
Strafkamer
nr. 11/01053 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 26 mei 2010, nummer 22/002800-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.
Conclusie 06‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, Economische Kamer, bij arrest van 26 mei 2010 wegens ‘Opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,-, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2.
Op 3 juni 2010 heeft mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Rotterdam, cassatie ingesteld.
3.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 11 maart 2011 overeenkomstig art. 530, derde lid, Sv uitgereikt aan iemand die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van de verdachte en bereid te zijn de brief te bezorgen. De door het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden verstreek op 10 mei 2011. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
4.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan de verdachte ingevolge artikel 437, tweede lid, Sv niet in het cassatieberoep worden ontvangen.
5.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2011