Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 1435/2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 23-02-2007
- Redactionele toelichting
De artikelen 7, 22 en 34 zijn gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2007, L 49).
- Bronpublicatie:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 1435/2003)
- Inwerkingtreding
23-02-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-07-2003, PbEU 2003, L 207 (uitgifte: 18-08-2003, regelingnummer: 1435/2003)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verordening van de Raad van 22 juli 2003
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 308,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het Europees Parlement heeft op 13 april 1983 een resolutie over de coöperatieve beweging in de Europese Gemeenschap (4) aangenomen, op 9 juli 1987 een resolutie over de bijdrage van de coöperaties aan de regionale ontwikkeling (5), op 26 mei 1989 een resolutie over de rol van vrouwen in coöperaties en plaatselijke werkgelegenheidsprojecten (6), op 11 februari 1994 een resolutie over de bijdrage van de coöperaties aan de regionale ontwikkeling (7), en op 18 september 1998 een resolutie over de rol van de coöperaties bij het bevorderen van werkgelegenheid voor vrouwen (8).
- (2)
De voltooiing van de interne markt en de daaruit voortvloeiende verbetering van de economische en sociale situatie in de gehele Gemeenschap vereisen niet alleen dat handelsbelemmeringen worden weggenomen, maar ook dat de productiestructuren aan de communautaire dimensie worden aangepast. Het is daartoe onontbeerlijk dat allerlei ondernemingen waarvan de activiteiten niet louter op de bevrediging van zuiver lokale behoeften zijn gericht, de reorganisatie van hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau kunnen uittekenen en uitvoeren.
- (3)
Het juridisch kader voor werkzaamheden in de Gemeenschap is nog grotendeels gebaseerd op de nationale wetgevingen en sluit derhalve niet goed aan bij het economische kader waarbinnen deze werkzaamheden zich moeten ontwikkelen als de doelstellingen van artikel 18 van het Verdrag moeten worden verwezenlijkt. Deze situatie is een aanmerkelijke belemmering voor het oprichten van samenwerkingsverbanden van ondernemingen uit verschillende lidstaten.
- (4)
De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2157/2001 (9) aangenomen waarbij de rechtsvorm van de Europese vennootschap (SE) bepaald is overeenkomstig de algemene beginselen van de naamloze vennootschap. Dit is echter geen instrument dat is aangepast aan de specifieke aard van coöperaties.
- (5)
Ondernemingen kunnen weliswaar in Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV), in de zin van Verordening (EEG) nr. 2137/85(10), met behoud van hun autonomie, gezamenlijk bepaalde activiteiten bevorderen, doch het EESV beantwoordt als instrument niet aan de specifieke kenmerken van het coöperatieve streven.
- (6)
Vanuit haar zorg voor de inachtneming van gelijke concurrentievoorwaarden en met het oog op haar economische ontwikkeling, heeft de Gemeenschap de plicht aan coöperaties — een samenwerkingsvorm die in alle lidstaten is erkend — passende juridische instrumenten ter beschikking te stellen die het hun gemakkelijker kunnen maken hun werkzaamheden over de grenzen heen te ontwikkelen. De Verenigde Naties heeft alle regeringen opgeroepen om te zorgen voor een ondersteunend klimaat waarbinnen coöperaties op gelijke voet met andere ondernemingsvormen worden behandeld (11).
- (7)
Coöperaties zijn in de eerste plaats samenwerkingsverbanden van personen of juridische lichamen, met bedrijfsprincipes die verschillen van die van andere economische subjecten. Deze zijn onder meer het beginsel van democratische structuur en controle en van verdeling van het nettoresultaat van het boekjaar op billijke grondslag.
- (8)
Deze bijzondere beginselen behelzen met name de voorrang van de individuele persoon op het kapitaal, hetgeen tot uiting komt in specifieke bepalingen betreffende de voorwaarden inzake toetreding, uittreding en uitsluiting van leden, in de regel van het enkelvoudig persoonsgebonden stemrecht en in het feit dat de leden geen enkele aanspraak kunnen doen gelden op de activa van de coöperatie.
- (9)
Coöperaties hebben een maatschappelijk kapitaal en hun leden kunnen zowel personen als ondernemingen zijn. Deze leden kunnen geheel of ten dele bestaan uit afnemers, werknemers of leveranciers. Een coöperatie waarvan de leden zelf coöperatieve ondernemingen zijn, wordt topcoöperatie of ook wel ‘secundaire’ coöperatie genoemd. In sommige gevallen kan een coöperatie een bepaald percentage stille leden tellen, die louter als kapitaalverschaffer optreden, of derden die van de werkzaamheid van de coöperatie profiteren of die voor rekening van de coöperatie een werk uitvoeren.
- (10)
Een Europese coöperatieve vennootschap (hierna ‘SCE’ genoemd) dient als voornaamste doel te hebben de voldoening van de behoeften van haar leden en/of de ontwikkeling van hun economische en sociale activiteiten, met inachtneming van de volgende beginselen:
- —
haar activiteiten dienen tot wederzijds voordeel van haar leden te strekken opdat elk van hen van de activiteiten van de SCE profijt kan trekken naar rata van zijn deelneming;
- —
de leden dienen tevens afnemer, werknemer of leverancier te zijn of op enige wijze bij de activiteiten van de SCE betrokken te zijn;
- —
de zeggenschap over de SCE dient op billijke wijze over de leden verdeeld te zijn, maar gewogen stemmen kunnen worden toegestaan, om rekening te houden met de bijdrage van elk afzonderlijk lid aan de SCE;
- —
de beloning van het geleende kapitaal en van de deelnemingen dient beperkt te zijn;
- —
de winst dient naar rata van de met de SCE verrichte activiteiten te worden verdeeld of aangewend ter voldoening van de behoeften van de leden;
- —
de toetreding mag niet kunstmatig worden beperkt;
- —
het batig saldo en de reserves dienen na ontbinding verdeeld te worden volgens het beginsel van de belangeloze verdeling, d.w.z. aan een ander coöperatief lichaam dat soortgelijke doelstellingen of doeleinden van algemeen belang nastreeft.
- (11)
Er doen zich thans bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen coöperaties in de Gemeenschap moeilijkheden van juridische en administratieve aard voor, die in een markt zonder grenzen uit de weg dienen te worden geruimd.
- (12)
De invoering van een Europees statuut voor coöperaties dat gebaseerd is op gemeenschappelijke beginselen, maar waarin rekening is gehouden met hun eigenheid, dient deze in de gelegenheid te stellen hun activiteiten over de landsgrenzen heen uit te breiden tot het gehele grondgebied van de Gemeenschap of een deel daarvan.
- (13)
Met deze verordening wordt in hoofdzaak nagestreefd dat een SCE kan worden opgericht door personen die in verschillende lidstaten woonachtig zijn of door juridische lichamen die onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren. Deze verordening maakt het tevens mogelijk dat een SCE wordt opgericht door een fusie van twee bestaande coöperaties, of door omzetting — zonder ontbinding — van een nationale coöperatie, mits deze haar statutaire zetel en haar hoofdbestuur binnen een lidstaat heeft en in een andere lidstaat een vestiging of dochteronderneming bezit.
- (14)
Gezien het specifiek communautaire karakter van een SCE doet de ‘werkelijke zetel’-regeling waarvoor in deze verordening ten aanzien van SCE's is gekozen, geen afbreuk aan de wetgeving van de lidstaten en wordt daarmee niet vooruitgelopen op in andere communautaire teksten inzake vennootschapsrecht te maken keuzes.
- (15)
Wanneer in deze verordening sprake is van kapitaal wordt daarmee uitsluitend het geplaatste kapitaal bedoeld. Dit heeft geen gevolgen voor onverdeelde gemeenschappelijke activa/onverdeeld aandelenkapitaal in de SCE.
- (16)
Andere terreinen van het recht zoals fiscaal recht, mededingingsrecht, intellectuele-eigendomsrecht en insolventierecht worden niet door deze verordening bestreken. Voor bovenstaande terreinen en andere niet door deze verordening bestreken terreinen zijn het recht van de lidstaten en het Gemeenschapsrecht van toepassing.
- (17)
De regelingen met betrekking tot de rol van de werknemers in de Europese Coöperatieve Vennootschap zijn vastgesteld in Richtlijn 2003/72/EG (12), en vormen derhalve een onlosmakelijk geheel met deze verordening en moeten gelijktijdig worden toegepast.
- (18)
De werkzaamheden betreffende de harmonisatie van het vennootschapsrecht van de lidstaten zijn aanzienlijk gevorderd, zodat voor de SCE op de gebieden waarop voor haar werking geen uniforme communautaire voorschriften vereist zijn, met het oog op een overeenkomstige toepassing kan worden verwezen naar sommige bepalingen die door de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel heeft, zijn vastgesteld ter uitvoering van de richtlijnen inzake vennootschappen, voorzover die bepalingen passen in het kader van de regelgeving inzake de SCE, met name:
- —
Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken (13);
- —
Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (14);
- —
Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (15);
- —
Achtste Richtlijn 84/253/EEG van de Raad van 10 april 1984 inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (16);
- —
Elfde Richtlijn 89/666/EEG van de Raad van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen (17).
- (19)
Met betrekking tot werkzaamheden in de sector financiële diensten, met name ten aanzien van kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen, gelden wetgevende bepalingen, die vervat zijn in de volgende richtlijnen:
- —
Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (18);
- —
Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering) (19).
- (20)
Het gebruik van dit statuut dient facultatief te zijn,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 99 van 21.4.1992, blz. 17 en PB C 236 van 31.8.1993, blz. 17.
PB C 42 van 15.2.1993, blz. 75. Advies uitgebracht op 14 mei 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
PB C 223 van 31.8.1992, blz. 42.
PB C 128 van 16.5.1983, blz. 51
PB C 246 van 14.9.1987, blz. 94.
PB C 158 van 26.6.1989, blz. 380.
PB C 61 van 28.2.1994, blz. 231.
PB C 313 van 12.10.1998, blz. 234.
PB L 294 van 10.11.2001, blz. 1.
PB L 119 van 31.7.1985, blz. 1.
Resolutie aangenomen door de algemene vergadering van de 88e plenaire zitting van de Verenigde Naties, op 19 december 2001 (A/RES/56/114).
Zie blz. 25 van dit Publicatieblad.
PB L 65 van 14.3.1968, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG (PB L 283 van 27.10.2001, blz. 28).
PB L 193 van 18.7.1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG.
PB L 126 van 12.5.1984, blz. 20.
PB L 395 van 30.12.1989, blz. 36.
PB L 372 van 31.12.1986. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/65/EG.
PB L 228 van 11.8.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/13/EG (PB L 77 van 20.3.2002, blz. 17).