Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 17-06-2021, nr. C-315/20
ECLI:EU:C:2021:912
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-06-2021
- Magistraten
J. Passer, L. S. Rossi, N. Wahl
- Zaaknummer
C-315/20
- Conclusie
A. rantos
- Roepnaam
Regione Veneto (Transfert de déchets municipaux en mélange)
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:912, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 11‑11‑2021
ECLI:EU:C:2021:499, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑06‑2021
Uitspraak 11‑11‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Milieu — Verordening (EG) nr. 1013/2006 — Overbrenging van afvalstoffen — Artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i) — Richtlijn 2008/98/EG — Beheer van afvalstoffen — Artikel 16 — Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid — Beschikking 2000/532/EG — Europese afvalcatalogus (EAC) — Gemengd stedelijk afval dat een mechanische verwerking heeft ondergaan die de aard ervan niet heeft veranderd’
J. Passer, L. S. Rossi, N. Wahl
Partij(en)
In zaak C-315/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 10 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 13 juli 2020, in de procedure
Regione Veneto
tegen
Plan Eco Srl,
in tegenwoordigheid van:
Futura Srl,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: J. Passer (rapporteur), president van de Zevende kamer, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, L. S. Rossi en N. Wahl, rechters,
advocaat-generaal: A. Rantos,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Palatiello, avvocato dello Stato,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Haasbeek, G. Gattinara en F. Thiran als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juni 2021,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1), en van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Regione Veneto (regio Veneto, Italië) en Plan Eco Srl over een overbrenging van afval tussen lidstaten.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 1013/2006
3
Artikel 2 (‘Definities’) van verordening nr. 1013/2006 bepaalt:
‘Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
- 19.
‘bevoegde autoriteit van verzending’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging aanvangt of gepland is aan te vangen;
- 20.
‘bevoegde autoriteit van bestemming’: de bevoegde autoriteit voor het gebied waar de overbrenging naartoe gaat of gepland is naartoe te gaan, of waarin de afvalstoffen worden verladen vóór de nuttige toepassing of verwijdering in een gebied dat niet onder de nationale rechtsmacht van enig land valt;
[…]’
4
In artikel 3, lid 5, van deze verordening is het volgende bepaald:
‘Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.’
5
Artikel 11 (‘Bezwaren tegen een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen’) van deze verordening luidt:
- ‘1.
Wanneer een kennisgeving inzake een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:
- a)
de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is niet in overeenstemming met maatregelen die op communautair en nationaal niveau zijn genomen om de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig richtlijn 2006/12/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9)] hun beslag te geven en die gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk verbieden van overbrenging van afvalstoffen of op het stelselmatig bezwaar daartegen maken; of
[…]
- i)
dat het gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01) betreft; of
[…]
- 6.
De maatregelen die door een lidstaat in overeenstemming met lid 1, onder a), worden getroffen om transporten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen geheel of gedeeltelijk te verbieden of daar stelselmatig bezwaar tegen te maken, […] worden onverwijld ter kennis gebracht van de Commissie, die de overige lidstaten op de hoogte brengt.’
6
Artikel 12 (‘Bezwaren tegen een [overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen’) van diezelfde verordening bepaalt:
- ‘1.
Wanneer een kennisgeving inzake een [geplande overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:
[…]
- b)
de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of
[…]
- g)
de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte, de nuttige toepassing uit economisch en/of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen; […]
[…]’
Richtlijn 2008/98
7
Richtlijn 2008/98 heeft met ingang van 12 december 2010 richtlijn 2006/12 ingetrokken. Overeenkomstig artikel 41 ervan gelden verwijzingen naar laatstgenoemde richtlijn voortaan als verwijzingen naar eerstgenoemde richtlijn.
8
In overweging 33 van richtlijn 2008/98 staat te lezen:
‘Voor de toepassing van [verordening nr. 1013/2006] blijft gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening, gemengd stedelijk afval, zelfs wanneer het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan [die] de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.’
9
Artikel 16 (‘Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid’) van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of raadzaam is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.
In afwijking van [verordening nr. 1013/2006] kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het eigen land ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplannen. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens transport naar het buitenland van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in [verordening nr. 1013/2006].
- 2.
Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de Gemeenschap als geheel hierdoor zelfvoorzienend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.
- 3.
Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.
- 4.
De beginselen van nabijheid en zelfvoorziening betekenen niet dat iedere lidstaat zelf over alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing moet beschikken.’
Beschikking 2000/532
10
Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB 2000, L 226, blz. 3), zoals gewijzigd bij besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014 (PB 2014, L 370, blz. 44), bevat in de bijlage de in artikel 7 van richtlijn 2008/98 bedoelde lijst van afvalstoffen, die bekend staat als de ‘Europese afvalcatalogus’ (hierna: ‘EAC’).
11
Hoofdstuk 19 van de EAC, met het opschrift ‘Afval van installaties voor afvalbeheer […]’ bevat subhoofdstuk 19 12 ‘afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, pelletiseren)’, waarin onder meer de volgende codenummers zijn opgenomen:
19 12 11* | overig afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat |
19 12 12 | overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking |
12
Hoofdstuk 20 van de EAC, met het opschrift ‘Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties’, bevat subhoofdstuk 20 03 ‘overig stedelijk afval’, waarin codenummer 20 03 01, ‘gemengd stedelijk afval’, is opgenomen.
Italiaans recht
13
Artikel 182 bis van decreto legislativo n. 152 — Norme in materia ambientale (wetsdecreet nr. 152 houdende voorschriften op milieugebied) van 3 april 2006 (gewoon supplement bij GURI nr. 88 van 14 april 2006; hierna: ‘wetsdecreet nr. 152/2006’) bepaalt in lid 1:
‘De verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval geschieden door een adequaat geïntegreerd netwerk van installaties, rekening houdend met de beste beschikbare technieken en met een algemene kosten-batenverhouding, teneinde:
- a)
zelfvoorzienend te worden op het gebied van de verwijdering van niet-gevaarlijk stedelijk afval en van de door die verwerking gegenereerde afvalstoffen op optimale geografische locaties;
- b)
te bewerkstelligen dat de verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval kunnen plaatsvinden in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling zijn gelegen, zulks met het oog op een vermindering van de vervoersbewegingen van afvalstoffen, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische context of de noodzaak van gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval;
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14
Plan Eco, een transportonderneming, heeft bij de regio Veneto een verzoek om voorafgaande toestemming ingediend voor de overbrenging naar een in Slovenië gelegen cementfabriek van 2 000 ton gemengd stedelijk afval dat door Futura Srl in Italië was geproduceerd. Dit afval was mechanisch verwerkt door Futura met het oog op gezamenlijke verbranding en is, na deze verwerking, door laatstgenoemde ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC.
15
Bij besluit van 22 april 2016 heeft de regio Veneto op grond van het Unierecht — met name artikel 12, lid 1, onder b) en g), van verordening nr. 1013/2006 — en van het nationale recht bezwaar gemaakt tegen de overbrenging. Zij stelde ten eerste dat het betrokken afval na de voorafgaande verwerking ervan door Futura zijn oorspronkelijke karakter behield, namelijk gemengd stedelijk afval dat overeenkomt met codenummer 20 03 01 van de EAC, en dat de indeling ervan door Futura in subhoofdstuk 19 12 van de EAC, met het opschrift ‘afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, pelletiseren)’, evenals de toekenning van codenummer 19 12 12 van de EAC in dit verband niet doorslaggevend waren. Ten tweede was zij van mening dat artikel 182 bis, lid 1, onder b), van wetsdecreet nr. 152/2006 — dat is ingevoerd in het kader van de omzetting van richtlijn 2008/98 en van de in artikel 16 ervan neergelegde beginselen van zelfvoorziening en nabijheid — voorschreef dat gemengd stedelijk afval nuttig moest worden toegepast in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling zijn gelegen. Ten derde en ten slotte voerde zij aan dat op haar grondgebied een netwerk van installaties aanwezig was waarmee in de behoeften van Plan Eco kon worden voorzien en dat in casu een installatie van de regio Veneto had verklaard capaciteit te hebben voor de in de kennisgeving van overbrenging aan de orde zijnde 2 000 ton afval.
16
Plan Eco heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (bestuursrechter in eerste aanleg Veneto, Italië), die het besluit bij uitspraak van 15 november 2016 nietig heeft verklaard op grond dat de overbrenging naar het buitenland betrekking had op speciaal afval dat moest worden ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC, zodat de voor de verwerking van stedelijk afval geldende beginselen van zelfvoorziening, nabijheid en territoriale beperking niet van toepassing waren.
17
De regio Veneto heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), die, na te hebben vastgesteld dat het betrokken afval op zodanige wijze was verwerkt dat zijn oorspronkelijke eigenschappen als stedelijk afval niet wezenlijk waren veranderd, heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
‘In het kader van een zaak waarin gemengd stedelijk afval dat geen gevaarlijke afvalstoffen bevat, een mechanische verwerking in een installatie heeft ondergaan met het oog op de terugwinning van energie (handeling R1/R12 als bedoeld in bijlage C [van wetsdecreet nr. 152/2006]) en waar na die verwerking blijkt dat de oorspronkelijke eigenschappen van het gemengd stedelijk afval door die verwerking niet wezenlijk zijn veranderd maar daaraan codenummer 19 12 12 van de EAC is toegekend — wat niet door partijen is betwist:
teneinde de rechtmatigheid te kunnen toetsen van de bezwaren die de bevoegde autoriteit van het land van herkomst heeft ingediend in het kader van de procedure van voorafgaande toestemming voor de overbrenging van het verwerkte afval naar een productie-installatie van een ander Europees land om daar te worden gebruikt voor gezamenlijke verbranding of in elk geval voor de opwekking van energie — welke bezwaren zijn gebaseerd op de beginselen van richtlijn 2008/98 —, en inzonderheid de rechtmatigheid van bezwaren die, zoals in de onderhavige zaak, zijn gebaseerd op het beginsel van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu (artikel 13 van richtlijn 2008/98); de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid als bedoeld in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/98 […]; het in artikel 16, lid 1, tweede alinea, laatste volzin, geformuleerde beginsel […]; overweging 33 van richtlijn 2008/98 […]:
- 1)
Zijn de [EAC] (inzonderheid codenummer 19.12.12 [ervan], dat slaat op afval van mechanische afvalverwerkingsinstallaties voor handelingen van nuttige toepassing R1/R12), en de daarbij vastgestelde indeling van invloed op de [Unieregeling] inzake de overbrenging van afvalstoffen die vóór de mechanische verwerking gemengd stedelijk afval waren, en zo ja, in hoeverre?
- 2)
Wat meer concreet de overbrenging van afvalstoffen betreft die door de verwerking van gemengd stedelijk afval zijn gegenereerd: prevaleren artikel 16 en overweging 33 van richtlijn 2008/98 — die uitdrukkelijk betrekking hebben op de overbrenging van afvalstoffen — boven de indeling volgens de [EAC]?
- 3)
Voor zover het Hof deze vraag opportuun en zinvol acht: is voornoemde catalogus van regelgevende aard of vormt zij louter een technische certificering waarmee alle afvalstoffen op uniforme wijze kunnen worden getraceerd?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
18
Met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een bevoegde autoriteit van verzending zich op grond van verordening nr. 1013/2006 en van richtlijn 2008/98 kan verzetten tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd gemengd stedelijk afval dat, na met het oog op de terugwinning van energie een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld.
19
In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat verordening nr. 1013/2006 en richtlijn 2008/98, die tot doel hebben de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken, bijzondere aandacht besteden aan gemengd stedelijk afval.
20
Zo bepaalt artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 dat overbrengingen van ‘gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering’ volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen vallen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.
21
Bijgevolg is artikel 11 van verordening nr. 1013/2006 zelfs van toepassing in het geval van een kennisgeving betreffende een voorgenomen overbrenging van voor nuttige toepassing bestemd gemengd stedelijk afval, terwijl deze bepaling volgens het opschrift en de bewoordingen ervan in beginsel slechts van toepassing is op voor verwijdering bestemd afval (zie in die zin arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C-292/12, EU:C:2013:820, punten 53 en 54).
22
Bovendien kunnen de bevoegde autoriteiten van bestemming of van verzending zich overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening tegen een dergelijke overbrenging verzetten op de enkele grond dat het betrokken afval ‘gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01)’ is.
23
In dit verband blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 1013/2006 dat de Uniewetgever met deze bepalingen beoogde de overbrengingen van afval uit particuliere huishoudens te beperken tot het strikt noodzakelijke en te bepalen dat de lidstaten de verantwoordelijkheid voor dit niet-homogene afval op zich moeten nemen en moeten worden aangemoedigd om hun huishoudelijk-afvalproblemen zelf op te lossen, zonder elke samenwerking met buurlanden uit te sluiten.
24
In dezelfde zin verplicht artikel 16 van richtlijn 2008/98 de lidstaten om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van installaties voor de verwerking van voor verwijdering bestemd afval en van ‘gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat’, rekening houdend met de beste beschikbare technieken. Dit artikel bepaalt ook dat de lidstaten dit netwerk zo moeten opzetten dat elke lidstaat afzonderlijk naar zelfvoorziening kan groeien wat betreft de verwerking van dit afval en dat deze toepassing kan plaatsvinden in een van de daartoe geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie ervan liggen.
25
Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat de lidstaten voor de totstandbrenging van een dergelijk geïntegreerd netwerk over een beoordelingsmarge beschikken bij de keuze van de territoriale basis die zij geschikt achten om op nationaal niveau zelfverzorgend te worden wat betreft de verwerking van het betrokken afval. Het heeft er in dit verband evenwel op gewezen dat, inzake in het bijzonder geschikte stimulerende maatregelen tot rationalisatie van afvalinzameling, -sortering en -verwerking, de lidstaten in dit kader als een van de belangrijkste — met name via de ter zake bevoegde lokale lichamen — te nemen maatregelen een zo dicht mogelijk bij de plaats van productie van dit afval, in het bijzonder van gemengd stedelijk afval, gelegen verwerkingslocatie moeten vinden, om het vervoer ervan zoveel mogelijk te beperken (zie arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells, C-292/12, EU:C:2013:820, punten 60 en 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
26
Hieruit volgt dat de bevoegde autoriteit van verzending zich overeenkomstig artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006 en met het oog op de eerbiediging van de in het hoofdgeding door die autoriteit ingeroepen beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, die zijn neergelegd in artikel 16 van richtlijn 2008/98 en ten uitvoer zijn gelegd bij de bovengenoemde bepalingen van verordening nr. 1013/2006, kan verzetten tegen een overbrenging van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemd gemengd stedelijk afval dat is ingezameld bij particuliere huishoudens.
27
In de tweede plaats moet worden opgemerkt dat volgens overweging 33 van richtlijn 2008/98 voor de toepassing van verordening nr. 1013/2006 gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening gemengd stedelijk afval blijft zelfs wanneer het een verwerkingsoperatie heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.
28
Volgens vaste rechtspraak hebben de overwegingen van een Uniehandeling weliswaar geen bindende rechtskracht en kunnen zij niet worden aangevoerd om van de bepalingen zelf van de handeling in kwestie af te wijken of om deze bepalingen uit te leggen in een zin die in strijd is met de bewoordingen ervan, maar kunnen zij wel de inhoud van de bepalingen van die handeling preciseren en richtsnoeren voor de uitlegging verschaffen die licht kunnen werpen op de wil van de opsteller ervan (zie in die zin arrest van 25 maart 2021, Balgarska Narodna Banka, C-501/18, EU:C:2021:249, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29
In casu impliceren artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006, uitgelegd in het licht van overweging 33 van richtlijn 2008/98, dat gemengd stedelijk afval dat is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC na met het oog op de energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen van dat afval evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, moet worden beschouwd als gemengd stedelijk afval dat is ingezameld bij particuliere huishoudens als bedoeld in die bepalingen, ook al wordt daarin melding gemaakt van codenummer 20 03 01 van de EAC.
30
Zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft benadrukt, hangt de rechtsregeling die van toepassing is op de overbrenging van afvalstoffen immers af van de wezenlijke aard van de afvalstoffen en niet van de formele indeling ervan volgens de EAC.
31
Bovendien zou elke andere uitlegging het mogelijk maken gemengd stedelijk afval dat na een verwerkingsoperatie te hebben ondergaan is ingedeeld onder een ander EAC-codenummer dan het nummer dat is voorbehouden voor gemengd stedelijk afval, zonder dat deze operatie evenwel de wezenlijke aard ervan heeft gewijzigd, te onttrekken aan de toepassing van artikel 3, lid 5, en artikel 11, lid 1, onder i), van verordening nr. 1013/2006 en in fine van de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid waarvan, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest is opgemerkt, deze bepalingen de eerbiediging beogen te verzekeren.
32
In het hoofdgeding staat vast dat de mechanische verwerking van het betrokken afval de oorspronkelijke eigenschappen van dit afval en bijgevolg de aard ervan niet wezenlijk heeft veranderd.
33
Hieruit volgt dat voor de toepassing van verordening nr. 1013/2006 gemengd stedelijk afval dat voor nuttige toepassing is bestemd en dat na een mechanische verwerking met het oog op energieterugwinning te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld, moet worden aangemerkt als gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens.
34
Uit een en ander volgt dat op de gestelde vragen moet worden geantwoord dat artikel 3, lid 5, en artikel 11 van verordening nr. 1013/2006 aldus moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending, gelet op de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, zich met name op basis van de in artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening genoemde grond kan verzetten tegen een overbrenging van gemengd stedelijk afval dat na met het oog op energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, onder codenummer 19 12 12 van de EAC is ingedeeld.
Kosten
35
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 5, en artikel 11 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen moeten aldus worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending, gelet op de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid, zich met name op basis van de in artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening genoemde grond kan verzetten tegen een overbrenging van gemengd stedelijk afval dat na met het oog op energieterugwinning een mechanische verwerking te hebben ondergaan waarbij de oorspronkelijke eigenschappen ervan evenwel niet wezenlijk zijn veranderd, is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de lijst van afvalstoffen in de bijlage bij beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen, zoals gewijzigd bij besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑11‑2021
Conclusie 17‑06‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Milieu — Richtlijn 2008/98/EG — Afvalstoffenbeheer — Artikel 16 — Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid — Verordening (EG) nr. 1013/2006 — Overbrenging van afvalstoffen — Artikel 3, lid 5, en artikel 11 — Gemengd stedelijk afval dat een mechanische verwerking heeft ondergaan die de aard ervan niet heeft veranderd — Europese afvalcatalogus (EAC) — Toekenning van EAC-code aan speciaal afval’
A. rantos
Partij(en)
Zaak C-315/201.
Regione Veneto
tegen
Plan Eco Srl,
in tegenwoordigheid van
Futura Srl
[verzoek van de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is ingediend in het kader van een geding tussen de Regione Veneto (regio Veneto, Italië; hierna: ‘regio’) en Plan Eco Srl over de bezwaren van de regio tegen de overbrenging van afvalstoffen naar een andere lidstaat.
2.
Dit verzoek heeft in wezen betrekking op de uitlegging van verordening (EG) nr. 1013/20062., gelezen in samenhang met richtlijn 2008/98/EG3.. Centraal staat de vraag of de indeling die in een lidstaat aan gemengd stedelijk afval in de zin van de Europese afvalcatalogus (EAC) is gegeven na een mechanische verwerking die de oorspronkelijke eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd, al dan niet van invloed is op de toepassing van de regeling van de Europese Unie inzake de overbrenging van dat afval naar een andere lidstaat.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
1. Richtlijn 2008/98
3.
Overeenkomstig artikel 41 ervan heeft richtlijn 2008/98 met ingang van 12 december 2010 richtlijn 2006/12/EG4. ingetrokken en vervangen, en gelden verwijzingen naar laatstgenoemde richtlijn voortaan als verwijzingen naar eerstgenoemde richtlijn.
4.
Overweging 33 van richtlijn 2008/98 luidt als volgt:
‘Voor de toepassing van [verordening nr. 1013/2006] blijft gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening, gemengd stedelijk afval, zelfs wanneer het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan dat de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.’
5.
Artikel 1 van deze richtlijn, dat het opschrift ‘Onderwerp en toepassingsgebied’ draagt, bepaalt:
‘Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, [en door] beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en […] verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan.’
6.
Met het oog hierop geeft artikel 3 van deze richtlijn onder het opschrift ‘Definities’ onder meer de volgende definities:
‘[…]
- 9.
‘afvalstoffenbeheer’: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen […];
[…]
- 14.
‘verwerking’: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;
- 15.
‘nuttige toepassing’: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. […]
[…]
- 19.
‘verwijdering’: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. […]
[…]’
7.
Artikel 7 van deze richtlijn, ‘Lijst van afvalstoffen’, bepaalt in lid 1:
‘[…] In de lijst van afvalstoffen worden gevaarlijke afvalstoffen opgenomen en wordt rekening gehouden met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en, waar nodig, de concentratiegrenswaarden voor gevaarlijke stoffen. De lijst van afvalstoffen is bindend waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. De opneming van een stof of een voorwerp in de lijst betekent niet dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is. Een stof of een voorwerp wordt alleen als afvalstof aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1.’
8.
Artikel 13 van richtlijn 2008/98, met het opschrift ‘Bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu’, luidt als volgt:
‘De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu, met name:
- a)
zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora;
- b)
zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken; en tevens
- c)
zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.’
9.
Hoofdstuk III van deze richtlijn, dat de artikelen 15 tot en met 22 bevat, heeft als opschrift ‘Beheer van afvalstoffen’. Artikel 16 (‘Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid’) bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten nemen passende maatregelen, in samenwerking met andere lidstaten wanneer zulks noodzakelijk of raadzaam is, om een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van afvalverwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, rekening houdend met de beste beschikbare technieken.
In afwijking van [verordening nr. 1013/2006] kunnen de lidstaten, om hun netwerk te beschermen, binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde afvalverbrandingsinstallaties, beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het eigen land ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet consistent is met hun afvalbeheerplannen. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van het desbetreffende besluit. De lidstaten kunnen tevens transport naar het buitenland van afval om milieuredenen beperken, zoals bepaald in [verordening nr. 1013/2006].
- 2.
Dit netwerk moet zo worden opgezet dat de [Unie] als geheel hierdoor zelfvoorzienend kan worden zowel voor afvalverwijdering als voor nuttige toepassing van afval als bedoeld in lid 1, en dat elke lidstaat afzonderlijk naar dat doel toe kan groeien, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval.
- 3.
Dit netwerk moet het mogelijk maken afval te verwijderen of afval als bedoeld in lid 1 nuttig toe te passen in een van de meest nabijgelegen daartoe geschikte installaties, met behulp van de meest geschikte methoden en technologieën, om een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen.
[…]’
10.
Bijlage II bij deze richtlijn heeft als opschrift ‘Handelingen van nuttige toepassing’ en bevat in punt R 1 de volgende definitie: ‘Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking’.5.
2. Verordening nr. 1013/2006
11.
De overwegingen 7 en 20 van verordening nr. 1013/2006 luiden als volgt:
- ‘(7)
Het is van belang het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen te organiseren en te reguleren op een wijze die rekening houdt met de noodzaak de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren en die bevorderlijk is voor een uniformere toepassing van de verordening in de gehele [Unie].
[…]
- (20)
In het geval van overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen houden de lidstaten rekening met de beginselen van nabijheid, prioriteit voor hergebruik, terugwinning en zelfvoorziening op [het niveau van de Unie] en nationaal niveau overeenkomstig [richtlijn 2006/12], door conform het [VWEU] maatregelen te treffen om de overbrenging geheel of gedeeltelijk te verbieden of er stelselmatig bezwaar tegen te maken. Voorts dient rekening te worden gehouden met het voorschrift van [richtlijn 2006/12] dat de lidstaten een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinrichtingen moeten opzetten, om de [Unie] als geheel zelfverzorgend op het gebied van afvalverwijdering te maken en de lidstaten in staat te stellen dit doel ook zelfstandig te bereiken, waarbij rekening wordt gehouden met geografische omstandigheden of met de behoefte aan speciale inrichtingen voor bepaalde soorten afval. […]’
12.
Artikel 1 (‘Toepassingsgebied’) van deze verordening bepaalt het volgende:
- ‘1.
In deze verordening worden de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vastgelegd, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.
- 2.
Deze verordening is van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen:
- a)
tussen lidstaten, binnen de [Unie] of met doorvoer via derde landen;
[…]’
13.
Titel II van deze verordening, die het opschrift ‘Overbrengingen binnen de [Unie], met of zonder doorvoer via derde landen’ draagt, bestaat uit de artikelen 3 tot en met 32. Artikel 3 (‘Algemeen procedureel kader’) van deze verordening bepaalt in lid 5:
‘Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.’
14.
Artikel 4 (‘Kennisgeving’) van verordening nr. 1013/2006 bepaalt in de eerste alinea:
‘Wanneer de kennisgever voornemens is afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a) of b), over te brengen, doet hij daarvan voorafgaand schriftelijke kennisgeving bij en via de bevoegde autoriteit van verzending[;] indien hij een algemene kennisgeving doet, neemt hij artikel 13 in acht.’
15.
Artikel 11 (‘Bezwaren tegen een overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen’) van deze verordening bepaalt in lid 1:
‘Wanneer een kennisgeving inzake een geplande overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:
- a)
de geplande overbrenging of de geplande verwijdering is niet in overeenstemming met maatregelen die op [het niveau van de Unie] en nationaal niveau zijn genomen om de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig [richtlijn 2006/12] hun beslag te geven en die gericht zijn op het geheel of gedeeltelijk verbieden van overbrenging van afvalstoffen of op het stelselmatig bezwaar daartegen maken; of
[…]
- i)
dat het gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01) betreft; […]
[…]’
16.
Artikel 12 van deze verordening, ‘Bezwaren tegen een [overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘Wanneer een kennisgeving inzake een [geplande overbrenging] van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8, met redenen omklede bezwaren indienen op een of meer van de volgende gronden en in overeenstemming met het Verdrag:
[…]
- b)
de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing is, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid; of
[…]
- g)
de verhouding tussen de wel en niet nuttig toe te passen afvalstoffen, de geschatte waarde van het materiaal dat uiteindelijk nuttig wordt toegepast, of de kosten van de nuttige toepassing en de kosten van verwijdering van het niet nuttig toe te passen gedeelte, de nuttige toepassing uit economisch en/of milieutechnisch oogpunt niet rechtvaardigen; […]
[…]’
3. Lijst van afvalstoffen en EAC
17.
Bij beschikking 94/3/EG6. is een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), tweede alinea, van richtlijn 75/442/EEG7. vastgesteld. Deze lijst is opgenomen in de bijlage bij deze beschikking.
18.
Volgens punt 2 van de bijlage bij beschikking 94/3 staat de lijst van afvalstoffen bekend als de ‘Europese afvalcatalogus (EAC)’.
19.
Ingevolge punt 3 van deze bijlage is ‘de EAC […] een geharmoniseerde lijst van afvalstoffen die niet uitputtend is, dat wil zeggen een lijst die periodiek […] opnieuw zal worden bezien’.
20.
Beschikking 94/3 is vervangen door beschikking 2000/532/EG8., waarbij de EAC is gewijzigd.
21.
Hoofdstuk 19 van de in de bijlage bij dit besluit opgenomen lijst van afvalstoffen, dat het opschrift ‘Afval van installaties voor afvalbeheer […]’ draagt, bevat subhoofdstuk 19 12 ‘afval van niet elders genoemde mechanische afvalverwerking (bv. sorteren, breken, verdichten, palletiseren)’, waarin codenummer 19 12 12 is opgenomen: ‘overig, niet onder 19 12 11[9.] vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking’.
22.
Hoofdstuk 20 van deze lijst, met het opschrift ‘Stedelijk afval (huishoudelijk afval en soortgelijk bedrijfsafval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties’, bevat subhoofdstuk 20 03 ‘overig stedelijk afval’, waarin codenummer 20 03 01 ‘gemengd stedelijk afval’ is opgenomen.
B. Italiaans recht
23.
Artikel 182 bis, lid 1, van decreto legislativo n. 152 — Norme in materia ambientale (wetsdecreet nr. 152 houdende voorschriften op milieugebied) van 3 april 200610. bepaalt:
‘De verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval geschieden door een adequaat geïntegreerd netwerk van installaties, rekening houdend met de beste beschikbare technieken en met een algemene kosten-batenverhouding, teneinde:
- a)
zelfvoorzienend te worden op het gebied van de verwijdering van niet-gevaarlijk stedelijk afval en van de door die verwerking gegenereerde afvalstoffen op optimale geografische locaties;
- b)
te bewerkstelligen dat de verwijdering van afvalstoffen en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval kunnen plaatsvinden in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling zijn gelegen, zulks met het oog op een vermindering van de vervoersbewegingen van afvalstoffen, waarbij rekening wordt gehouden met de geografische context of de noodzaak van gespecialiseerde installaties voor bepaalde soorten afval;
[…]’
24.
Bijlage D bij wetsdecreet nr. 152/2006 bevat de aan de verschillende soorten afvalstoffen toe te kennen codering overeenkomstig de EAC.
III. Hoofdgeding, prejudiciële vragen en procedure bij het Hof
25.
Plan Eco, een transportonderneming, heeft bij de regio een verzoek om voorafgaande toestemming ingediend voor de uitvoer van 2 000 ton gemengd stedelijk afval naar een in Slovenië gevestigde cementfabriek, zodat het aldaar voor gezamenlijke verbranding kon worden gebruikt. Dit afval was door de onderneming Futura mechanisch verwerkt en na die verwerking ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC (hierna: ‘betrokken afvalstoffen’).
26.
Bij besluit van 22 april 2016 heeft de regio bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging op grond van onder meer artikel 12, lid 1, onder b) en g), van verordening nr. 1013/2006. Zij stelde ten eerste dat de betrokken afvalstoffen van oorsprong gemengd stedelijk afval waren en dat de verwerking door Futura de aard ervan niet had gewijzigd, aangezien de toekenning van codenummer 19 12 12 van de EAC in dat verband niet doorslaggevend was. Ten tweede stelde zij dat wetsdecreet nr. 152/2006 voorschreef dat dit gemengd stedelijk afval nuttig moest worden toegepast in een van de daarvoor geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie of inzameling was gelegen. Ten derde voerde zij aan dat op haar grondgebied een netwerk van installaties aanwezig was waarmee in de behoeften van Plan Eco kon worden voorzien en dat in casu een installatie van de regio verklaard had capaciteit te hebben voor dit gemengd stedelijk afval.
27.
Plan Eco heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Veneto (bestuursrechter in eerste aanleg Veneto, Italië), die het besluit bij uitspraak van 15 november 2016 nietig heeft verklaard op grond dat de overbrenging naar het buitenland betrekking had op speciaal afval zoals ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC, zodat de voor de verwerking van stedelijk afval geldende beginselen van zelfvoorziening, nabijheid en territoriale beperking niet van toepassing waren.
28.
De regio heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), die, na te hebben vastgesteld dat de betrokken afvalstoffen op zodanige wijze waren verwerkt dat hun oorspronkelijke eigenschappen als stedelijk afval niet wezenlijk waren veranderd, heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:
‘In het kader van een zaak waarin gemengd stedelijk afval dat geen gevaarlijke afvalstoffen bevat, een mechanische verwerking in een installatie heeft ondergaan met het oog op de terugwinning van energie (handeling R1/R12 als bedoeld in bijlage C [van wetsdecreet nr. 152/2006]) en waar na die verwerking blijkt dat de oorspronkelijke eigenschappen van het gemengd stedelijk afval niet wezenlijk door die verwerking zijn veranderd maar daaraan [codenummer] 19 12 12 [van de EAC] is toegekend — wat niet door partijen is betwist:
teneinde de rechtmatigheid te kunnen toetsen van de bezwaren die de bevoegde autoriteit van het land van herkomst heeft ingediend in het kader van de procedure van voorafgaande toestemming voor de overbrenging van het verwerkte afval naar een productie-installatie van een ander Europees land om daar te worden gebruikt voor gezamenlijke verbranding of in elk geval voor de opwekking van energie — welke bezwaren zijn gebaseerd op de beginselen van richtlijn 2008/98 —, en inzonderheid de rechtmatigheid van bezwaren die, zoals in de onderhavige zaak, zijn gebaseerd op
- —
het beginsel van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu (artikel 13 van richtlijn 2008/98);
- —
de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid als bedoeld in artikel 16, lid 1, van richtlijn 2008/98 […];
- —
het in artikel 16, lid 1, tweede alinea, laatste volzin, geformuleerde beginsel […];
- —
overweging 33 van richtlijn 2008/98 […]:
zijn de EAC (inzonderheid [codenummer] 19.12.12 [ervan], afval van mechanische afvalverwerkingsinstallaties voor handelingen van nuttige toepassing R1/R12) en de daarbij vastgestelde indeling van invloed op de [Unie]regeling inzake de overbrenging van afvalstoffen die vóór de mechanische verwerking gemengd stedelijk afval waren, en zo ja, in hoeverre;
wat meer concreet de overbrenging van afvalstoffen betreft die door de verwerking van gemengd stedelijk afval zijn gegenereerd: prevaleren artikel 16 en overweging 33 van richtlijn 2008/98 — die uitdrukkelijk betrekking hebben op de overbrenging van afvalstoffen — boven de indeling volgens de EAC;
voor zover het Hof deze vraag opportuun en zinvol acht: is voornoemde catalogus van regelgevende aard of vormt zij louter een technische certificering waarmee alle afvalstoffen op uniforme wijze kunnen worden getraceerd?’
29.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de Italiaanse regering en de Europese Commissie.
IV. Analyse
A. Inleidende overwegingen
30.
De prejudiciële vraag van de verwijzende rechter bestaat in wezen uit twee vragen, die ik hieronder zal bespreken:
- —
de eerste vraag luidt of overweging 33 en artikel 16 van richtlijn 2008/98 aldus moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteit van verzending op grond daarvan bezwaar kan maken tegen de overbrenging van gemengd stedelijk afval naar een andere lidstaat om daar voor gezamenlijke verbranding te worden gebruikt, hoewel dit afval na een mechanische verwerking, die de oorspronkelijke eigenschappen ervan echter niet wezenlijk heeft veranderd, is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC;
- —
de tweede, bijkomstige vraag luidt of de EAC van regelgevende aard is dan wel ‘louter een technische certificering vormt waarmee alle afvalstoffen op uniforme wijze kunnen worden getraceerd’.
31.
In het kader van de procedure voor de verwijzende rechter heeft de regio in wezen betoogd dat de betrokken afvalstoffen, die niettegenstaande hun mechanische verwerking nog steeds stedelijk afval vormen, aan de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid als bedoeld in artikel 182 bis, lid 1, van wetsdecreet nr. 152/2006 zijn onderworpen en dat de EAC een technische certificering behelst, maar niet van regelgevende aard is.
32.
Plan Eco heeft daarentegen in wezen betoogd dat de betrokken afvalstoffen ‘speciaal’ afval vormen, te weten afval dat een mechanische verwerking heeft ondergaan waarna het is ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC.
33.
De Italiaanse regering stelt ten overstaan van het Hof dat de betrokken afvalstoffen, ondanks de verwerking die zij hebben ondergaan en ondanks het feit dat zij daarna correct zijn ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van de EAC, hun karakter van niet-gevaarlijk gemengd stedelijk afval in de zin van overweging 33 van richtlijn 2008/98 hebben behouden. Op grond van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 vallen deze afvalstoffen dus onder de bepalingen inzake de overbrenging van voor verwijdering bestemd afval en inzonderheid onder artikel 12, lid 1, onder b), van die verordening, en zijn zij onderworpen aan het in artikel 16, lid 1, van die richtlijn bedoelde beginsel van nabijheid.
34.
De Commissie is van haar kant van mening dat, overeenkomstig artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006, de overbrenging van de betrokken afvalstoffen, die hun karakter van gemengd stedelijk afval niet hebben verloren ook al zijn zij bestemd voor nuttige toepassing en niet voor verwijdering, onder dezelfde bepalingen valt als de overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en dus onder artikel 11, lid 1, onder a), van deze verordening, volgens welke bepaling de bevoegde autoriteiten met redenen omklede bezwaren tegen de overbrenging kunnen indienen op basis van onder meer de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening. Het feit dat artikel 3, lid 5, van deze verordening naar hoofdstuk 20 van de EAC verwijst doet hieraan niet af, aangezien deze bepaling van toepassing is op stedelijk afval dat ook afvalstoffen van andere aard omvat. Deze conclusie vindt steun in overweging 33 van richtlijn 2008/98, waarin wordt bevestigd dat gemengd stedelijk afval nog steeds gemengd stedelijk afval vormt wanneer het een verwerking heeft ondergaan die de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd, en in artikel 7, lid 1, van die richtlijn, volgens welke bepaling de lijst van afvalstoffen alleen bindend is waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt. Doorslaggevend voor het bepalen van de aard van de betrokken afvalstoffen is uiteindelijk niet de toekenning van de code in de zin van de EAC, maar het feit dat deze afvalstoffen ondanks de verwerking gemengd stedelijk afval blijven.
35.
Gelet op de technische aard van de gestelde vragen acht ik het zinvol om, alvorens met mijn analyse te beginnen, het regelgevend kader met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen alsook de indeling van de betrokken afvalstoffen in kaart te brengen.
1. Regelgevend kader met betrekking tot de overbrenging van afvalstoffen
36.
Om te beginnen stel ik vast dat richtlijn 2008/98 volgens artikel 1 ervan maatregelen vaststelt ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door het voorkomen of beperken van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, en voorts door het beperken van de gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en het verbeteren van de efficiëntie van het gebruik ervan.
37.
Volgens artikel 16 van deze richtlijn dienen de lidstaten een adequaat geïntegreerd netwerk tot stand te brengen van installaties voor de verwerking van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en van ingezameld gemengd stedelijk afval, rekening houdend met de beste beschikbare technieken. Dit netwerk moet zo worden opgezet dat elke lidstaat afzonderlijk zelfvoorzienend wordt op het gebied van de verwerking van dit afval en dat deze verwerking kan plaatsvinden in een van de daartoe geschikte installaties die het dichtst bij de plaats van productie zijn gelegen. Hetzelfde artikel bepaalt onder meer dat de lidstaten het transport van afval naar het buitenland kunnen beperken om milieuredenen zoals bepaald in verordening nr. 1013/2006.
38.
Daarnaast legt verordening nr. 1013/2006, volgens artikel 1, lid 1, ervan, de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen vast, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan. Volgens artikel 1, lid 2, ervan is deze verordening onder meer van toepassing op de overbrenging van afvalstoffen tussen lidstaten, met uitzondering van overbrengingen van afvalstoffen die onder de bijzondere gevallen of de specifieke regelingen als bedoeld in lid 3 van dit artikel vallen, waarvan in het hoofdgeding geen sprake is.
39.
De overbrenging van afval tussen lidstaten valt krachtens artikel 3 van deze verordening hetzij onder de procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, zoals geregeld in de artikelen 4 tot en met 17 van deze verordening, die van toepassing zijn op voor verwijdering bestemde afvalstoffen en voor nuttige toepassing bestemde gevaarlijke afvalstoffen, hetzij onder de algemene informatievereisten die bij artikel 18 zijn vastgesteld, dat in beginsel slechts geldt voor ongevaarlijke afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing.11.
40.
Uit de artikelen 11, 12 en 18 van verordening nr. 1013/2006 volgt bovendien dat de lidstaten verschillende prerogatieven of verplichtingen hebben inzake enerzijds de overbrenging tussen lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en anderzijds de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen. Voorts vallen overbrengingen van gemengd stedelijk afval dat is ingezameld bij particuliere huishoudens en bij andere producenten naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering volgens artikel 3, lid 5, van deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval.12.
41.
Wat meer in het bijzonder het voor verwijdering bestemde afval en het gemengd stedelijk afval betreft, volgt uit artikel 11, lid 1, onder a), van deze verordening, gelezen tegen de achtergrond van overweging 20 ervan, en uit artikel 16 van richtlijn 2008/98 dat de lidstaten, met het oog op de toepassing van de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfvoorziening overeenkomstig richtlijn 2008/98, maatregelen van algemene strekking kunnen nemen tot beperking van de overbrenging van deze afvalstoffen tussen lidstaten, in de vorm van een algemeen of gedeeltelijk verbod op overbrenging.13.
2. Indeling van de betrokken afvalstoffen
42.
In casu herinner ik er allereerst aan dat de betrokken afvalstoffen, voor de uitvoer waarvan een verzoek om voorafgaande toestemming is ingediend, oorspronkelijk bestonden uit gemengd stedelijk afval dat geen gevaarlijke afvalstoffen bevatte.
43.
Verder staat vast dat de betrokken afvalstoffen een mechanische verwerking met het oog op energieterugwinning hebben ondergaan en dat deze verwerking tot een gewijzigde indeling volgens de EAC heeft geleid. Deze afvalstoffen zijn aldus ingedeeld onder codenummer 19 12 12 van die catalogus, waaraan de volgende omschrijving is gekoppeld: ‘overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking’, terwijl ‘gemengd stedelijk afval’ in eigenlijke zin onder codenummer 20 03 01 van die catalogus valt. Door de verwijzende rechter is evenwel vastgesteld dat die verwerking niet tot een wezenlijke verandering van de oorspronkelijke eigenschappen van die afvalstoffen heeft geleid, die nog steeds gemengd stedelijk afval vormden.
44.
Tot slot staat ook vast dat de voorgenomen overbrenging betrekking had op afvalstoffen die bestemd waren voor ‘nuttige toepassing’, dat wil zeggen bestemd om te worden gebruikt voor de opwekking van energie14., en dat op het grondgebied van de regio een netwerk van installaties aanwezig was met de benodigde verwerkingscapaciteit voor deze afvalstoffen.
B. Eerste prejudiciële vraag
45.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen hoe overweging 33 en artikel 16 van richtlijn 2008/98 in casu moeten worden toegepast en welke gevolgen de indeling van de betrokken afvalstoffen volgens de EAC heeft voor de toepassing van deze bepalingen.
46.
Dienaangaande wil ik op voorhand onder de aandacht brengen dat een overbrenging van afvalstoffen zoals in het hoofdgeding aan de orde is, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1013/2006 valt, die, zoals uit de titel ervan blijkt, specifiek van toepassing is op de overbrenging van afvalstoffen.15. Meer in het bijzonder heeft artikel 3, lid 5, van deze verordening heel specifiek betrekking op de overbrenging van gemengd stedelijk afval en wordt daarin bepaald dat die overbrengingen onder dezelfde bepalingen vallen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval. Bezwaren tegen de overbrenging ervan worden dus geregeld door artikel 11 van deze verordening. Bovendien verwijzen ook overweging 33 en artikel 16 van richtlijn 2008/98, die door de verwijzende rechter zijn aangehaald, naar deze verordening.
47.
Ik ben dan ook van mening dat, om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven, de eerste prejudiciële vraag aldus moet worden opgevat dat daarmee niet alleen wordt gedoeld op richtlijn 2008/98, maar ook en voornamelijk op de relevante bepalingen van verordening nr. 1013/2006.
48.
Bijgevolg rijst de vraag of de overbrenging van de betrokken afvalstoffen ingevolge de verwijzing in artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 onderworpen is aan de rechtsregeling van artikel 11 van deze verordening, ook al verwijst eerstgenoemde bepaling naar codenummer 20 03 01 van de EAC16., terwijl deze afvalstoffen anders zijn ingedeeld, namelijk onder codenummer 19 12 1217. van die catalogus.
49.
Naar mijn mening moet deze vraag bevestigend worden beantwoord, aangezien in de omstandigheden van het concrete geval de indeling van de betrokken afvalstoffen volgens de EAC mijns inziens niet van invloed kan zijn op de toepassing van de voorschriften betreffende de overbrenging van afvalstoffen tussen lidstaten.
50.
Hieronder zal ik dit standpunt nader uitwerken door ten eerste in te gaan op de rechtsgevolgen van de indeling volgens de EAC en ten tweede op de verwijzing in artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 naar codenummer 20 03 01 van deze catalogus.
51.
Wat om te beginnen de rechtsgevolgen van de indeling van afvalstoffen betreft, stel ik vast dat volgens vaste rechtspraak de lijst van afvalstoffen in die catalogus slechts indicatief is.18. Daarnaast bepaalt artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/98 dat de lijst van afvalstoffen bindend is waar het erom gaat te bepalen welke afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen moeten worden aangemerkt19., hetgeen in casu niet aan de orde is20..
52.
Uit punt 3 van de inleiding van de in de bijlage bij beschikking 94/3 opgenomen lijst van afvalstoffen volgt overigens dat de bij deze beschikking ingevoerde EAC een geharmoniseerde lijst van afvalstoffen is die niet uitputtend is, en dat het feit dat materialen in deze lijst zijn opgenomen, niet betekent dat zij onder alle omstandigheden als afval worden beschouwd, omdat het opnemen op deze lijst slechts gevolgen heeft voor zover deze materialen aan de definitie van afvalstof voldoen. In punt 5 van deze inleiding wordt onder meer gepreciseerd dat ‘[het] de bedoeling [is] dat [deze catalogus] fungeert als een referentielijst die ervoor zorgt dat in de hele [Unie] dezelfde terminologie wordt gebruikt, zodat werkzaamheden voor het beheer van afvalstoffen efficiënter kunnen worden uitgevoerd’.
53.
Naar mijn mening is de indeling van de betrokken afvalstoffen volgens de EAC derhalve niet bindend met betrekking tot de voorschriften die van toepassing zijn op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overbrenging.
54.
Wat in de tweede plaats de omstandigheid betreft dat artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 uitdrukkelijk naar codenummer 20 03 01 verwijst, komt het mij voor dat deze verwijzing louter indicatief is.
55.
Ik herinner er namelijk aan dat volgens overweging 7 van verordening nr. 1013/2006 het toezicht en de controle op de overbrenging van afvalstoffen worden georganiseerd en gereguleerd op een wijze die rekening houdt met, onder meer, de noodzaak om de kwaliteit van het milieu en de gezondheid van de mens in stand te houden, te beschermen en te verbeteren, en dat deze verordening, zoals het Hof heeft bevestigd, de invoering van een geharmoniseerd stelsel van procedures beoogt waarmee het verkeer van afvalstoffen kan worden beperkt om het milieu te beschermen.21. Met het oog hierop onderwerpt deze verordening de overbrenging tussen lidstaten van voor verwijdering bestemde afvalstoffen en gemengd stedelijk afval aan een andere regeling dan de overbrenging van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.22. Wat meer in het bijzonder gemengd stedelijk afval betreft, blijkt uit de voorbereidende werkzaamheden van deze verordening dat de Uniewetgever als doel voor ogen stond om de overbrenging van afvalstoffen van particuliere huishoudens, waaruit gemengd stedelijk afval bestaat, tot het strikt noodzakelijke te beperken en de lidstaten, die de verantwoordelijkheid voor dit niet-homogene afval op zich moesten nemen, aan te moedigen hun problemen met betrekking tot huishoudelijk afval op autonome wijze op te lossen door hun de mogelijkheid te bieden om bezwaar te maken tegen de overbrenging van huishoudelijk afval volgens de voorschriften inzake voor verwijdering bestemde afvalstoffen, zonder samenwerking met buurlanden uit te sluiten.23.
56.
Ik concludeer hieruit dat de rechtsregeling die op de overbrenging van afvalstoffen wordt toegepast, afhangt van de materiële aard van de afvalstoffen en niet van hun formele indeling volgens de EAC.
57.
Bovendien wordt in overweging 33 van richtlijn 2008/98 helder en eenduidig verwoord dat gemengd stedelijk afval als bedoeld in deze bepaling deze kwalificatie behoudt, ongeacht of het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan, mits de eigenschappen ervan daardoor niet ‘wezenlijk’ zijn ‘veranderd’. Hoewel de overwegingen van handelingen van de Unie geen zelfstandige juridische betekenis hebben, kunnen zij wel hulp bieden bij de uitlegging, aangezien de wil van de Uniewetgever eruit kan worden afgeleid.24. In casu maakt deze overweging weliswaar geen deel uit van verordening nr. 1013/2006, maar wordt daarin wel uitdrukkelijk verwezen naar artikel 3, lid 5, van deze verordening en biedt zij dus hulp bij de uitlegging van deze bepaling door impliciet te bevestigen dat de verwijzing naar codenummer 20 03 01 slechts indicatief is, omdat artikel 3, lid 5, van deze verordening van toepassing is naargelang van de — in casu ongewijzigde — aard van de afvalstoffen.
58.
Gelet hierop ben ik van mening dat de overbrenging van de betrokken afvalstoffen, ongeacht hun indeling volgens de EAC, binnen de werkingssfeer van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 valt en derhalve onderworpen is aan de bepalingen van artikel 11 van die verordening, volgens welke bepaling de bevoegde autoriteiten van verzending bezwaren tegen de overbrenging van die afvalstoffen kunnen indienen op grond van onder meer de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening overeenkomstig richtlijn 2008/98.25.
59.
Met betrekking tot het door de regio en de Italiaanse regering aangehaalde artikel 16 van deze richtlijn wil ik preciseren dat de lidstaten op grond van lid 1, tweede alinea, laatste volzin van dit artikel transport van afval naar het buitenland kunnen beperken ‘om milieuredenen […] zoals bepaald in [verordening nr. 1013/2006]’ en dat deze bepaling dus, voor zover van belang voor de onderhavige zaak, zelf naar deze verordening verwijst. Zij biedt niettemin hulp bij de uitlegging van artikel 11, lid 1, onder a), van deze verordening, doordat zij de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid waarnaar laatstgenoemde bepaling verwijst, verduidelijkt.26.
60.
Verder zou ik nog willen preciseren dat — op grond van de uitdrukkelijke verwijzing in artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 — artikel 11 van deze verordening, betreffende overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen, in casu van toepassing is en niet het door de Italiaanse regering aangehaalde artikel 12 van deze verordening, dat betrekking heeft op overbrengingen van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen. Het is derhalve niet relevant dat de betrokken afvalstoffen voor energieopwekking zouden worden gebruikt en daarmee voor ‘nuttige toepassing’ waren bestemd.27.
61.
Voor het overige ontbeert ook artikel 13 van richtlijn 2008/98, dat zonder nadere toelichting door de verwijzende rechter is genoemd, in casu elke relevantie, omdat het louter algemeen bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het afvalstoffenbeheer geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de mens en geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
62.
Derhalve is de overbrenging van de betrokken afvalstoffen naar mijn mening onderworpen, in de zin van artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006, aan de bepalingen betreffende de overbrenging van voor verwijdering bestemde afvalstoffen, te weten artikel 11, lid 1, van deze verordening28., gelezen in samenhang met artikel 16 van richtlijn 2008/98, niettegenstaande het feit dat die afvalstoffen een verwerking hebben ondergaan die, zonder dat daardoor de oorspronkelijke eigenschappen ervan wezenlijk zijn veranderd, tot een andere indeling volgens de EAC heeft geleid. In dat kader ben ik van oordeel dat deze catalogus en de bijbehorende indeling niet van invloed zijn op de in casu van toepassing zijnde Unieregeling betreffende de overbrenging van afvalstoffen.
C. Tweede prejudiciële vraag
63.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de EAC van regelgevende aard is, dan wel slechts een technische certificering die bedoeld is om de uniforme traceerbaarheid van alle afvalstoffen te waarborgen.
64.
Het antwoord op deze vraag vloeit voort uit de voorgaande analyse en met name uit de punten 51 tot 53 van deze conclusie.
65.
Geconcludeerd moet derhalve worden dat de in de EAC opgenomen lijst van afvalstoffen noch van regelgevende aard noch bindend is, maar dat het, zoals in punt 5 van de inleiding van de lijst van afvalstoffen bij de invoering ervan is gepreciseerd, de bedoeling is dat zij fungeert als een referentielijst die ervoor zorgt dat in de hele Unie dezelfde terminologie wordt gehanteerd, zodat werkzaamheden voor het beheer van afvalstoffen efficiënter kunnen worden uitgevoerd.29.
V. Conclusie
66.
In het licht van de voorgaande overwegingen geef ik het Hof in overweging om de door de Consiglio di Stato gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:
‘De Europese Afvalcatalogus (EAC) en de daarbij vastgestelde indeling, zoals bedoeld in beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet van invloed zijn op het bepaalde in artikel 3, lid 5, en artikel 11 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, gelezen in samenhang met artikel 16 van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen, dat van toepassing is op de overbrenging van gemengd stedelijk afval dat een mechanische verwerking heeft ondergaan waardoor de oorspronkelijke eigenschappen ervan niet wezenlijk zijn veranderd, ongeacht de indeling van dit afval in de zin van de EAC.
De indeling in de zin van de EAC is in dit verband niet bindend.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑06‑2021
Oorspronkelijke taal: Frans.
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006, L 190, blz. 1).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008, L 312, blz. 3).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PB 2006, L 114, blz. 9).
In de voetnoot wordt gepreciseerd dat onder handelingen van nuttige toepassing ook vallen verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast stedelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste de drempel in acht neemt zoals berekend aan de hand van een formule voor energie-efficiëntie.
Beschikking van de Commissie van 20 december 1993 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen (PB 1994, L 5, blz. 15).
Richtlijn van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB 1975, L 194, blz. 39).
Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van [beschikking 94/3] en beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB 2000, L 226, blz. 3). Deze beschikking is laatstelijk gewijzigd bij besluit 2014/955/EU van de Commissie van 18 december 2014 tot wijziging van beschikking 2000/532 (PB 2014, L 370, blz. 44).
Codenummer 19 12 11 heeft betrekking op ‘overig afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking dat gevaarlijke stoffen bevat’.
Gewoon supplement bij GURI nr. 88 van 14 april 2006 (hierna: ‘wetsdecreet nr. 152/2006’). Artikel 182 bis is ingevoegd bij artikel 9 van decreto legislativo n. 205 — Disposizioni di attuazione della direttiva [2008/98] (wetsdecreet nr. 205 houdende uitvoeringsbepalingen van richtlijn 2008/98) van 3 december 2010 (gewoon supplement bij GURI nr. 288 van 10 december 2010).
Zie arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells (C-292/12, EU:C:2013:820, punt 52).
Zie arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells (C-292/12, EU:C:2013:820, punt 53).
Zie arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells (C-292/12, EU:C:2013:820, punt 56).
Voor de definitie van ‘nuttige toepassing’, zie punten 6 en 10 van deze conclusie.
Zie punt 38 van deze conclusie. Ik herinner eraan dat volgens artikel 1 ervan in verordening nr. 1013/2006 ‘de procedures en controleregelingen voor de overbrenging van afvalstoffen [worden] vastgelegd, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan’. Titel II van deze verordening heeft betrekking op de overbrenging van afvalstoffen binnen de Unie. In tegenstelling tot deze verordening kent richtlijn 2008/98 een ruimere werkingssfeer. Immers, volgens artikel 1 daarvan ‘[worden bij] deze richtlijn […] maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, [en door] beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en […] verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan’.
Ik herinner eraan dat artikel 3, lid 5, van verordening nr. 1013/2006 is geformuleerd als volgt: ‘Overbrengingen van gemengd stedelijk afval (codenummer 20 03 01) ingezameld van particuliere huishoudens, ook indien die inzameling dergelijk afval van andere producenten omvat, naar inrichtingen voor nuttige toepassing of verwijdering vallen volgens deze verordening onder dezelfde bepalingen als overbrengingen van voor verwijdering bestemd afval’ (cursivering van mij). Codenummer 20 03 01 staat voor ‘gemengd stedelijk afval’.
Zoals gezegd, kent dit codenummer de volgende omschrijving: ‘overig, niet onder 19 12 11 vallend afval (inclusief mengsels van materialen) van mechanische afvalverwerking’.
Zie in die zin arrest van 3 oktober 2013, Brady (C-113/12, EU:C:2013:627, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Bovendien preciseert artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/98, ook met betrekking tot afvalstoffen die als ‘gevaarlijk’ zijn aangemerkt, dat de opneming van een stof of een voorwerp in de lijst niet betekent dat die stof of dat voorwerp in alle omstandigheden een afvalstof is, omdat een stof of een voorwerp alleen als afvalstof wordt aangemerkt indien het gaat om een afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1, van deze richtlijn (te weten wanneer het gaat om een stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen) en de lidstaten op grond van de leden 2 en 3 van deze bepaling, gelet op de in bijlage III van deze richtlijn genoemde eigenschappen, een afvalstof die niet als gevaarlijke afvalstof in de lijst van afvalstoffen is opgenomen, toch als gevaarlijke afvalstof kunnen aanmerken of een gevaarlijke afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof kunnen aanmerken.
Zie punt 42 van deze conclusie.
Zie in die zin arrest van 12 december 2013, Ragn-Sells (C-292/12, EU:C:2013:820, punt 49).
Zie punt 40 van deze conclusie.
Zie bijvoorbeeld aanbeveling van het Europees Parlement A6-0287/2005 van 10 oktober 2005 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen, inzonderheid de motivering van de amendementen nrs. 28 en 33.
Zie in die zin de conclusie van advocaat-generaal Szpunar in de gevoegde zaken X en Visser (C-360/15 en C-31/16, EU:C:2017:397, punt 132), en die van advocaat-generaal Pikamäe in de zaak Airhelp (C-28/20, EU:C:2021:203, punt 37). Zie in die zin ook arrest van 4 maart 2020, Marine Harvest/Commissie (C-10/18 P, EU:C:2020:149, punten 43 en 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
Ik merk voorts op dat de bevoegde autoriteiten weliswaar op grond van artikel 11, lid 1, onder a), van verordening nr. 1013/2006 met redenen omklede bezwaren kunnen indienen tegen de overbrenging van afvalstoffen op grond van met name de in casu door de regio aangevoerde beginselen van nabijheid en zelfvoorziening (zie punt 26 van de onderhavige conclusie), maar dat deze autoriteiten op grond van artikel 11, lid 1, onder i), van deze verordening ook zonder meer bezwaar kunnen maken tegen de overbrenging van ‘gemengd stedelijk afval uit particuliere huishoudens (code 20 03 01)’.
Meer bepaald door middel van een kruisverwijzing tussen de twee regels biedt enerzijds artikel 11, lid 1, onder a), van verordening nr. 1013/2006 de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid om met redenen omklede bezwaren in te dienen tegen overbrengingen van voor verwijdering bestemde afvalstoffen (en, krachtens de verwijzing in artikel 3, lid 5, van die verordening, van gemengd stedelijk afval), teneinde ‘ op [niveau van de Unie] en nationaal niveau […] de beginselen van nabijheid, voorrang voor nuttige toepassing en zelfverzorging overeenkomstig [richtlijn 2008/98] hun beslag te geven’, en voorziet anderzijds artikel 16 van die richtlijn, waarin de beginselen van zelfvoorziening en nabijheid zijn geformuleerd, voor de lidstaten in de mogelijkheid het transport van afval naar het buitenland te beperken ‘om milieuredenen […] zoals bepaald in [verordening nr. 1013/2006]’ (cursivering van mij).
Voor het begrip ‘nuttige toepassing’, zie punten 6 en 10 van deze conclusie.
Daarbij kan de bevoegde autoriteit in elk van de in deze bepaling bedoelde gevallen bezwaar maken tegen de overbrenging.
Zie punt 51 van deze conclusie.