Hof 's-Hertogenbosch, 23-04-2013, nr. HD 200.120.774
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8973
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
HD 200.120.774
- LJN
BZ8973
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8973, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑04‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 34 Wet op het consumentenkrediet
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Artikel 34 aanhef en sub a en b Wck; verschil kredietvergoeding/vertragingsvergoeding.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.120.774/01
arrest van 23 april 2013
in de zaak van
IDM Finance B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis,
tegen
1. [Geintimeerde sub 1.],
2. [Geintimeerde sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 januari 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton Tilburg, gewezen verstekvonnis van 7 november 2012 tussen appellante – IDM – als eiseres en geïntimeerden – [geintimeerden] c.s. – als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 744675 CV EXPL 12-9066)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld verstekvonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Tegen de niet verschenen [geintimeerden] c.s. is verstek verleend.
2.2.
Bij memorie van grieven heeft IDM één grief aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van die memorie is weergegeven.
2.3.
IDM heeft de gedingstukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.
Bij inleidende dagvaarding van 3 oktober 2012 heeft IDM de hoofdelijke veroordeling gevorderd van [geintimeerden] c.s. tot betaling aan haar van een bedrag van € 37.429,31, te vermeerderen met de thans geldende variabele kredietvergoeding van 8,96% per jaar, met als maximum de volgens het Besluit kredietvergoeding ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, te berekenen over dat bedrag vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [geintimeerden] c.s. in de proceskosten.
4.3.
IDM heeft daartoe gesteld dat zij op 25 april 2003 met [geintimeerden] c.s. een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij aan [geintimeerden] c.s. een doorlopend krediet heeft verstrekt, dat [geintimeerden] c.s. ten minste twee maanden achterstallig waren in de betaling van een vervallen termijnbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld en ondanks herhaalde verzoeken tot aanzuivering van de achterstand, nalatig zijn gebleven in de nakoming van hun verplichtingen uit de overeenkomst en dat daardoor ingevolge de kredietovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden het saldo van het krediet in zijn geheel opeisbaar is geworden. Verder heeft IDM gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [geintimeerden] c.s. over het uitstaande saldo een variabele kredietvergoeding (als bedoeld in artikel 1 onder g van het Besluit kredietvergoeding juncto artikel 35 van de Wet op het consumentenkrediet, hierna: Wck) verschuldigd zijn, thans bedragende 8,96% per jaar.
4.4.
Bij het bestreden verstekvonnis heeft de rechtbank de gevorderde hoofdsom toegewezen. De over de hoofdsom gevorderde rente (vertragingsvergoeding) heeft de rechtbank afgewezen. [geintimeerden] c.s. zijn hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.
4.5.
In rechtsoverweging 2.7 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank - onder meer - overwogen dat niet is komen vast te staan dat partijen uitdrukkelijk met elkaar zijn overeengekomen dat [geintimeerden] c.s. een vertragingsvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub b Wck zijn verschuldigd over de termijnen die bij een juiste nakoming betaald hadden moeten zijn, dan wel over het vervroegd en in zijn geheel opgeëiste saldo, inclusief de nog niet vervallen termijnen. Dat blijkt volgens de rechtbank ook niet uit de door IDM overgelegde overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde productvoorwaarden.
4.6.1.
Met de grief komt IDM tegen dit oordeel op. Kort gezegd stelt IDM dat zij de contractuele grondslag voor de vertragingsvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub b Wck wel heeft aangetoond. Zij verwijst naar de inhoud van de kredietovereenkomst en van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden (producties 1a en 1b inleidende dagvaarding), met name naar artikel 2.2 van die voorwaarden.
4.6.2.
Bij de memorie van grieven heeft IDM haar vordering tevens gewijzigd. Nu die wijziging van die eis niet reeds in de dagvaarding in hoger beroep is opgenomen en [geintimeerden] c.s. in hoger beroep niet zijn verschenen, zal het hof uitgaan van de oorspronkelijke, in de dagvaarding in hoger beroep vermelde vordering.
4.7.
Het hof oordeelt als volgt.
4.8.1.
De in het geding zijnde overeenkomst is een krediettransactie als bedoeld in de Wck. Artikel 34 Wck geeft een limitatieve opsomming van de toegestane vormen van kredietvergoeding. In deze zaak, waar sprake is van een kredietovereenkomst met een variabele kredietvergoeding, zijn enkel de kredietvergoedingen van belang die in artikel 34 sub a en b worden genoemd. De kredietvergoeding sub a is de reguliere kredietvergoeding die verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de transactie. De kredietvergoeding sub b (de vertragingsvergoeding) is de vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie.
4.8.2.
De kredietvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub a Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 2 van de kredietovereenkomst: “Cliënt verbindt zich over het uitstaande saldo van zijn op grond van deze overeenkomst aangehouden rekening, kredietvergoeding te betalen. (…) Bij het afsluiten van deze overeenkomst bedraagt de kredietvergoeding 0,561 procent per betalingstermijn. Het bijbehorende effectieve kredietvergoedingspercentage bedraagt 6,9 procent op jaarbasis.(…)”
De vertragingsvergoeding als bedoeld in artikel 34 aanhef en sub b Wck zijn partijen overeengekomen in artikel 2.2 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden: “Ingeval van te late betaling is Cliënt vertragingsvergoeding verschuldigd over vervallen, doch niet of niet-tijdig betaalde termijnbedragen, indien deze na ontvangst van een ingebrekestelling het verschuldigde niet alsnog binnen de daarin genoemde termijn voldoet. De vertragingsvergoeding wordt in dagen nauwkeurig berekend waarbij wordt uitgegaan van het in de overeenkomst genoemde kredietvergoedingspercentage op jaarbasis.”
4.8.3.
Na de datum van algehele opeising zijn [geintimeerden] c.s. de in artikel 2.2 van de algemene voorwaarden overeengekomen vertragingsvergoeding niet alleen verschuldigd over vervallen en niet betaalde termijnbedragen, maar over het gehele uitstaande saldo (waarin begrepen de vervallen en niet betaalde termijnbedragen en de op grond van artikel 2 van de kredietovereenkomst verschuldigd geworden kredietvergoeding). Immers, door de algehele opeising van het uitstaande saldo heeft [geintimeerden] c.s. het recht verloren om in termijnen te betalen en is de overeengekomen kredietverlening geëindigd. Dat betekent dat [geintimeerden] c.s. vanaf de datum van algehele opeising de kredietvergoeding die is overeengekomen in artikel 2 van de kredietovereenkomst niet langer verschuldigd zijn. In plaats van die kredietvergoeding zijn [geintimeerden] c.s. vanaf de datum van algehele opeising over het hele uitstaande saldo de vertragingsvergoeding verschuldigd, welke vergoeding overigens wordt berekend op basis van hetzelfde percentage als dat van de kredietvergoeding (artikel 2.2 van de algemene voorwaarden).
4.9.
Het voorgaande betekent dat de door IDM tegen het bestreden vonnis aangewende grief slaagt en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven voorzover daarbij de vordering van IDM voor wat betreft de gevorderde vertragingsrente is afgewezen. Voor de duidelijkheid zal het hof het bestreden verstekvonnis – met uitzondering van de beslissing over de proceskosten - vernietigen en opnieuw recht doen.
Het hof zal de vordering – die noch onrechtmatig noch ongegrond voorkomt – alsnog toewijzen met veroordeling van [geintimeerden] c.s., als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep. De gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proceskosten in hoger beroep wordt afgewezen nu deze niet op de wet berust noch is overeengekomen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de beslissing over de proceskosten
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geintimeerden] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de één betaalt de ander voor dat deel zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan IDM te betalen het bedrag van € 37.429,31, te vermeerderen met de thans geldende variabele kredietvergoeding van 8,96% per jaar, met als maximum de volgens het Besluit kredietvergoeding ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, te berekenen over dat bedrag vanaf 3 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de beslissing over de proceskosten;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [geintimeerden] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van IDM worden begroot op € 1.958,76 aan verschotten en op € 1.158,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, H.A.G. Fikkers en C.W.T. Vriezen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 april 2013.