Einde inhoudsopgave
Kaderwet dienstplicht
Artikel 60 Omzetting vrijgestelden
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
03-10-2018, Stb. 2019, 160 (uitgifte: 25-04-2019, kamerstukken: 34764)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-05-2019, Stb. 2019, 234 (uitgifte: 28-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Degene aan wie op grond van:
- a.
artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
- b.
artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet een voorgoed verleende vrijstelling is of wordt verleend, wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
2.
Degene aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op grond van:
- a.
artikel 15, eerste lid, onderdelen a, c of d, van de Dienstplichtwet een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling;
- b.
artikel 15, eerste lid, onderdelen b of e, van de Dienstplichtwet een tijdelijke vrijstelling is verleend, wordt na afloop van de duur van deze vrijstelling overeenkomstig de bepalingen van deze wet aangemerkt als dienstplichtige in het genot van een voorgoed verleende ontheffing.
3.
De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingediende doch nog niet afgedane aanvragen om vrijstelling worden overeenkomstig de bepalingen van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet verder behandeld en afgedaan, met dien verstande dat in afwijking van artikel 15, derde lid, eerste volzin, van de Dienstplichtwet aanvragen om vrijstelling wegens kostwinnerschap, persoonlijke onmisbaarheid of het bekleden van een geestelijk ambt of een godsdienstig-menslievend ambt of opleiding tot zodanig ambt voorgoed worden verleend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de door de dienstplichtigen, bedoeld in artikel 62, eerste lid, ingediende aanvragen om vrijstelling.
4.
Dienstplichtigen in het genot van een voorgoed verleende vrijstelling dan wel in het genot van een voorgoed verleende ontheffing als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen door Onze Minister uitsluitend in buitengewone omstandigheden worden opgeroepen. Deze verplichting gevolg te geven aan de oproeping blijft op hen rusten tot 1 oktober van het jaar waarin de leeftijd van 35 jaar wordt bereikt. Op degene aan wie op grond van artikel 15, eerste lid, onder c, van de Dienstplichtwet zoals luidend voor inwerkingtreding van deze wet, vrijstelling is verleend, zijn de eerste en de tweede volzin slechts van toepassing, indien bij de oproeping in buitengewone omstandigheden is gebleken dat betrokkene niet meer verkeert in de omstandigheid waarvoor betrokkene ingevolge die wet vrijstelling is verleend.
5.
Overeenkomstig artikel 6 kunnen zij opnieuw worden opgeroepen voor een keuring.