HR, 15-11-2000, nr. 35735
ECLI:NL:HR:2000:AA8324
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-11-2000
- Zaaknummer
35735
- LJN
AA8324
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA8324, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑11‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 11 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
FED 2001/63 met annotatie van C.J. HUMMEL
WFR 2000/1695, 1
V-N 2000/52.22 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/1711 met annotatie van dr. A. van Dongen
Uitspraak 15‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 35735
15 november 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de stichting Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 25 oktober 1999 betreffende het bedrag dat door haar als omzetbelasting op aangifte is voldaan over het tijdvak 1 december 1996 tot en met 31 december 1996.
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft over voormeld tijdvak op aangifte voldaan een bedrag van f 43.288,-- aan omzetbelasting. Zij heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt bij de Inspecteur en verzocht om teruggaaf van (een bedrag van) dat bedrag, welk bezwaar de Inspecteur bij uitspraak heeft afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft als statutair doel het verkrijgen in eigendom en het beheren en exploiteren van onroerende goederen.
Sinds de ingebruikneming in 1993 verhuurt belanghebbende een kerkzaal van 420 m2 aan de gemeente A te Q ten behoeve van het houden van kerkdiensten. Voorts verhuurt belanghebbende de kerkzaal en zeven andere ruimtes met een totale oppervlakte van 352 m2 ook aan clubs, instellingen, verenigingen en particulieren voor cursussen, vergaderingen, uitvoeringen, recepties en dergelijke bijeenkomsten. Voor de verhuur was een “doorlopende optie” toegestaan, hetgeen inhield dat hij was belast met omzetbelasting zonder dat verhuurder en huurder daartoe steeds een optieverzoek behoefden in te dienen.
De huuropbrengsten bedroegen in 1996 in totaal f 68.913,35, waarvan f 54.185,45 (78,63%) afkomstig was van de Hervormde gemeente, f 5.889,40 (8,55%) van vaste en f 8.838,50 (12,82%) van incidentele huurders.
3.2.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat ook na de inwerkingtreding van de Wet van 18 december 1995, Stb. 659 (hierna: de Wijzigingswet) de verhuur belast kon geschieden.
3.3.
Het Hof heeft belanghebbendes beroep op het Besluit van 19 december 1995, nr. VB95/4058 (Vakstudie Nieuws 1996, blz. 136), zoals gewijzigd bij Besluit van 8 maart 1996, nr. VB96/248 (Vakstudie Nieuws 1996, blz. 1121; hierna: het Besluit), verworpen.
Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat de strekking van het Besluit is een handzame oplossing te bieden voor de praktische problemen waarvoor een bepaalde categorie verhuurders door de onderwerpelijke wetswijziging kwam te staan doordat zij hun ruimten slechts voor korte periodes verhuren aan veel en telkens wisselende huurders die niet allen in dezelfde mate tot aftrek van in rekening gebrachte omzetbelasting gerechtigd zijn. Als uitzondering als bedoeld in de wettelijke regeling wordt - naar het Hof overweegt - in het Besluit aangemerkt de verhuur voor korte perioden van (gedeelten van) onroerende zaken door ondernemers die als hoofd- en nevenactiviteit hebben het ter beschikking stellen van congres-, vergader- en tentoonstellingsruimten, waartoe ook zijn te rekenen de ondernemers bij wie deze verhuur geschiedt in het kader van het hotel-, café- en restaurantbedrijf (maar niet buurthuizen, dorpshuizen en daarmee verwante instellingen). Daarbij heeft het Hof vooropgesteld dat het gaat om verhuurders die onroerende zaken verhuren aan personen die deze gebruiken voor doeleinden waarvoor (nagenoeg) volledig - althans in geen geval minder dan 70% - recht op aftrek van de voorbelasting bestaat.
Voorzover de klachten deze vooropstelling bestrijden, treffen zij doel. In het Besluit wordt uitdrukkelijk goedgekeurd dat er, gelet op de zich voordoende praktische problemen, van kan worden uitgegaan dat, ook zonder een daartoe strekkend verzoek en ongeacht de vraag in welke mate de desbetreffende huurder aftrekgerechtigd is, de verhuur van onroerende zaken of gedeelten daarvan door ondernemers wier activiteiten bestaan uit het ter beschikking stellen van congres-, vergader- en tentoonstellingsruimten is uitgezonderd van de vrijstelling en is belast naar het algemene tarief, voorzover de verhuur slechts een korte periode betreft.
3.4.
Gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De klachten behoeven verder geen behandeling.
De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de onderhavige verhuur plaatsvond per dagdeel, en derhalve telkens voor een korte periode. Voorts laten de feiten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de verhuuractiviteiten van belanghebbende kunnen worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van congres-, vergader- en tentoonstellingsruimte, en dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een buurthuis, dorpshuis of daarmee verwante instelling, een en ander in de zin van het Besluit.
Voor het Hof was tussen partijen niet in geschil dat, indien het gelijk is aan de zijde van belanghebbende, een teruggaaf moet worden verleend van f 43.288,--.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur;
verleent een teruggaaf van f 43.288,--;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 630,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 80,--, derhalve in totaal f 710,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.662,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 15 november 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren A.E. de Moor, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier W.G. Heesakkers-Kamerbeek, en op die datum in het openbaar uitgesproken.